ECLI:NL:RBSGR:2011:BR0793

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/23627
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van herhaalde asielaanvraag en authenticiteit van documenten in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 juni 2011 uitspraak gedaan in een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door eiser, van Armeense nationaliteit. Eiser had eerder op 17 februari 2010 samen met zijn echtgenote een aanvraag ingediend, die op 24 februari 2010 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe aanvraag van eiser, die was gebaseerd op een gewijzigd asielrelaas, dermate zwaarwegend en consistent was dat de rechter, ondanks de afwezigheid van nieuwe feiten, tot een toetsing van het risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou kunnen komen. De rechtbank stelde vast dat verweerder zich ten onrechte niet had uitgelaten over de echtheid van de door eiser overgelegde originele documenten ter onderbouwing van zijn herhaalde aanvraag. Eiser had deze documenten, waaronder een lidmaatschapskaart van de Armeense Volkspartij en universitaire diploma’s, ter ondersteuning van zijn relaas overgelegd, maar verweerder had in zijn besluit geen aandacht besteed aan de authenticiteit van deze stukken. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,--.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/23627
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser], alias [alias],
geboren op [geboortedatum] 1977 dan wel [geboortedatum] 1982, van Armeense nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. E. Metzger, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.J. Pattiata, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 20 mei 2010 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 (opnieuw) afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 11 juli 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. J.M. Agtersloot. Ook was ter zitting aanwezig T. Zalinyan, tolk in de Armeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Op 19 november 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om eiser in de gelegenheid te stellen om de authenticiteit van de ter onderbouwing van zijn herhaalde aanvraag overgelegde originele documenten (alsnog) aan te tonen. Op 19 april 2011 heeft eiser daartoe een onderzoeksrapport overgelegd. Bij brief van 10 mei 2011 heeft verweerder schriftelijk gereageerd op het door eiser overgelegde rapport. Beide partijen hebben toestemming verleend nadere behandeling van het beroep ter zitting achterwege te laten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Feiten en asielrelaas
Eiser heeft eerder op 17 februari 2010 tezamen met zijn echtgenote aanvragen gedaan tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvragen op
24 februari 2010 zijn afgewezen. Het daartegen gerichte beroep is bij uitspraak van
19 maart 2010 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ongegrond verklaard.
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn eerste aanvraag ten grondslag gelegd. Eisers echtgenote is in 2005 gescheiden van haar voormalige echtgenoot en nadat zij in augustus 2009 een relatie met eiser was gestart ondervinden zij beide problemen van de zijde van de ex-echtgenoot en van de broers van eisers echtgenote. Op 24 augustus 2009 is eisers echtgenote door diverse mannen (waaronder één van haar broers) geslagen waarna een ziekenhuisopname van vier weken noodzakelijk was. Zij heeft in dezelfde periode ongeveer twee maanden vastgezeten in een saunacomplex waarbij zij door haar broers is geslagen en haar ex-echtgenoot haar heeft geprobeerd te verkrachten. Begin november 2009 is eisers moeder ernstig mishandeld door een broer van zijn echtgenote, waarna zij is overleden. Nadat in december 2009 eisers woning is doorzocht, waarbij een dreigbrief is achtergelaten, hebben eiser en zijn echtgenote Armenië verlaten.
Bij de herhaalde aanvraag heeft eiser te kennen gegeven over aanvullende bewijsstukken te beschikken. Voorts heeft hij verklaard dat hij tijdens de eerste procedure niet de juiste personalia van zichzelf en zijn echtgenote heeft opgegeven en dat zij daarin niet hun daadwerkelijke asielmotieven naar voren hebben gebracht uit angst die hen was ingeprent door de reisagenten. Die hadden hen verteld dat de Armeense autoriteiten achter hun verblijfplaats zouden komen en daardoor zouden ook de reisagenten in gevaar komen, zo zeiden ze.
