ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7535

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/36103
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Somalische vrouw en de beoordeling van de positieve overtuigingskracht van haar relaas

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 mei 2011 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische vrouw die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen door de minister voor Immigratie en Asiel, omdat de vrouw volgens de minister niet toerekenbaar documentloos was en haar relaas niet positief overtuigend was. De vrouw had problemen ondervonden met de gewelddadige groep Al Shabab, die haar had vastgehouden en onder druk had gezet vanwege haar restaurant waar zij zich niet aan de islamitische voorschriften hield. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom het relaas van de vrouw niet geloofwaardig was. De rechtbank benadrukte dat Al Shabab niet altijd gewelddadig optreedt en dat de behandeling van vrouwen kan verschillen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, vastgesteld op € 874,--.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/36103
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1965, van Somalische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. C.E. Stassen - Buijs, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.N. Mons, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 16 juni 2010 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 15 oktober 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig O. Ilmi, tolk in de Somalische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eiseres heeft het volgende relaas, voor zover thans van belang, aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is afkomstig uit [plaats], gelegen in de provincie Shabelle Dhexe. Zij is in problemen gekomen met Al Shabab door haar restaurant, waar sigaretten werden gerookt, qat werd gekauwd en muziek werd gedraaid. Nadat zij geen gehoor heeft gegeven aan de waarschuwing van Al Shabab om het restaurant te sluiten, heeft Al Shabab haar drie dagen vastgehouden. Het restaurant is toen leeggehaald. Al Shabab heeft eiseres onder druk gezet en gezegd dat zij de doodstraf zou krijgen als zij zich niet beter zou bedekken. Eiseres heeft na haar detentie nog gedurende ongeveer een maand fruit verkocht. Zij heeft zich daarbij zoveel mogelijk bedekt als zij Al Shabab in haar nabijheid vermoedde. Daarna heeft zij het land verlaten.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat partijen in de eerste plaats verdeeld zijn over de vraag of eiseres toerekenbaar documentloos is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres kan worden toegerekend dat zij geen van de bescheiden waarvan zij tijdens haar reis naar Nederland gebruik heeft gemaakt, waaronder een paspoort, vliegtickets en/of instapkaarten, heeft overgelegd. Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over haar reisroute als onvoldoende gedetailleerd en verifieerbaar aangemerkt. Eiseres heeft betwist dat haar verklaringen over de reis onvoldoende verifieerbaar zijn. Daarbij heeft eiseres gewezen op de samenwerkingsverplichting die verweerder heeft in het kader van artikel 4 van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn).
2. In artikel 4, eerste lid, van de Definitierichtlijn is bepaald dat de lidstaten van de verzoeker mogen verlangen dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient. De lidstaat heeft tot taak om de relevante elementen van het verzoek in samenwerking met de verzoeker te beoordelen.
3. Niet is in geschil dat eiseres geen documenten heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres slechts globale informatie verschaft over de datum en tijd van haar reis naar Nederland en de vliegtuigmaatschappij waarvan zij gebruik heeft gemaakt, zodat verweerder deze verklaringen in redelijkheid als onvoldoende verifieerbaar heeft kunnen aanmerken. Tevens ontbreekt indicatief bewijs van de afgelegde reis. De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraak van 12 juli 2007 (kenmerk 200703181/1, te vinden op www.raadvanstate.nl) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin is geoordeeld dat artikel 4, eerste lid, van de Definitierichtlijn, voor zover dit artikellid een direct toepasbare norm zou inhouden, geen grondslag geeft voor een samenwerkingsplicht van verweerder die verder strekt dan dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om elementen ter staving van zijn asielverzoek in te dienen en dat verweerder, na te hebben bezien in hoeverre deze elementen relevant zijn en aanleiding geven dit verzoek in te willigen, het resultaat van de beoordeling daarvan, voordat een beslissing wordt genomen, meedeelt aan de vreemdeling, zodat deze de mogelijkheid heeft eventuele gebreken te herstellen. De rechtbank concludeert dat verweerders handelwijze niet in strijd is met de voornoemde samenwerkingsplicht. Deze verplichting strekt niet zover dat verweerder in de onderhavige omstandigheden gehouden is de passagierslijsten te controleren op het al dan niet voorkomen van de naam van eiseres. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres toerekenbaar ongedocumenteerd is.
4.1 Omdat eiseres toerekenbaar documentloos is dient van haar asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan.
4.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat positieve overtuigingskracht ontbreekt. De omstandigheid dat eiseres in eerste instantie slechts een waarschuwing van Al Shabab heeft gekregen en de manier waarop zij tijdens haar detentie door Al Shabab is behandeld komen niet overeen met de algemeen bekende informatie dat Al Shabab een zeer gewelddadige groep is. Verweerder acht de verklaring van eiseres dat zij slechts is gearresteerd maar verder ongemoeid is gelaten in het licht van het door haar overgelegde rapport van april 2010 van Human Rights Watch (hierna: HRW) en het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van september 2010 (pag. 17 e.v.) niet aannemelijk. Volgens het rapport van HRW behandelt Al Shabab mensen die zich niet houden aan de door hen opgelegde regels zeer slecht. Verweerder heeft daarbij van betekenis geacht dat eiseres zich niets heeft aangetrokken van de eerdere waarschuwing van Al Shabab, dat er een ban is op commerciële activiteiten en dat eiseres zich niet aan de kledingvoorschriften heeft gehouden. Verweerder acht verder niet aannemelijk dat eiseres na haar detentie zonder problemen nog een maand fruit heeft verkocht, hoewel zij zich niet hield aan de kledingvoorschriften van Al Shabab.
