ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8254

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/7368 KINDER en AWB 10/7370 KINDER
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschotten kinderopvangtoeslag en registratie gastouderbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 mei 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en verweerder, de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009, die door verweerder op nihil waren gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser gebruik maakte van de diensten van een gastouderbureau, dat tot 20 oktober 2008 geregistreerd stond in de gemeente [plaats 2]. Na deze datum is de registratie doorgehaald, maar eiser bleef gebruik maken van de diensten van het gastouderbureau, dat inmiddels in [plaats] geregistreerd was. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde contracten niet per 20 oktober 2008 zijn beëindigd en dat er geen verplichting was om een nieuw contract af te sluiten na de verhuizing van het gastouderbureau. De rechtbank concludeerde dat verweerder zijn beslissingen om de voorschotten te herzien op onjuiste gronden had gebaseerd. De beroepen van eiser werden gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar werd vernietigd, en verweerder werd gelast nieuwe voorschotbeschikkingen af te geven voor de jaren 2008 en 2009. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummers: AWB 10/7368 KINDER en AWB 10/7370 KINDER
Uitspraakdatum: 18 mei 2011
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
Belastingdienst/[te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1. Verweerder heeft bij beschikkingen van 20 juni 2009 (beschikkingsnummers [nummer] en [nummer]) de voorschotten kinderopvangtoeslag over de berekeningsjaren 2008 en 2009 (hierna: kinderopvangtoeslag 2008 en kinderopvangtoeslag 2009) herzien tot een bedrag van nihil. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 september 2010 de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3. Eiser heeft daartegen bij fax van 20 oktober 2010, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2011. Eiser is daar in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].
1.7. Op de zitting van 8 maart 2011 zijn ook de zaken met procedurenummers 10/7070, 10/7071, 10/6181, 10/4946, 10/4951, 10/6881 en 10/6877 behandeld waarbij grotendeels dezelfde problematiek speelt als in onderhavige zaak. Hierbij zijn als procespartijen telkens dezelfde gemachtigde en dezelfde verweerder opgetreden. Alle in die procedures door partijen ingenomen standpunten en overgelegde stukken ten aanzien van de registratie van het betrokken gastouderbureau worden geacht ook te zijn ingenomen en ingebracht in onderhavige procedure.
1.8. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Afschriften van die pleitnota zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
1.9. Het verweerschrift is eerst op 3 maart 2011 ingezonden door verweerder en daarin neemt verweerder nieuwe standpunten in. Het onderzoek ter zitting is om die reden geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen op het gestelde in het verweerschrift te reageren. Eiser heeft dit gedaan bij faxbericht van 7 april 2011, verweerder heeft daarop gereageerd bij faxbericht van 14 april 2011.
1.10. De behandeling ter zitting is voortgezet op 21 april 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn daar, met bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [C].
1.11. Bij faxbericht van 20 april 2011 heeft eiser gereageerd op het faxbericht van verweerder van 14 april 2011. De rechtbank heeft ter zitting een afschrift hiervan verstrekt aan verweerder en het stuk aangemerkt als pleitnota.
II OVERWEGINGEN
Feiten
2.1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.2. Eiser heeft de opvang voor zijn kinderen geregeld via gastouderopvang. Hierbij maakt eiser gebruik van de diensten van het gastouderbureau [D] (hierna het gastouderbureau).
2.3. Verweerder heeft aan eiser bij beschikking van 4 december 2007 een voorschot kinderopvangtoeslag 2008 toegekend van € 17.281 en bij beschikking van 11 december 2008 een voorschot kinderopvangtoeslag 2009 toegekend van € 16.941. Zoals vermeld onder 1.1. heeft verweerder deze voorschotten herzien tot een bedrag van nihil. De reden hiervoor is, blijkens de ongedateerde brief van verweerder die begin juni 2009 verzonden is, dat geen Verklaring omtrent het gedrag van de gastouder (hierna: VOG) is overgelegd, dat uit de door eiser overgelegde gegevens niet blijkt dat eiser betalingen heeft gedaan aan de gastouder en dat de registratie van het gastouderbureau op 20 oktober 2008 is geëindigd.
