ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7665

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/14210 & 10/14207
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgeven van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het vertrouwensbeginsel in het vreemdelingenrecht

In deze zaak hebben eisers, een gezin van Iraakse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie en Asiel. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat eisers met een geldige mvv Nederland zijn ingereisd en dat er bij de afgifte van deze mvv is onderzocht of aan de voorwaarden voor het beoogde verblijfsdoel was voldaan. De rechtbank stelt vast dat eisers er op mochten vertrouwen dat hen een verblijfsvergunning zou worden verleend, mits de omstandigheden gelijk bleven. De rechtbank concludeert dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers niet aan de voorwaarden voldoen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten, waarbij de minister wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 874,- worden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 april 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 10 / 14210 (beroep eiser)
AWB 10 / 14207 (beroep eiseres)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 april 2011
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
eiser,
[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen,
allen van Iraakse nationaliteit,
samen te noemen eisers,
gemachtigde: mr. B.W.M. Toeman, advocaat te Boxtel,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 10 oktober 2008 aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen bij afzonderlijke besluiten van 25 maart 2010 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten beroepen ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 3 februari 2011. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de rechtbank bij brief van 16 februari 2011 het onderzoek heropend omdat het van belang werd geacht dat verweerder nadere informatie zou verschaffen. Eiser heeft bij brief van 2 maart 2011 gereageerd. Verweerders gemachtigde ter zitting, heeft bij brief van 3 maart 2011 gereageerd. Op 23 maart 2011 heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek gesloten zonder het houden van een nadere zitting.
2. Overwegingen
2.1 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvragen het volgende aangevoerd. Eisers zijn naar Nederland gekomen omdat hun zoon hier is toegelaten en zij gezinshereniging bij hem hebben gevraagd. Daarnaast hebben eisers het volgende aangevoerd. In 2007 zag eiser dat op hun voordeur “dood aan de Soennieten” was geschreven. Eisers hebben het met elkaar besproken maar naar aanleiding hiervan geen actie ondernomen. Drie dagen later werden eisers en hun gezin thuis verrast door in het zwart geklede en gemaskerde mensen. Eiser heeft hen gevraagd wat zij kwamen doen en zij antwoorden dat ze een waarschuwing hadden geschreven op de deur en dat eisers en het gezin het huis moesten verlaten. Eiser heeft aangegeven dat zij nergens heen konden. Als reactie daarop kreeg eiser een klap met de kolf van een geweer. Vervolgens werd eisers gezegd dat ze drie uur de tijd hadden om het huis te verlaten en dat anders het huis in brand zou worden gestoken. Eisers zijn naar aanleiding hiervan naar de schoonouders van eiseres in de Sji’itische wijk [naam wijk] vertrokken. Aldaar was de veiligheidssituatie zeer slecht en instabiel. Jonge mannen werden op straat vermoord en eiser heeft daarom besloten zijn zoon te laten vluchten. Na het vertrek van de zoon van eisers werd het gezin nog steeds bedreigd. Ook hebben onbekenden geprobeerd de jongere broer van eiseres te ontvoeren. Vervolgens hebben eisers besloten Irak te verlaten.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen omdat in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding bestaat hen een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) te verlenen.
2.3 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de door eisers gestelde feiten en de door eisers daaraan ontleende veronderstellingen en vermoedens geloofwaardig zijn. Ter beoordeling ligt derhalve voor of verweerder in hetgeen eisers hebben aangevoerd terecht geen aanleiding heeft gezien om eisers een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29 Vw.
2.4 Eisers hebben in dit kader in de eerste plaats aangevoerd dat zij, nu verweerder de gestelde feiten geloofwaardig heeft geacht, vanwege hun geloofsovertuiging het risico lopen om slachtoffer te worden van het sektarisch geweld. Derhalve is sprake van een gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op een met artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers met de hiervoor omschreven gebeurtenissen in verband met hun geloofsovertuiging niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een op de persoon van eisers gerichte daad. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers derhalve niet aannemelijk hebben gemaakt dat in hun geval sprake is van gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. Nu voorts niet in geschil is dat eisers niet behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep is ook hierin geen grond gelegen voor een geslaagd beroep op het Vluchtelingenverdrag dan wel artikel 3 EVRM.
2.6 Verweerders gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de overwegingen in de bestreden besluiten, die zien op de mogelijkheid van het al dan niet inroepen van bescherming van de autoriteiten tegen het door eisers gestelde geweld, subsidiair zijn opgenomen. Nu hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging dan wel van een reëel risico in de zin van artikel 3 EVRM, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden waarin eiser heeft betoogd dat eisers geen bescherming kunnen inroepen.