Eiser heeft aan de herhaalde aanvraag ten grondslag gelegd te zijn gevlucht vanwege zijn lidmaatschap van de Armeense Volkspartij en de oppositionele activiteiten die hij verrichte. Eiser was werkzaam als universitair docent economie, gespecialiseerd in bankwezen, bankfinanciering en beurzen. Hij schreef artikelen waarin hij kritiek uitte op het financieel-economische beleid van zijn regering. Eiser moest persoonlijk bij de premier komen die hem bedreigde. Bij deze gelegenheid werd zijn tas, met inbegrip van zijn computer en paspoort in beslag genomen. Kort daarop hoorde eiser van de rector van de universiteit dat hij werd ontslagen. Een dag na het ontslag kwamen er drie mannen bij eiser thuis langs die het huis doorzochten, eiser en zijn echtgenote met een pistool bedreigden, het huis overhoop haalden en het paspoort van eisers echtgenote meenamen. Eiser heeft daarna geprobeerd rechtshulp in te schakelen. De advocaat die hij benaderde, van een gerenommeerd kantoor, zei dat juridische actie tegen de regering zinloos zou zijn. Drie dagen later kwamen familieleden van de president eiser bedreigen en mishandelen om hem te dwingen hen te compenseren voor geld dat zij waren misgelopen omdat een financieel plan door eisers toedoen niet door het parlement zou zijn aangenomen. De volgende dag ontdekte eiser dat zijn huis weer was doorzocht en dat zijn echtgenote zodanig was mishandeld dat zij een miskraam kreeg. Op aanraden van en met behulp van een vriend heeft eiser daarna besloten het land te ontvluchten.
Ter onderbouwing van dit herziene relaas heeft eiser overgelegd een bibliotheekkaart, een lidmaatschapskaart van de Armeense Volkspartij, een militair boekje en drie universitaire diploma’s.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 16 oktober 2007 (LJN: BC0249), volgt dat een zelfde geschil niet tweemaal aan de rechter kan worden voorgelegd. Voor de beoordeling van een besluit op een herhaalde aanvraag zal de voorzieningenrechter dus, los van de stellingen van partijen, direct moeten treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd dan wel dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; LJN: AG8817) voordoen.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit – zakelijk weergegeven – als volgt overwogen. De nieuwe aanvraag biedt geen aanleiding tot heroverweging van het eerdere besluit. Eiser had de verklaringen met betrekking tot zijn identiteit en die van zijn echtgenote en zijn verklaringen over zijn werkelijke asielmotieven al tijdens zijn eerste asielaanvraag naar voren moeten brengen. Niet is gebleken dat eiser en zijn echtgenote hiertoe niet in staat zijn geweest. Eiser is er tijdens de eerste aanvraag op gewezen dat hij in vrijheid zijn relaas naar voren kon brengen en dat hij de waarheid diende te spreken. Uit de rapporten van gehoor en de reacties van de rechtshulpverlener is niet af te leiden dat eiser gehinderd werd in het afleggen van zijn verklaringen. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit nog overwogen dat eiser geen enkel origineel document heeft overgelegd waarmee hij zijn nieuwe verklaringen kan onderbouwen. In de beschikking van 24 februari 2010 is uitgebreid gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer naar Armenië geen risico loopt in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het gehoor van 15 juni 2010 en de zienswijze van 30 juni 2010 hebben daar geen ander licht op geworpen. Ook is verder niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die nopen tot heroverweging van het eerder ingenomen standpunt.
4. Eiser heeft in beroep onder meer aangevoerd dat het niet onmiddellijk vertellen van het ware relaas verschoonbaar is en dat zijn uitzetting strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat hij onder druk is gezet door de reisagent en het, gelet op hetgeen hij meegemaakt heeft niet vanzelfsprekend was om vertrouwen te hebben in welke autoriteit dan ook.
