1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 26 augustus 2008 een aanvraag ingediend tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van verblijf bij [naam] (hierna: referent). Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 11 november 2008 afgewezen. Bij besluit van 9 juli 2010 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij besluit van 9 december 2010 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen en dit in de plaats gesteld van het eerdere besluit op bezwaar van 9 juli 2010.
1.2 Op 22 maart 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 maart 2011. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven een afschrift over te leggen van de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda van 22 februari 2006 (AWB 05/35945).
1.4 Bij faxbericht van 24 maart 2011 heeft verweerder een afschrift van vorenbedoelde uitspraak overgelegd. Bij faxbericht van 29 maart 2011 heeft de gemachtigde van eiseres daarop gereageerd.
1.5 Vervolgens heeft de rechtbank met toestemming van beide partijen als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek op 30 maart 2011 gesloten zonder dat er een nadere zitting is gehouden. Bij brief van 1 april 2011 heeft de rechtbank daarvan mededeling gedaan aan partijen.
2. Overwegingen
2.1 Op grond van de stukken van de zaak en de zitting staat het volgende vast. Eiseres is op 5 september 2007 in Turkije getrouwd met referent, geboren op 29 september 1986. Referent heeft de Turkse nationaliteit, is woonachtig in Nederland en is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor voortgezet verblijf.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat hij meent dat sprake is van een schijnhuwelijk dat is aangegaan met als enig oogmerk om eiseres aan verblijf hier te lande te helpen.
2.3 In beroep voert eiseres hiertegen aan dat zij met referent een naar Nederlands internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk is aangegaan en dat zij ook voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van de verzochte mvv, zoals opgenomen in de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) en de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), zodat verweerder op grond daarvan gehouden is om haar een mvv te verlenen. Volgens eiseres biedt de nationale regeling geen grondslag voor beoordeling van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk.
2.4 In het verweerschrift en tevens ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder het bestreden besluit aldus toegelicht dat tussen eiseres en referent weliswaar sprake is van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk, maar dat verweerder twijfelt aan de motieven van eiseres en referent voor het sluiten van dat huwelijk en dat dientengevolge de vraag dient te worden beantwoord of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Volgens verweerder beschikken eiseres en referent niet over voldoende geestelijke vermogens of voldoende zelfstandigheid om bewust en zelfstandig de keuze van een huwelijkspartner te hebben gemaakt en heeft eiseres niet aangetoond dat zij en referent een duurzame en exclusieve relatie onderhouden. Daarmee is het vermoeden bevestigd dat het huwelijk enkel is aangegaan met als doel om aan eiseres verblijf hier te lande te verschaffen, aldus verweerder. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder daar nog aan toegevoegd dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst contact heeft opgenomen met de gemeente Amsterdam en dat de gemeente Amsterdam naar aanleiding daarvan voornemens is onderzoek te doen naar de rechtsgeldigheid van de inschrijving van het huwelijk in de Gemeentelijke basisadministratie, wegens het vermoeden dat sprake is van een schijnhuwelijk.
2.5 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Uit het beleid neergelegd in B1/1 Vc blijkt dat de aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland. Aldus dient in het onderhavige geval de aanvraag tot verlening van een mvv in het kader van verblijf bij echtgenoot te worden getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld aan het verlenen van een dienovereenkomstige verblijfsvergunning in Nederland. Deze voorwaarden zijn, voor zover van belang, opgenomen in de artikelen 3.13 tot en met 3.22 Vb.
2.6 In artikel 3.13, eerste lid, Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw onder een beperking verband houdend met gezinsvorming wordt verleend aan het in artikel 3.14 Vb genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 Vb genoemde voorwaarden.
2.7 Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder a, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend aan de vreemdeling van eenentwintig jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk is aangegaan. In artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning wordt verleend aan de vreemdeling van eenentwintig jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt, waarin de partners, voor zover van belang, ongehuwd zijn.
