ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8939

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/9724
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het procesbelang bij terugkeerbesluit in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1985 met Iraakse nationaliteit, en de minister voor Immigratie en Asiel. De rechtbank beoordeelt of de eiser belang heeft bij de beoordeling van een nieuw terugkeerbesluit, nadat zijn verblijfsvergunning asiel op 3 februari 2010 is ingetrokken. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor de rechtsgevolgen van dit besluit in rechte vast zijn komen te staan. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 3 februari 2010 kan worden aangemerkt als een terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Eiser had in een beroep tegen dit besluit de rechtmatigheid van de aan dat besluit verbonden rechtsgevolgen moeten aanvechten. Aangezien hij dit heeft nagelaten, heeft hij geen procesbelang bij het beroep tegen het latere terugkeerbesluit van 15 december 2010. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij geen belang heeft bij de beoordeling van het nieuwe terugkeerbesluit. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige rechtsmiddelen in het vreemdelingenrecht en de gevolgen van het niet aanvechten van eerdere besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/9724
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1985, van Iraakse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2010 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij hem is aangezegd dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Het daartegen door eiser gemaakte bezwaar van 27 december 2010, aangevuld bij brief van 31 januari 2011, is bij besluit van 22 februari 2011 ongegrond verklaard.
Op 21 maart 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2011. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Feiten
1. Op 2 augustus 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ingewilligd. Aan eiser is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 verleend, met ingang van 2 april 2007 geldig tot 2 april 2012.
2. Bij besluit van 3 februari 2010 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, met ingang van 22 november 2008, ingetrokken. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
Overwegingen
Wettelijk kader
3.1. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) is een terugkeerbesluit de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
3.2. In artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is vermeld dat de lidstaten, onverminderd de in de leden twee tot en met vijf vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uitvaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
In het zesde lid van artikel 6 staat, voor zover thans van belang, dat de richtlijn niet belet dat het besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf tezamen met een terugkeerbesluit overeenkomstig de nationale wetgeving met één administratief of rechterlijk besluit of handeling kan worden genomen, onverminderd de procedurele waarborgen die zijn vervat in hoofdstuk III en in andere toepasselijke bepalingen van het communautair en het nationaal recht.
3.3. In artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is vermeld, voor zover thans van belang, dat in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen wordt vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen.
3.4. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover thans van belang, wordt tegen een terugkeerbesluit een doeltreffend rechtsmiddel van beroep of bezwaar toegekend bij een bevoegde rechterlijke of administratieve autoriteit of bij een onpartijdig samengestelde bevoegde instantie waarvan de onafhankelijkheid is gewaarborgd.
Beoordeling van het geschil
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser belang heeft bij de behandeling van zijn beroep.
5. Vaststaat dat, nu geen implementatie van de Terugkeerrichtlijn in het nationaal recht heeft plaatsgevonden, de vreemdeling vanaf 25 december 2010 een rechtstreeks beroep op de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn toekomt, voor zover deze onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld. Niet in geschil is dat aan de hiervoor onder rechtsoverweging 3 weergegeven bepalingen van de Terugkeerrichtlijn directe werking in bedoelde zin toekomt.
6. De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 3 februari 2010 eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, met ingang van 22 november 2008, is ingetrokken en dat eiser daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning is een zogeheten meeromvattende beschikking.
In het besluit van 3 februari 2010 staat, onder punt 5, onder het kopje “Rechtsgevolgen van deze beschikking, voor zover van belang, vermeld dat:
“De intrekking van de verblijfsvergunning asiel heeft tot gevolg dat betrokkene, met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken, niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging te verlaten voor het einde van de beroepstermijn. Bij gebreke hiervan kan hij worden uitgezet. Tevens zullen verstrekkingen op de voorgeschreven wijze worden beëindigd. […] Indien betrokkene besluit beroep in te stellen tegen dit besluit, worden de hier genoemde rechtsgevolgen echter opgeschort.”
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 3 februari 2010 aan te merken als een terugkeerbesluit in de zin van artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, nu daarin de door de Terugkeerrichtlijn vereiste administratieve vaststelling is vervat dat het verblijf van eiser onrechtmatig is of wordt en dat er een terugkeerverplichting is.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 21 maart 2011 (LJN: BP9281) kan ook worden afgeleid dat een meeromvattende beschikking als terugkeerbesluit kan worden aangemerkt.
8. Omdat eiser al eerder op 3 februari 2010 een terugkeerbesluit heeft ontvangen, kan hij met het onderhavige beroep tegen het latere terugkeerbesluit van 15 december 2010 niet bereiken wat hij beoogt, namelijk dat hem op grond van de Terugkeerrichtlijn opnieuw een vertrektermijn wordt gegund. De rechtbank acht van belang dat uit r.o. 2.1.7. van de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2011 voortvloeit dat een vreemdeling in de procedure gericht tegen het besluit op een asielaanvraag de juistheid van de vaststelling van de rechtsgevolgen van dat besluit aan de orde kan stellen en dat daarom geen grond bestaat om aan te nemen dat van een doeltreffend rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Terugkeerichtlijn, geen sprake is. Eiser had derhalve in een beroep tegen het besluit van 3 februari 2010 de rechtmatigheid van de aan dat besluit verbonden rechtsgevolgen - waaronder de aan hem gegunde vertrektermijn - aan de orde dienen te stellen. Nu eiser heeft nagelaten dit te doen, is naar het oordeel van de rechtbank de aan eiser gegeven vertrektermijn in rechte komen vast te staan.
9. Dit betekent dat eiser geen belang heeft bij dit beroep. Om die reden zal de rechtbank het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
10. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.M. Kuipers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2011.
Afschrift verzonden op:
Conc.:MMK
Coll: HB
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.