5. De rechtbank is van oordeel dat het door eiser naar voren gebrachte nieuwe asielrelaas niet als novum kan worden aangemerkt, nu de omstandigheid dat eiser onder druk zou zijn gezet en bedreigd door de reisagent op zichzelf het niet vertellen van het ware asielrelaas gedurende de eerste procedure niet verschoonbaar maakt. Volgens vaste jurisprudentie, onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2010 (LJN: AH9522) is het niet onmiddellijk vertellen van het volledige relaas niet verschoonbaar indien voorafgaand aan de gehoren is meegedeeld dat de asielzoeker in vrijheid kan spreken, dat al het besprokene vertrouwelijk zal worden behandeld en dat het belangrijk is dat hij geen gegevens betreffende zijn asielaanvraag achterhoudt. Gesteld noch gebleken is dat deze mededelingen voorafgaand aan eisers eerste aanvraag niet zijn gedaan.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient bij een herhaalde aanvraag evenwel ook te worden beoordeeld of zich in het onderhavige geval bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden voordoen, als bedoeld in het arrest Bahaddar, die aanleiding geven om de nationale procedureregels niet tegen te werpen. In haar uitspraak van 9 april 2009 (LJN: BI1591) heeft de Afdeling overwogen dat de rechter pas toe komt aan de toetsing of verweerder op goede gronden heeft gesteld dat het beroep op artikel 3 van het EVRM faalt, nadat hij heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van artikel 3 van het EVRM heeft aangevoerd, in het licht van de beoordeling in de eerdere procedure en het bepaalde in artikel 13 van het EVRM, zo zwaarwegend zijn, dat de wijze waarop hij het besluit naar nationaal recht dient te beoordelen, er aan in de weg staat dat een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing in de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden die eiser in zijn herhaalde aanvraag naar voren heeft gebracht, zoals samengevat in het vorige onderdeel van deze uitspraak, dermate zwaarwegend en is zijn nieuwe relaas dermate consistent en gedetailleerd dat de rechter ondanks de afwezigheid van nieuwe feiten en omstandigheden tot een toetsing van het gestelde risico van schendig van artikel 3 van het EVRM zou kunnen toekomen. De rechtbank volgt verweerder niet in het in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat in de beschikking van 24 februari 2010 reeds uitgebreid is gemotiveerd waarom eiser bij terugkeer geen risico op schending van artikel 3 van het EVRM loopt. De in die beschikking opgenomen toetsing ziet immers niet op het relaas dat eiser aan de onderhavige aanvraag ten grondslag heeft gelegd.
8. Alvorens de rechtbank evenwel aan toetsing van de zwaarwegendheid van het nieuwe relaas toe kan komen, dient er wel sprake te zijn van geloofwaardigheid dan wel aannemelijkheid van het nieuwe relaas alsook van de door eiser gestelde nieuwe identiteit. Daartoe kan bijvoorbeeld van belang zijn of er authentieke stukken zijn die dit herziene relaas onderbouwen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 8 oktober 2007, LJN: BB5763), volgt dat de rechtbank ambtshalve zelfstandig dient te beoordelen of in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat de overgelegde stukken authentiek zijn. Nu een dergelijke beoordeling in de bestuurlijke fase niet heeft plaatsgevonden, dient de rechtbank volgens deze jurisprudentie de vreemdeling in de gelegenheid te stellen de authenticiteit van de stukken (alsnog) aan te tonen.
9. Eiser heeft van de door de rechtbank hiertoe geboden gelegenheid gebruik gemaakt door contact te leggen met Vluchtelingenwerk Nederland (VWN). VWN heeft meegedeeld dat in Nederland geen deskundige beschikbaar is. Gemachtigde van eiser heeft de door VWN gesuggereerde personen en instanties in het buitenland aangeschreven. Op twee personen na hebben deze niet gereageerd. Eén persoon deelde mee alleen taalkundige expertise te hebben. De andere respondent, de heer Robert Chenciner, Senior Associate Member van het St. Anthony’s College te Oxford en Honorary Member van de Russian Academy of Sciences, Dagestan Filial, heeft verklaard enkel een oordeel te kunnen geven omtrent de plausibiliteit van de echtheid van de documenten, maar geen forensisch/technisch onderzoek te kunnen verrichten. Nu dit volgens eiser de enige optie was, heeft eiser door Robert Chenciner een onderzoeksrapport laten opstellen, welke aan de rechtbank en aan verweerder is toegezonden. In zijn rapport van 18 april 2011 heeft Robert Chenciner geconcludeerd dat de door eiser overgelegde documenten, te weten een bibliotheekkaart, een lidmaatschapskaart van de Armeense Volkspartij, een militair boekje en drie universitaire diploma’s, waarschijnlijk echt zijn.
