Afdeling 3, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats], eiser,
Bij brief van 11 mei 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 maart 2010, waarbij verweerder zijn besluit strekkende tot het niet per 1 juli 2010 aan eiser toewijzen van de functie van [functie 2], overeenkomstig het advies van de begeleidingscommissie die belast is met het opstellen van een personeelsvullingsplan met betrekking tot de reorganisatie van het [functie 3], heeft gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard.
De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 29 mei 2010 en 28 april 2011.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en bij brief van
4 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 17 mei 2011 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A/ Stockmann-Dutkusu.
Bij brief van 25 mei 2011 heeft de rechtbank partijen medegedeeld dat zij de termijn voor het doen van uitspraak met twee weken had verlengd.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser, [rang] en werkzaam in de functie van [functie 1], heeft in het kader van een reorganisatie van de [functie 1]-onderdelen door middel van een formulier Belangstellingsinventarisatie Personeel op 14 juli 2009 zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor een drietal functies, waaronder de functie van [functie 2], [functie 3], waaraan de rang van [rang] verbonden is (hierna: de geambieerde functie).
1.2 In het kader van een op 9 november 2009 vastgestelde reorganisatie van de [functie 1]- onderdelen is eiser bij brief van 8 december 2009 geïnformeerd dat met ingang van 1 juli 2010 zijn huidige functie [functie 1] zal komen te vervallen.
1.3 Op 12 november 2009 is eiser tijdens een gesprek met enkele leden van de [functie 3] mondeling reeds het voornemen meegedeeld de geambieerde functie niet aan hem toe te wijzen.
1.3 Tegen deze mededeling heeft eiser op 2 december 2009 bezwaar gemaakt.
1.4 Op 14 december 2009 heeft eiser verweerder verzocht om de afwijzing te heroverwegen.
1.5 Bij besluit van 3 februari 2010 heeft verweerder, conform het advies van de [functie 3], aan eiser schriftelijk bevestigd dat de functie van [functie 2] hem niet wordt toegewezen. Daarbij is aangegeven dat de geambieerde functie een nieuwe functie (code 3) met een andere schaal betreft, en dat de [functie 3] overleg heeft gehad met de monitor en de dienstleiding, die hebben aangegeven dat de functie op basis van eisers kennis en ervaring voor hem als niet passend moet worden beschouwd. Eiser zal per 1 juli 2010 aangemerkt worden als herplaatsingskandidaat.
1.6 Het bezwaarschrift van 2 december 2009 is door verweerder geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 februari 2010.
1.7 Eiser is op 26 januari 2010 namens verweerder op zijn bezwaar gehoord.
1.8 Bij besluit van 31 maart 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 3 februari 2010 gehandhaafd.
1.9 Aan eiser is bij besluit van 3 mei 2010 één van de functies zoals vermeld op zijn belangstellingsinventarisatieformulier, te weten de functie van [functie 4] met als standplaats [plaats] toegewezen. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte is komen vast te staan.
2. In beroep heeft eiser, kort samengevat, aangevoerd dat volgens hem de werkzaamheden van zijn huidige functie [functie 1] grotendeels overeenkomen met de werkzaamheden van de geambieerde functie. Eiser ziet zichzelf als de meest geschikte kandidaat voor deze functie, gelet op zijn langdurige ervaring op het gebied van Planning en Budgetbeheer en uit voorgaande functies.
Voorts is eiser het niet eens met de wijze waarop in het verleden een aantal collega's op zijn afdeling is aangesteld, waardoor eiser binnen de nieuwe organisatie [functie 3] in een nadeliger positie is gekomen en beperkt is in zijn loopbaanmogelijkheden. Volgens eiser is de functietoewijzing niet middels 'fair play' tot stand gekomen. De kandidaat, [C], aan wie de geambieerde functie is toegewezen, is als gevolg van een functietoewijzing in november 2008 in het kader van de reorganisatie bevorderd tot [rang]. Er is destijds sprake geweest van misbruik van bevoegdheden door verweerder waardoor andere kandidaten niet gelijk zijn behandeld. Eiser acht de feitelijke gang van zaken met betrekking tot het 'matchen' onrechtmatig.
Dat zijn functie een andere rang heeft dan de geambieerde functie heeft volgens eiser eerder te maken met het feit dat er geen functiewaarderingsonderzoek met betrekking tot zijn huidige werkzaamheden heeft plaatsgevonden. Eiser is ten onrechte vergeleken met een andere functie dan [functie 1], aldus eiser.
Ten slotte acht eiser verweerders handelwijze onzorgvuldig en in strijd met goed werkgeverschap door hem tijdens de bezwaar- en beroepsfase als enige uit te sluiten van de matchingprocedure.