2.4. Eiser heeft voor het jaar 2008 een 'overeenkomst gastouderopvang' met het gastouderbureau overgelegd (hierna: het contract 2008). Als adres van het gastouderbureau wordt daarin [adres 1] vermeld en als vertegenwoordiger van het gastouderbureau [D]. Als ingangsdatum van het contract wordt 1 januari 2008 vermeld en als einddatum is 31 december 2008 opgenomen. Het contract is op 27 december 2007 ondertekend.
2.5. Eiser heeft voor het jaar 2009 een 'overeenkomst gastouderopvang' met het gastouderbureau overgelegd (hierna: het contract 2009). Als adres van het gastouderbureau wordt daarin [adres 2] vermeld. Als ingangsdatum van het contract wordt 1 januari 2009 vermeld en als einddatum is 31 december 2009 opgenomen. Het contract is op 2 januari 2008 ondertekend.
2.6. Het gastouderbureau stond tot 20 oktober 2008 geregistreerd in het register gastouderbureaus van de gemeente [plaats 2]. Op deze datum is de registratie van het gastouderbureau bij de gemeente [plaats 2] doorgehaald op grond van artikel 9, tweede lid, van de Regeling kinderopvang. Met ingang van 1 augustus 2008 staat het gastouderbureau geregistreerd in het register gastouderbureaus van de gemeente [plaats].
Blijkens een tot de gedingstukken behorend uittreksel van de Kamer van Koophandel is het gastouderbureau een besloten vennootschap waarvan de statutaire vestiging zich in [plaats 2] bevindt en de onderneming is gevestigd te [plaats].
2.7. Tot de stukken van het geding behoort een inspectierapport van de GGD [plaats] opgemaakt op 7 september 2009. Hierin is ondermeer het volgende vermeld:
"Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectie-domein
(...)
Er zijn risico-inventarisaties aanwezig echter van een groot aantal gastouders ontbreekt deze ri. De betreffende dossiers liggen volgens de houder nog bij de Belastingdienst.
(...)
Gegevens mbt de huisbezoeken konden niet worden overlegd. Deels door het ontbreken van de dossiers, deels doordat dit nieuwe koppelingen zijn.
(...)
Beschouwing toezichthouder
Het gastouderbureau (...) is een landelijk werkend bureau met als houder [E](...). De hoofdvestiging zit in [plaats].
(...)
Gob (...) is in augustus 2008 gestart met de activiteiten als gastouderbureau in [plaats]. Voorheen was dit gastouderbureau gevestigd in [plaats 2]. Door problemen met de Belastingdienst is de administratie vorig jaar oktober (2008) voor onderzoek in beslag genomen door de Belastingdienst. Volgens de houder zijn de dossiers tot op heden nog niet terug ontvangen.
Dit heeft tot gevolg dat een groot aantal gegevens tijdens de GGD inspectie niet overlegd kon worden.
Een nieuw gastouderbureau (dat in dit geval (...) in [plaats] is) moet nieuwe contracten hebben met de daarbij behorende (nieuwe) bescheiden zoals VOG, Risico-inventarisaties etc. Deze bescheiden konden over het algemeen niet worden overlegd.
Van de nieuwe contracten (na november 2008) zijn de VOG, de risico-inventarisaties etc wel aanwezig.
Het betreft hier voor een groot deel overnames van cliënten van andere gastouderbureaus.
(...)"
Geschil
2.8. In geschil is of verweerder terecht over de jaren 2008 en 2009 de voorschotten kinderopvangtoeslag op nihil heeft gesteld. Niet in geschil is dat het gastouderbureau tot 20 oktober 2008 geregistreerd stond in de gemeente [plaats 2]. Verweerder heeft verklaard dat hij het niet kunnen overleggen van de VOG niet langer aan eiser tegenwerpt.