10. Verweerder heeft in reactie op het rapport van Robert Chenciner zijn standpunt herhaald dat eiser zijn nieuwe relaas eerder had kunnen en moeten aanvoeren. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de onderzochte documenten authentiek zijn omdat in het rapport enkel een uitspraak is gedaan over de plausibiliteit van de echtheid van de documenten en er geen forensisch/technisch onderzoek is gedaan. Bovendien heeft verweerder nimmer inzage gehad in de documenten, zodat ook om die reden geen sprake kan zijn van nova in de zin van artikel 4:6 van Awb, aldus verweerder.
11. Niet in geschil is dat in het rapport van Robert Chenciner enkel uitspraken zijn gedaan omtrent de plausibiliteit van de echtheid van de documenten. De rechtbank stelt evenwel vast dat de heer Chenciner zijn deskundigheid in het verstrekken van adviezen bij zaken van asielzoekers afkomstig uit voormalige Sovjetstaten in het rapport heeft toegelicht en dat hij met bronverwijzingen heeft gemotiveerd waarom hij eisers documenten waarschijnlijk echt acht. Verweerder heeft in zijn reactie het rapport niet inhoudelijk betwist en zich ook niet uitgelaten over de deskundigheid van Robert Chenciner. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus, dat het onderzoek van de heer Chenciner niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, nu er geen forensisch/technisch onderzoek is gedaan. Deze enkele constatering van verweerder volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet, nu verweerder eisers stelling dat het inbrengen van het rapport van Robert Chenciner zijn enige optie was - en hij dus in bewijsnood verkeerde - niet heeft weersproken. Onder die omstandigheid mocht verweerder niet zonder meer aan de inhoud van dit rapport voorbijgaan. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2011 (LJN: BP6846), waaruit volgt dat in geval dat de authenticiteit van documenten niet kan worden gestaafd, de informatie kan worden gestaafd door enig ander concreet bewijs. Verweerder had het rapport van Robert Chenciner dan ook in dat licht dienen te beoordelen. Verweerder heeft in zijn reactie op het rapport bovendien ten onrechte tegengeworpen dat hij nimmer inzage heeft gehad in de originele documenten, nu verweerder bij brief van 24 november 2010 zelf heeft geweigerd deze te laten onderzoeken. In die brief heeft verweerder daartoe overwogen dat de uitkomst van een dergelijk onderzoek niet zou kunnen leiden tot een wijziging van zijn standpunt dat geen sprake is van nova. Met deze reactie heeft verweerder miskend dat hem niet was verzocht een standpunt in te nemen omtrent de echtheid van de documenten in het kader van de vraag of sprake is van nova, maar in het kader van de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van het arrest Bahaddar.
12. Nu het asielrelaas van eiser naar het oordeel van de rechtbank dermate zwaarwegend is dat de rechter ondanks de afwezigheid van nieuwe feiten en omstandigheden tot een toetsing van het gestelde risico van schending van artikel 3 van het EVRM zou kunnen toekomen en de overgelegde stukken - indien authentiek - relevant kunnen zijn voor de beoordeling daarvan, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte niet uitgelaten over de echtheid van de door eiser ter onderbouwing van zijn herhaalde aanvraag overgelegde originele documenten. Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid.
13. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
14. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Mans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2011.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: JV
Coll.: SSS
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.