Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser]
geboren op [geboortedatum] 1986, van (gestelde) Libische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bosch, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 28 april 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 29 april 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 10 mei 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J.M. Peeters, die de zaak ter zitting heeft waargenomen voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A. Benothman als tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.1 Eiser voert aan dat uit de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van de grond dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, niet kan worden afgeleid dat eiser daadwerkelijk de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Ten aanzien van deze gronden heeft verweerder zich gebaseerd op gissingen en niet op uitspraken dan wel gedragingen van eiser. Ten tijde van de inbewaringstelling was nog niet bekend dat eiser bewust zijn paspoort in Libië heeft achtergelaten. Uit de enkele omstandigheid dat eiser niet beschikte over een identiteitsbewijs kan niet worden opgemaakt dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Ten aanzien van de grond dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan heeft verweerder in de maatregel van bewaring toegelicht dat het ontbreken van bestaansmiddelen eerder aanleiding geeft tot het plegen van een misdrijf en het toebrengen van schade aan de samenleving, dan dat eiser kiest voor handelingen om terug te keren naar zijn land van herkomst. Ook hieruit kan niet worden opgemaakt dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
1.2 Verweerder heeft zich - in de maatregel van bewaring en ter zitting - op het volgende standpunt gesteld. Het feit dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, maakt het onwaarschijnlijk dat hij zijn uitreis zal kunnen bekostigen, zodat hij niet uit eigen beweging zal vertrekken. Het ontbreken van bestaansmiddelen bij eiser geeft eerder aanleiding tot het plegen van een misdrijf en het toebrengen van schade aan de samenleving, dan dat hij kiest voor handelingen om terug te keren naar zijn land van herkomst, zoals contact zoeken met zijn eigen consulaire of diplomatieke vertegenwoordiging. Betrokkene is niet in het bezit van enig identiteitsdocument, hij belemmert op voorhand reeds de mogelijkheid om zijn identiteit vast te stellen. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, hij stelt zich daardoor niet beschikbaar voor de voorbereiding van zijn terugkeer dan wel de verwijderingsprocedure. De gronden dat eiser zich niet heeft gemeld bij de korpschef en dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, zijn al voldoende zijn om aan te nemen dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 maart 2011, LJN: BP9284. Verder heeft eiser in het vertrekgesprek van 3 mei 2011 aangegeven dat hij zijn paspoort in Libië heeft achtergelaten omdat hij niet teruggestuurd wilde worden naar Libië.
1.3 De rechtbank stelt vast dat verweerder de volgende gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd:
- eiser beschikt niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het
Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000;
- eiser heeft geen vaste woon-/verblijfplaats;
- eiser is veroordeeld terzake een misdrijf;
- eiser heeft geen middelen van bestaan;
- eiser heeft zich niet aangemeld bij de korpschef.
1.4 Zoals de Afdeling in de hiervoor bedoelde uitspraak van 21 maart 2011 heeft overwogen, kan artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw 2000 richtlijnconform worden uitgelegd in die zin dat een maatregel van bewaring alleen mag worden opgelegd als de betrokken vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Mede gelet op het Kadzoev-arrest en gelet op de tekst van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn, die duidt op een handelen of nalaten van de te verwijderen vreemdeling dat rechtstreeks verband houdt met de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure, dient verweerder concreet toe te lichten dat uit de gronden kan worden afgeleid dat eiser de voorbereiding van de terugkeer of verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert en op welke wijze hij dat doet.
1.5 De rechtbank overweegt dat verweerder slechts in algemene zin heeft toegelicht dat en waarom de omstandigheid dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000 noch over voldoende middelen van bestaan kan duiden op het ontwijken of belemmeren van de terugkeer of de verwijderingsprocedure. Dat is gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 1.4 is overwogen onvoldoende. Niet is gebleken dat eiser een vaste woon- of verblijfplaats heeft, maar verweerder heeft niet concreet toegelicht op welke wijze eiser daarmee de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure belemmert en uit de hiervoor bedoeld uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 blijkt genoegzaam dat dat op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat eiser de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft evenmin concreet toegelicht dat uit de omstandigheid dat eiser zich niet aan de meldplicht heeft gehouden voortvloeit dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert en op welke wijze hij dat doet.
1.6 Verweerder heeft echter verwezen naar de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 21 maart, waarin de Afdeling heeft overwogen dat indien een vreemdeling niet over een vaste woon- of verblijfsplaats beschikt en zich daarnaast bijvoorbeeld niet aan zijn vertrekplicht of zijn verplichting tot aanmelding heeft gehouden, in beginsel aanleiding bestaat aan te nemen dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
1.7 De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 29 april 2011 inzake Hassan El Dridi (C61/11). Daaruit blijkt dat stilzitten van de vreemdeling - het niet vrijwillig vertrekken - op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat de verwijdering in gevaar dreigt te komen. Daarvoor moet sprake zijn van gedrag van de vreemdeling hetgeen per geval moet worden overwogen. Daarin heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
“39. Dienaangaande vloeit uit punt 16 van de considerans van die richtlijn, alsmede uit de tekst van artikel 15, lid 1, ervan, voort dat de lidstaten de verwijdering dienen uit te voeren met de minst dwingende maatregelen. Enkel in het geval waarin de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit – door middel van verwijdering – in gevaar dreigt te komen door het gedrag van de betrokkene, hetgeen per geval moet worden beoordeeld, kunnen de lidstaten laatstgenoemde zijn vrijheid ontnemen door hem in bewaring te stellen.”
1.8 Dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en zich niet heeft gemeld, is naar het oordeel van de rechtbank geen gedrag van eiser waardoor de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit in gevaar dreigt te komen. Zoals de Afdeling in de hiervoor vermelde uitspraak van 21 maart 2011 al heeft overwogen blijkt uit de enkele omstandigheid dat eiser niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt niet dat hij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingprocedure ontwijkt of belemmert maar doet hij dit wel – actief – als hij regelmatig van adres wisselt. Dat eiser zich niet heeft gemeld is naar het oordeel van de rechtbank evenmin een gedraging waaruit kan worden afgeleid dat de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit in gevaar komt. Dat eiser zich niet heeft gemeld kan immers ook het gevolg zijn van onbekendheid met de meldplicht of van onvermogen om zich te melden. Verweerder heeft niet concreet toegelicht waarom de combinatie van het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats en het zich niet houden aan de meldplicht wel als een zodanige gedraging moet worden aangemerkt. Bij het ontbreken van een dergelijke toelichting is naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen het Hof heeft overwogen geen sprake van een situatie waarin eiser in bewaring kon worden gesteld.
2. Gelet op het voorgaande is de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan in strijd met de wet. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
3. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten 4 x € 105,-- en 15 x € 80,--, in totaal € 1620,--.
4. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1620,-- (zegge: eenduizend en zeshonderdentwintig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderenvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 17 mei 2011 door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in tegenwoordigheid van J.G.J. Geerlings, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.