Eiser heeft verzocht om financiële genoegdoening door bevordering naar de rang van [rang], te rekenen van 1 juli 2010 (datum functietoewijzing).
3.1 In artikel 22 van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) is bepaald dat, om voor een functie in aanmerking te komen, de militair moet voldoen aan de gestelde eisen omtrent de opbouw van kennis en ervaring voor de vervulling van die functie.
In artikel 23 van het AMAR is bepaald dat bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing rekening wordt gehouden met de volgende factoren:
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;
b. de wenselijkheid van een spreiding van de totale loopbaan van de militair over functies en van een daarmee gepaard gaande opbouw van kennis en ervaring;
c. de bekwaamheid en geschiktheid van de militair voor de functie;
d. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur.
3.2 Het functietoewijzingsproces is nader uitgewerkt in de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (hierna: BAFBD).
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de BAFBD worden ten aanzien van de bekwaamheid en geschiktheid aan de defensie-ambtenaar algemene en specifieke eisen gesteld met betrekking tot de voor de te vervullen (groepen van) functie(s) vereiste kennis en ervaring, eigenschappen en vaardigheden.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de BAFBD worden in ieder geval tot de functie-eisen gerekend:
a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden en (voor)opleiding(en);
b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;
c. de eventuele voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bijzondere competenties;
d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de BAFBD worden bij het nemen van een besluit tot functietoewijzing in ieder geval de volgende selectiecriteria gehanteerd:
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door het Ministerie van Defensie en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;
b. de wenselijkheid van een spreiding van de totale loopbaan van de defensie-ambtenaar over functies en van een daarmee gepaard gaande opbouw van kennis en ervaring;
c. de bekwaamheid en geschiktheid van de defensie-ambtenaar voor de functie;
d. de beschikbaarheid van de defensie-ambtenaar.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de BAFBD worden bij de bekwaamheid en de geschiktheid van de defensie-ambtenaar in beginsel in beschouwing genomen:
a. de mate waarin de defensie-ambtenaar voldoet aan de functie-eisen;
b. de afspraken en aandachtspunten van het externe deel van het functioneringsgesprekformulier;
c. de uitkomst van loopbaangesprekken;
d. de voor het besluit tot functietoewijzing relevante beoordelingen en ambtsberichten.
In artikel 16 van de BAFBD is bepaald dat de functietoewijzingsautoriteit zich bij het functietoewijzingsproces kan laten adviseren.
4.1 Met betrekking tot de stelling van eiser dat hem de geambieerde functie toegewezen had moeten worden wijst de rechtbank er allereerst op dat verweerder ter zake van functietoewijzing, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid toekomt. Dit brengt mee dat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit slechts terughoudend kan toetsen. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen. Dit laat onverlet dat voor de rechtbank wel inzichtelijk en daarmee toetsbaar dient te zijn op welke gronden verweerder tot zijn beslissing is gekomen. Daarnaast geldt het algemene beginsel dat een besluit op zorgvuldige wijze tot stand dient te komen.
4.2 Eiser heeft allereerst betoogd dat hij voorafgaand aan de huidige
reorganisatie van de [functie 1]-onderdelen in een nadelige positie is gebracht doordat zijn collega [C], die destijds bij [functie 1] te [plaats] soortgelijke budgetwerkzaamheden vervulde als eiser, in november 2008 een functie [afdeling] aangeboden is en als gevolg van deze functietoewijzing is bevorderd tot [rang]. Vervolgens is [C] in het kader van de huidige reorganisatie horizontaal geplaatst in de door eiser geambieerde functie.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt
heeft gesteld dat de grieven van eiser over de eerdere bevordering van [C] buiten de grenzen van het bestreden besluit vallen. Zoals ter zitting met eiser is besproken, had hij zijn grieven tegen de bevordering van [C] met de loopbaanmonitor dienen te bespreken. Dat eiser naar zijn zeggen van deze functionaris weinig medewerking te verwachten had, maakt dit niet anders.
De reorganisatie waarvan de bestreden functietoewijzing onderdeel uitmaakt omvat een herschikking van de diverse [functie 1]-onderdelen en de oprichting van een nieuw [functie 3]. De door eiser geambieerde functie van [functie 2] is volgens de functievergelijkingstabel (van 29 mei 2009) een door een militair van de Koninklijke Landmacht te vervullen functie, waaraan de transitiecode 3 is toegekend. Deze code betekent dat het gaat om een nieuwe functie, die niet grotendeels overeen komt met een functie uit de oude organisatie. De procedure personeelvullingplan voorzag erin dat gegadigden voor een code 3-functie belangstelling voor een dergelijke functie kenbaar zouden kunnen maken. Belangstellenden en herplaatsingskandidaten zouden op gelijkwaardige wijze in aanmerking worden gebracht voor functievervulling. Bij de functietoewijzing door verweerder zou geschiktheid dan wel "geschikt te maken" als selectiecriterium gelden (Definitief reorganisatieplan, par. 4.4).