2.9. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, toekenning van voorschotten kinderopvangtoeslag voor het gehele jaar 2008 en het gehele jaar 2009.
Eiser stelt zich op het standpunt dat met het overleggen van de contracten is aangetoond dat sprake is van gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau en dat op grond van de wettelijke bepalingen niet van eiser kan worden geëist dat hij bewijzen overlegt van de betalingen aan de gastouder.
2.10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat aan de door eiser overgelegde contracten geen betekenis moet worden toegekend, dat in ieder geval voor de periode 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 geen sprake is van gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij betalingen heeft gedaan aan de gastouder.
Beoordeling van het geschil
2.11. Artikel 5, eerste lid, van de Wet Kinderopvang (hierna: Wko) luidt: "Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau".
2.12. Voor wat betreft het standpunt van verweerder dat eiser geen recht heeft op voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 omdat hij onvoldoende bewijzen heeft overgelegd van de betalingen aan de gastouder overweegt de rechtbank dat noch artikel 5 van de Wet noch enig ander artikel uit de Wet bepaalt dat eerst recht op kinderopvangtoeslag bestaat indien de belanghebbende van de gemaakte kosten betalingsbewijzen kan overleggen. Overigens acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat er kosten zijn gemaakt voor de kinderopvang.
2.13. Nu eiser aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag ligt het op zijn weg aannemelijk te maken dat er sprake is kinderopvang die plaatsvindt door een geregistreerd gastouderbureau in de zin van artikel 5, eerste lid, Wko.
2.14. Eiser stelt zich voor wat betreft het jaar 2008 op het standpunt dat het gastouderbureau te [plaats] de voortzetting is van het gastouderbureau in [plaats 2]. Voorts wijst hij erop dat het gastouderbureau in [plaats] is geregistreerd met ingang van 1 augustus 2008. Volgens eiser is er daarom ook van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 nog steeds sprake van kinderopvang in de zin van artikel 5 van de Wko. Voor het jaar 2009 verwijst eiser naar het door hem overgelegde contract 2009. Dat uit dit contract volgt dat dit reeds op 2 januari 2008 is ondertekend, is volgens eiser een verschrijving. Het contract 2009 is gesloten op 2 januari 2009.
2.15. Verweerder beschouwt het gastouderbureau te [plaats] als een nieuw gastouderbureau en beroept zich daartoe op het rapport van de GGD te [plaats]. Van een voortzetting van de activiteiten van het gastouderbureau te [plaats 2] door het gastouderbureau [plaats] kan volgens verweerder geen sprake zijn zolang er niet een nieuw contract is gesloten tussen eiser en het gastouderbureau te [plaats]. Met de doorhaling van de registratie van het gastouderbureau door de gemeente [plaats 2] is volgens verweerder het contract 2008 met het gastouderbureau beëindigd. Nu eiser geen contract met het gastouderbureau in [plaats] heeft overgelegd voor de periode 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 is voor die periode geen sprake van gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Overigens dient volgens verweerder geen waarde te worden toegekend aan het contract 2008 omdat dit pas achteraf is overgelegd. Voor wat betreft het contract 2009 stelt verweerder zich op het standpunt dat hieraan geen betekenis moet worden toegekend nu dit op 2 januari 2008 is getekend en er op dat moment nog in het geheel geen sprake was van een vestiging van het gastouderbureau in [plaats].
