6. Would it be possible, after receiving the answers to the above questions, to call upon someone from your organization to testify about the conception of the aforementioned Note?
(…).
As UNHCR understands that this letter will be shared with the parties involved in this case, we have refrained from mentioning the names of our sources in Afghanistan or from including any other information that may identify them. UNHCR may be able to share such information with the court provided assurances of confidentiality are provided to the UNHCR by the Court. (…).
2.11 In aanvulling op de eerder bekend gemaakte bronnen van de UNHCR-Note, waarover de Afdeling zich reeds heeft uitgelaten in voormelde uitspraak, en op de - in eerdergenoemd uitspraak van de rechtbank van 17 december 2010 genoemde - brief van 9 juli 2010 van G. Westerveen, deputy regional representative van UNHCR, waarin te raadplegen bronnen genoemd worden, heeft de UNHCR in de hiervoor weergegeven reactie van 4 oktober 2010 de bronnen genoemd die ten grondslag liggen aan de UNHCR-Note, alsmede het aanbod gedaan om samenvattingen van de gehouden interviews beschikbaar te stellen en de namen van de geraadpleegde bronnen in Afghanistan aan de rechtbank mee te delen indien de rechtbank vertrouwelijkheid garandeert. Gelet hierop en gelet op het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 24 september 2009, waarbij aan het niet kunnen inzien van de onderliggende bronnen doorslaggevende betekenis is toegekend, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich, zonder nadere motivering niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de UNHCR-Note nog immer niet kan worden aangemerkt als concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het ambtsbericht. Verweerders standpunt, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 22 februari 2011, dat de UNHCR-Note niet als concreet aanknopingspunt voor twijfel kan worden aangemerkt nu de bronnen zonder uitzondering (voormalig) medewerkers van de KhAD/WAD betreffen, het door de UNHCR verrichte onderzoek - met uitzondering van de informatie van Mr. F. Ermecora - heeft plaatsgevonden ruim na de relevante periode waarop het ambtsbericht ziet en de UNHCR geen nadere achterliggende informatie heeft kunnen verschaffen, volgt de rechtbank zonder nadere motivering niet. Voor dit oordeel is het volgende van belang. Anders dan nevenzittingsplaats Amsterdam in de uitspraak van 22 februari 2011 heeft overwogen, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de hiervoor opgenomen reactie van de UNHCR van 4 oktober 2010 onder 2, 4 en 5 dat niet enkel voormalige medewerkers van de KhAD/WAD zijn geraadpleegd bij de totstandkoming van de UNHCR-Note, maar tevens diverse wetenschappers en medewerkers van de Verenigde Naties. Voorts valt zonder nadere motivering niet in te zien dat dit geen objectieve en betrouwbare bronnen betreffen. Ten aanzien van de (voormalig) medewerkers van de KhAD/WAD overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat het (voormalig) medewerkers van de KhAD/WAD betreft niet maakt dat de bronnen reeds daarom als niet objectief en betrouwbaar zouden kunnen worden aangemerkt en/of aan hun verklaringen geen waarde kan worden gehecht. Een dergelijk standpunt zou, naar het oordeel van de rechtbank, eerst ingenomen kunnen worden na kennisname van de door de UNHCR aangeboden samenvattingen van de gehouden interviews, beoordeeld in samenhang met de overige beschikbare informatie. Ten aanzien van de door de UNHCR geraadpleegde wetenschappers en medewerkers van de Verenigde Naties valt, zonder nadere motivering, evenmin in te zien dat deze personen niet als objectief en betrouwbare bronnen kunnen worden aangemerkt. Dat het onderzoek door de UNHCR heeft plaatsgevonden in de periode 2001-2008, zoals door nevenzittingsplaats Amsterdam van belang is geacht, doet daar evenmin aan af. Blijkens de reactie van de UNHCR van 4 oktober 2010 zijn ook documenten vanaf 1984 onderzocht. Bovendien zou het standpunt dat enkel onderzoek verricht tijdens de periode waarop het ambtsbericht ziet een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht zou kunnen bieden, eiser in een onmogelijke bewijspositie brengen.
De omstandigheid dat de UNHCR bij de reactie nog geen nadere achterliggende informatie heeft overgelegd, laat onverlet dat de UNHCR het aanbod heeft gedaan om samenvattingen van de gehouden interviews beschikbaar te stellen en de namen van de geraadpleegde bronnen in Afghanistan aan de rechtbank mee te delen indien de rechtbank vertrouwelijkheid garandeert. Verweerder heeft, gelet daarop, zijn standpunt dat geen sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht, niet zonder nadere motivering kunnen handhaven.
2.12 Nu de tegenwerping van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag en de ongewenstverklaring van eiser worden gedragen door het ambtsbericht, en hiervoor is geoordeeld dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt kan stellen dat met de UNHCR-Note geen sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van dit ambtsbericht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hierin geen aanleiding wordt gezien de ongewenstverklaring van eiser op te heffen.
2.13 De rechtbank zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.14 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.15 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.16 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser;
3.5 draagt verweerder op € 150,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzitter en mrs. H.C. Greeuw en S.W.S. Kiliç, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2011.