4.4 Zoals uit de feitelijke gang van zaken blijkt, heeft verweerder ten aanzien van de geambieerde functie deze werkwijze niet gevolgd, maar is [C] via matching één-op-één op de functie geplaatst. Het ging daarbij om een horizontale plaatsing, aangezien [C] reeds luitenant was.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat bij functietoewijzing uitgegaan wordt van de stelregel: horizontaal gaat voor verticaal. Blijkens het [functie 3]-advies over het personeelvullingplan (ongedateerd, van omstreeks 25 november 2009) is daarover een positief advies uitgebracht met onder meer de kanttekening dat code 4 functionarissen de mogelijkheid hebben gekregen om horizontaal geplaatst te worden, zij het dat bevorderingen daarbij niet aan de orde zijn. Zowel eiser als [C] waren werkzaam in een functie met code 4 (een op te heffen functie).
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 24 januari 2002 (LJN AE6146) het toepassen van het beginsel van horizontale mobiliteit, waarbij meerwaarde wordt toegekend aan het reeds bekleden van een rang die aan een functie is verbonden, niet in strijd geoordeeld met de in artikel 23 van AMAR genoemde criteria noch met de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. De rechtbank acht het in het licht van het voorgaande niet onredelijk dat verweerder aan [C] de geambieerde functie horizontaal heeft toegewezen.
4.5 De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de motivering van de afwijzende
beslissing ten aanzien van eiser stand kan houden.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eisers huidige werk- zaamheden niet, zoals door eiser gesteld, grotendeels overeenkomen met die van de geambieerde functie. De geambieerde functie is breder en minder gericht op uitvoering. Daarbij is verwezen naar het opstellen van bijdragen aan het concept-bedrijfsplan en de begroting.
De [functie 3] heeft verweerder over eisers verzoek om heroverweging geadviseerd. Deze is van oordeel dat de geambieerde functie, gelet op eisers kennis en ervaring, als niet passend moet worden beschouwd. Verder is vastgesteld dat aan de geambieerde functie de hogere rang van luitenant is verbonden. Verweerder heeft het [functie 3]-advies (ongedateerd, van omstreeks
13 januari 2010) overgenomen. Uit het advies blijkt dat van vijf militairen verzoeken om heroverweging van het voornemen tot niet-plaatsing zijn ingekomen. Met drie personen, anderen dan eiser, zou nog een persoonlijk gesprek plaatsvinden alvorens aan hen de plaatsingsbrief zou kunnen worden verzonden. Na terugkoppeling van deze gesprekken op 25 januari 2010 zouden de vakorganisaties positief adviseren en konden de plaatsings-brieven worden verzonden.
Eisers verzoek om heroverweging is afgedaan in twee afzonderlijke besluiten van
3 februari 2010 en van 31 maart 2010.
Uit eerstgenoemd besluit blijkt dat de [functie 3] overleg heeft gehad met eisers monitor en dienstleiding over zijn verzoek om heroverweging. De resultaten daarvan zijn niet op papier gezet en ook het aangehaalde [functie 3]-advies van omstreeks 13 januari 2010 vermeldt eisers naam niet. De [functie 3] overweegt dat het voornemen eiser niet te plaatsen in de nieuwe organisatie, gelet op de functievergelijkingstabel en de relevante regelgeving, op een juiste wijze tot stand is gekomen. Eiser verzoekt in feite om plaatsing op een nieuwe functie (code 3). Dat verzoek kan niet worden ingewilligd, aangezien daaraan een hogere schaal is verbonden. Monitor en dienstleiding hebben aangegeven dat de geambieerde functie, gelet op eisers kennis en ervaring, als niet passend moet worden beschouwd.
Verweerders besluit van 31 maart 2010 verwijst naar het [functie 3]-advies, dat door verweerder is overgenomen. Verder wordt verwezen naar de bredere functie-inhoud van de geambieerde functie ten opzichte van de oude functie van eiser.
Uit een vergelijking van de beide functiebeschrijvingen komt inderdaad de door verweerder aangevoerde bredere en deels beleidsmatige taakuitvoering in de geambieerde functie naar voren, die de functie tot een seniorfunctie maken.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit aldus toereikend is gemotiveerd en dat verweerder in voldoende mate inzicht heeft geboden in de motieven voor de genomen beslissing.
5. Eisers beroep is, gelet op de voorgaande overwegingen, ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W.H.B. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. N. Woldring.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.