4.3 Eiseres betwist dat zij zich niets van de waarschuwing van Al Shabab heeft aangetrokken. Zij heeft haar werkzaamheden in het restaurant na de waarschuwing van Al Shabab moeten voortzetten, omdat het haar broodwinning was. Voorts heeft verweerder volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd dat de waarschuwing en de wijze waarop Al Shabab haar tijdens haar detentie heeft behandeld niet aannemelijk is in het licht van hetgeen bekend is over het optreden van Al Shabab. Al Shabab is weliswaar een buitengewoon gewelddadige groep, maar dat betekent nog niet dat elke vrouw die zich niet islamitisch gedraagt direct door Al Shabab wordt gemarteld en/of gedood. De wijze van bejegening kan verschillen en er is sprake van willekeur. Eiseres betwist dat zij tijdens haar gevangenschap ongemoeid is gelaten en heeft erop gewezen dat zij psychisch onder druk is gezet. Verder heeft eiseres erop gewezen dat zij zich bij het verkopen van fruit geheel bedekte als zij Al Shabab in de buurt vermoedde. Hoewel eiseres de maanden voor haar vertrek ongemoeid is gebleven, heeft zij voortdurend in angst geleefd en was zij gedwongen in onmenselijke condities in haar levensonderhoud te voorzien.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet kan worden gevolgd in diens standpunt dat het relaas van eiseres niet positief overtuigt vanwege haar verklaringen over de waarschuwing, haar detentie en de wijze waarop zij fruit verkocht. Eiseres heeft niet betwist dat Al Shabab een zeer gewelddadige groep is die optreedt tegen vrouwen die zich niet aan de streng islamitische voorschriften houden, maar dit betekent volgens haar niet dat iedere vrouw die zich niet islamitisch gedraagt direct wordt gemarteld of gedood. Eiseres heeft onder verwijzing naar de volgende passage op pagina 31 van het rapport van HRW er op gewezen dat de wijze van bejegening kan verschillen en dat sprake is van willekeur:
“Somali women have traditionally engaged in a wide array of small-scale businesses such as selling tea, qat, and fruit in kiosks, small shops, and markets. But al-Shabaab administrations have ordered women to close their shops. These discriminatory bans have profoundly curtailed women’s rights to freedom of movement and to earn a living. In a country with a vast number of war widows and female-headed households, with scarce employement options, they also have left many families without crucial sources of income. Several refugees told us that al-Shabaab enforces did not hesitate to punish working women who were infirm, eldery, or pregnant, or who had lost all other breadwinners in the conflict.
Some women said they were fortunate to get off with warnings. But a 22 year-old tea vendor from Kismayo said seven al-Shabaab militiamen broke her wrist and beat her unconscious while jailing her for two days in July 2009.”
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde passage onderbouwt dat de wijze van bejegening door Al Shabab verschilt en dat het niet per definitie ongeloofwaardig is als vrouwen door Al Shabab niet gewelddadig worden behandeld. Verweerder heeft daarom niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat algemeen bekend is dat Al Shabab een zeer gewelddadige groep is en dat uit het door eiseres overgelegde rapport blijkt dat mensen die zich niet houden aan de door Al Shabab opgelegde regels zeer slecht worden behandeld. Verweerders ter zitting gedane verwijzing naar pagina 17 e.v. van het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van september 2010 maakt dit niet anders. Op pagina 20 wordt weliswaar vermeld dat het voor de bevolking moeilijk is zich te onttrekken aan de intimidatie en dreiging van Al Shabab, echter, hieruit blijkt niet dat Al Shabab altijd jegens iedereen gewelddadig optreedt. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat in het bestreden besluit ook staat vermeld dat niet wordt miskend dat de bejegening door Al Shabab kan verschillen.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet op deugdelijke wijze gemotiveerd dat het relaas van eiseres positieve overtuigingskracht mist.
7. Hoewel het bestreden besluit en het verweerschrift, naar het oordeel van de rechtbank, aanknopingspunten geven voor de veronderstelling dat er ook is getoetst of het relaas voldoende zwaarwegend is, heeft verweerder zich ter zitting nadrukkelijk op het standpunt gesteld dat de aanvraag is afgewezen omdat het relaas niet aannemelijk is en dat geen subsidiair standpunt ten aanzien van de zwaarwegendheid is ingenomen. De rechtbank overweegt, dit standpunt van verweerder in aanmerking nemend, dat bespreking van het argument eiseres zich voor haar vertrek in het land van herkomst nog zes maanden heeft kunnen handhaven ondanks dat zij zich niet hield aan de kledingvoorschriften van Al Shabab thans achterwege dient te blijven. Dit is immers van betekenis in het kader van de beoordeling van de zwaarwegendheid van het relaas, waarbij van de aannemelijkheid van de gestelde problemen wordt uitgegaan.
8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met het in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde beginsel dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd behoeft daarom thans geen bespreking. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
9. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
10. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.W. Verhaagh, rechter, aanwezigheid van
mr. E.E. van Wiggen – van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EW
Coll.: MP
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.