2.7 Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e dan wel f, Vw heeft verleend. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben eisers aangevoerd dat de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 11 juli 2008 een positief advies aan eisers heeft afgegeven omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis, gezinshereniging met hun zoon [naam]”. Nu de mvv’s vervolgens op 18 augustus 2008 zijn afgegeven, had verweerder eisers een verblijfsvergunning moeten verlenen.
2.8 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw nu zij niet aan de voorwaarden voldoen. Dat aan eisers een mvv is afgegeven, waarmee het vertrouwen is gewekt dat aan hen tevens een verblijfsvergunning zou worden verleend, moet worden gezien als een ambtelijke misslag nu eisers nimmer aan de toepasselijke voorwaarden hebben voldaan. Daarbij komt nog dat aan de zoon van eisers het voornemen tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning is uitgereikt.
2.9 In het advies van de minister van Buitenlandse Zaken omtrent de afgifte van de mvv’s van 11 juli 2008 staat het volgende. Gelet op de thans overgelegde gegevens en bescheiden ben ik van oordeel dat wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden. Dat betekent dat als door betrokkenen een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt ingediend deze in beginsel zal worden ingewilligd. Vervolgens is aan eisers op 18 augustus 2008 in Syrië een mvv afgegeven en zijn eisers op 20 augustus 2008 naar Nederland gereisd.
2.10 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 augustus 2010 (LJN BN4037) oordeelt de rechtbank als volgt. Nu eisers met een geldige mvv Nederland zijn ingereisd, moet, gelet op de inhoud van de brief van 11 juli 2008, worden aangenomen dat ten tijde van het verlenen daarvan is onderzocht en vastgesteld dat aan de ter zake van het beoogde verblijfsdoel gestelde voorwaarden is voldaan en dat er geen andere redenen waren die zich verzetten tegen verlening van de gevraagde mvv. Gelet daarop mochten eisers er op vertrouwen dat hen bij gelijkblijvende omstandigheden een verblijfsvergunning voor het doel waarvoor de mvv’s zijn afgegeven zouden worden verleend. Dat zou in een geval als het onderhavige anders zijn als eisers onjuiste gegevens hadden verstrekt die hebben geleid tot de verlening van de mvv. Daarvan is uit de bestreden besluiten niet gebleken. Verweerder heeft eisers derhalve niet kunnen tegenwerpen dat zij niet aan de toepasselijke voorwaarden voldoen, nu dit een feit betreft dat reeds bekend was of bekend kon zijn ten tijde van het verlenen van de mvv’s.
2.11 Volgt de vraag of verweerders standpunt dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw gedragen kan worden door de overweging dat aan de zoon van eisers het voornemen tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning is uitgereikt.
2.12 Nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting had gesloten, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 16 februari 2011 heropend omdat het voor de beslissing van belang werd geacht dat verweerder informatie zou verschaffen over de stand van zaken van de procedure tot intrekking van de verblijfsvergunning van de zoon van eisers. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 2 maart 2011 een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 22 februari 2011 overgelegd (AWB [nummer]). Daaruit blijkt dat verweerder de verblijfsvergunning van de zoon van eisers bij besluit van 13 augustus 2010 heeft ingetrokken. Het daartegen ingestelde beroep is evenwel bij voormelde uitspraak gegrond verklaard en het besluit van 13 augustus 2010 is vernietigd. Verweerder heeft bij brief van 3 maart 2011 gereageerd en heeft daarin aangegeven dat een voorstel is ingediend voor het instellen van hoger beroep. Uit het vorenstaande volgt dat het er thans voor moet worden gehouden dat de zoon van eisers nog immer in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. Dat verweerder mogelijk hoger beroep gaat instellen tegen deze uitspraak doet daar thans niet aan af. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de enkele overweging dat aan de zoon van eisers het voornemen tot intrekking van de verleende verblijfsvergunning is uitgereikt de conclusie dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw niet kan dragen. Verweerder heeft daarmee niet deugdelijk gemotiveerd dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw. De beroepsgrond slaagt derhalve.
2.13 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verweerder opdragen (een) nieuw(e) besluit(en) te nemen.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (vanwege de samenhang van de zaken 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak (een) nieuw(e) besluit(en) te nemen op de aanvragen met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2011.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Let wel:
Gegrondverklaring van de beroepen betekent niet dat eisers op alle onderdelen van hun beroep gelijk hebben gekregen. In de uitspraak heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beroepsgronden verworpen. Als eisers het daarmee niet eens zijn en willen voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zullen zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.