2.16. Vaststaat dat de relatie tussen eiser en het gastouderbureau na 20 oktober 2008 niet is gewijzigd. Eiser bleef gebruik maken van de diensten van het gastouderbureau, de opvang van zijn kinderen bij de gastouder vond ongewijzigd en ononderbroken doorgang en ook in de betalingen deden zich geen veranderingen voor. Evenmin heeft naar het oordeel van de rechtbank een wijziging plaatsgevonden in de contractsluitende partij nu uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat sprake is van één en dezelfde rechtspersoon. Ook uit de rapportages van de GGD volgt dat de houder van de vestiging in [plaats] dezelfde is als de houder van de vestiging in [plaats 2], te weten de heer [F]. Van een beëindiging van de contractuele relatie tussen eiser en het gastouderbureau is dan ook niet gebleken. Nu het contract ook na de doorhaling van de registratie te [plaats 2] is blijven bestaan, is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding te eisen dat er een nieuw contract wordt afgesloten. De vraag of de vestiging te [plaats] moet worden beschouwd als een nieuwe vestiging dan wel als een verhuizing van het gastouderbureau behoeft in dit kader derhalve geen beantwoording. Nu het gastouderbureau in [plaats] sedert 1 augustus 2008 een geregistreerd bureau is, kan niet worden gesteld dat er op enig moment in de hier in geding zijnde periode sprake is van bemiddeling door een niet-geregistreerd bureau.
Verweerders stelling dat aan het contract 2008 geen betekenis moet worden toegekend omdat dit eerst achteraf is overgelegd, volgt de rechtbank niet. Het enkele feit dat een contract achteraf wordt overgelegd, is onvoldoende reden om te twijfelen aan het bestaan of de inhoud van dat contract. Temeer nu uit de stukken van het geding blijkt dat verweerder dit contract nooit heeft opgevraagd maar eerst in het verweerschrift van 3 maart 2011 het ontbreken daarvan aan de orde heeft gesteld. Onder die omstandigheden kan eiser niet worden verweten het contract niet eerder te hebben overgelegd.
2.17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het door eiser overgelegde contract 2008 niet per 20 oktober 2008 is beëindigd.
2.18. De vraag of sprake is van een verhuizing van het gastouderbureau of van een nieuwe vestiging waarmee een nieuw contract moet worden afgesloten, is nog wel van belang voor de vraag of eiser, indien sprake is van een nieuwe vestiging, kan worden tegengeworpen dat hij de wijziging van het gastouderbureau niet heeft gemeld aan verweerder. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Uitvoeringsregeling AWIR) moet een belanghebbende binnen vier weken mededeling doen van een wijziging van omstandigheden waarmee met het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming. Artikel 5, vijfde lid, letter c, van de Uitvoeringsregeling AWIR wijst een wijziging van het geregistreerde gastouderbureau als dergelijke te melden wijziging aan.
2.19. Voor eiser is er slechts sprake van een verhuizing van het bestaande gastouderbureau waarmee hij zijn contract heeft gesloten. Een verhuizing is geen wijziging die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming welke binnen vier weken moet worden gemeld. Het enkele feit dat de vestiging in [plaats] zich ingevolge het bepaalde in artikel 45 van de Wko ter registratie dient aan te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat niet tegelijkertijd sprake kan zijn van de verhuizing van het gastouderbureau waarmee in een eerder stadium op een ander adres een contract is afgesloten. Om die reden ruste op eiser geen verplichting tot het melden van een wijziging als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, letter c, van de Uitvoeringsregeling AWIR.
2.20. Voor wat betreft het contract 2009 ziet de rechtbank evenmin reden te twijfelen aan het bestaan of de inhoud van dit contract. De verklaring van eiser dat de datum van ondertekening van 2 januari 2008 een verschrijving is, acht de rechtbank gezien het feit dat één en ander zich afspeelt rond de jaarwisseling aannemelijk. Dit te meer nu er in januari 2008 nog geen sprake was van een vestiging in [plaats].
2.21. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn beslissingen om de voorschotten te herzien op onjuiste gronden heeft gebaseerd. De beroepen dienen dan ook gegrond te worden verklaard. De overige gronden van eiser behoeven daarom geen behandeling.
Proceskosten
2.22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1) waarbij de rechtbank de zaken aanmerkt als samenhangend.
III BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- gelast dat verweerder nieuwe voorschotbeschikkingen afgeeft voor de jaren 2008 en 2009 met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 874 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. A.J.M. Arends, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B. van Eeuwijk.
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.