2.8 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder, zoals reeds overwogen, desgevraagd erkend dat er sprake is van een naar Nederlands internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk en bevestigd dat artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder a, Vb op de onderhavige aanvraag van toepassing is. Daarmee maakt de vraag of sprake is van een duurzame en exclusieve relatie geen deel uit van de te verrichten beoordeling en is die vraag alleen aan de orde in het geval eiseres haar aanvraag zou hebben gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, Vb. Nu die bepaling niet van toepassing is op de onderhavige aanvraag, gaat ook de verwijzing in het verweerschrift naar het beleid dat is opgenomen in B2/4.2 Vc niet op, omdat dit beleid alleen betrekking heeft op een aanvraag die gegrond is op artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, Vb. Door desondanks te beoordelen of eiseres en referent in staat worden geacht een duurzame en exclusieve relatie op te bouwen en de aanvraag mede daarop af te doen, heeft verweerder in het bestreden besluit dan ook een onjuist toetsingskader gehanteerd. De beoordeling van de vraag of eiseres en referent niet over voldoende geestelijke vermogens of voldoende zelfstandigheid beschikken om bewust en zelfstandig de keuze van een huwelijkspartner te hebben gemaakt en of daarom sprake is van een schijnhuwelijk behoort, blijkens het bepaalde in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder a, Vb alsmede het omtrent die bepaling in B2/2.2 Vc opgenomen beleid, naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot het toetsingskader van de voorliggende aanvraag.
2.9 In het verweerschrift en bij monde van zijn gemachtigde ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat het besluit dient te worden geplaatst in het licht van artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: Gezinsherenigingsrichtlijn).
2.10 Ingevolge voornoemd artikel kunnen de lidstaten, voorzover van belang, het verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging afwijzen indien is vastgesteld dat het huwelijk uitsluitend tot stand is gebracht om voor de betrokken persoon toegang tot of verblijf in een lidstaat te verkrijgen. De rechtbank stelt vast dat de Gezinsherenigingsrichtlijn bij besluit van 29 september 2004 (Staatsblad 2004, 496) in het Vb is geïmplementeerd en dat het bepaalde in artikel 16 van de richtlijn daarbij niet in de nationale regelgeving is opgenomen. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn uitspraak van 8 oktober 1987 (LJN: AC 0547, NJ 1988, 1029, Kolpinghuis) heeft geoordeeld, kan verweerder zich onder die omstandigheden niet ten laste van eiseres beroepen op deze bepaling van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn behoort derhalve evenmin tot het toetsingskader van de onderhavige aanvraag.
2.11 Gelet op het voorgaande kan het besluit van verweerder om de aanvraag af te wijzen op grond van de motivering dat sprake is van een schijnhuwelijk geen stand houden. Het bestreden besluit is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd en is daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 Awb. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard, het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen. De overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
2.12 Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid Awb zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eiseres heeft gemaakt in de beroepsprocedure. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.13 Ten aanzien van de proceskosten in de bezwaarprocedure heeft eiseres in bezwaar en opnieuw in beroep verzocht om toepassing van artikel 7:15 Awb.
2.14 In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er geen aanleiding bestaat tot vergoeding van de aan de behandeling van het bezwaar verbonden kosten, omdat er geen sprake is van herroeping van het bestreden besluit.
2.15 In het primaire besluit van 11 november 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiseres niet inburgeringsplichtig zou zijn of voor vrijstelling dan wel ontheffing in aanmerking zou komen. In de bezwaarprocedure heeft verweerder bij brief van 23 april 2010 aan de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat eiseres kan worden ontheven van het basisexamen inburgering buitenland. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar bij besluit van 9 december 2010 ongegrond verklaard en de aanvraag afgewezen op de hiervoor besproken grondslag dat verweerder meent dat sprake is van een schijnhuwelijk.
2.16 Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, Awb bestaat het recht op een vergoeding van de kosten die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar alleen, indien het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 27 april 2005 (zaaknummer 200407125/1, www.raadvanstate.nl) vindt herroeping plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het primaire besluit. In dit geval heeft het bezwaar geleid tot een wijziging van de motivering, maar niet tot herroeping van dat besluit. De beslissing tot afwijzing van de aanvraag is immers in stand gebleven. De gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het bestreden besluit maken dat niet anders. Gegeven het voorgaande bestaat er geen recht op vergoeding van de gemaakte kosten op de voet van artikel 7:15 Awb.
2.17 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid Awb zal de rechtbank gelasten dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.