Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 395428 / KG ZA 11-618
Vonnis in kort geding van 15 juli 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. H. Seddigh Afshar te Wassenaar,
de naamloze vennootschap HTM Personenvervoer N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Schep te Amersfoort.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'HTM'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 juli 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Op 29 januari 2010 is [eiser] tijdens een tramincident ongelukkig ten val gekomen.
1.2. Bij brief van 17 februari 2010 heeft HTM de aansprakelijkheid voor de gevolgen van dit ongeval erkend.
1.3. [eiser] ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.4. Bij brief van 20 september 2010 heeft dr. [neuroloog], neuroloog, het navolgende bericht aan de huisarts van [eiser] naar aanleiding van een bezoek van [eiser] aan de polikliniek neurologie van het Medisch Centrum Haaglanden te Den Haag:
"Bij patiënt lijkt mij initieel sprake van een posttraumatische stressstoornis, gezien het feit dat er veel nachtmerries zijn en veel problemen. De hoofdpijn zou goed kunnen passen in het kader van chronisch dagelijkse hoofdpijn welke mogelijk postcommotioneel is, tevens mogelijk bij insomnie en tenslotte nog bij analgetica gebruik. Ik gaf hierover advies te stoppen met analgetica, slaaphygiënische adviezen. Ten aanzien van de verdenking op een PTSS lijkt mij psychiatrisch consultatie gewenst, naar ik begrijp is patiënt bij [instelling] in Leiden bekend bij mevrouw [X]. Overleg met de huisarts geeft aan dat patiënt eigenlijk al veel langer dan 29 januari 2010 hoofdpijn heeft, naar ik begrijp van de huisarts. Ook de nachtmerries van de linkerhand n.a.v. schimmelnagel en stroomstoten (zie voorgeschiedenis) doen mij afvragen of de PTSS wel zo duidelijk is. In ieder geval nu geen neurologisch onderliggend lijden."
1.5. Bij brief van 22 september 2010 heeft de gemeente [G] [eiser] in het kader van de WWB bericht dat het aantal belastbare uren van [eiser] is vastgesteld op 20 uren per week. Bericht wordt verder dat deze vaststelling is gegrond op respectievelijk een medisch advies en een arbeidskundig advies ten aanzien van de belastbaarheid voor werk dan wel re-integratie van [eiser] op respectievelijk 8 en 17 september 2010 door Salude Deskundige Dienst.
1.6. Bij brief van 21 oktober 2010 bericht [medisch deskundige], de door HTM ingeschakelde medisch deskundige, als volgt aan HTM:
"Bij eigen onderzoek door de fysiotherapeut stelde deze functiebeperkingen vast in het rechterkniegewricht en de rechterschoudergordel. Voor wat betreft de schoudergordel zou er sprake zijn geweest van 10° beperking bij voorwaarts heffen van de arm terwijl, behoudens wat vocht in de knie, geen bewegingsbeperkingen van de betreffende gewrichten konden worden vastgesteld. Hoe lang en in welke frequentie betrokkene werd behandeld staat niet in het rapport van de fysiotherapeut vermeld, maar wel dat door diens behandeling de bewegingsbeperking in de rechterschouder is afgenomen en dat tevens het vocht uit de rechterknie is verdwenen en het looppatroon is genormaliseerd. Verwacht werd dat er geen blijvende functionele beperkingen zouden zijn, terwijl volledig herstel mogelijk werd geacht binnen zes maanden.
(...)
Allereerst lijkt het mij van belang om meer zicht te krijgen op de medische voorgeschiedenis van betrokkene. Dit teneinde te kunnen vaststellen welke van de thans nog bestaande klachten en afwijkingen in medisch causaal verband gebracht kunnen worden met het tramincident op 29 januari 2010 en welke daarmee niets van doen hebben."
1.7. Bij brief van 3 november 2010 heeft HTM [eiser] bericht dat zij, na ontvangst van het advies van de medisch adviseur, tot de conclusie komt dat voor de (pijn)klachten dan wel de hinder die [eiser] nog ondervindt geen oorzaak kan worden gevonden in het ongeval van 29 januari 2010. HTM bericht verder dat zij tegen finale kwijting bereid is en aanbiedt voor de medische behandelingen een bedrag van € 500,-- aan [eiser] te voldoen en ten aanzien van de geleden pijn, smart en hinder een bedrag van € 1.000,-- smartengeld. [eiser] heeft dit aanbod niet geaccepteerd.
1.8. Bij brief van 2 februari 2011 heeft de raadsman van [eiser] HTM verzocht aan [eiser] een bedrag van € 6.000,-- te voldoen als voorschot op de door hem gemaakte kosten voor medische behandelingen en overige gemaakte en nog te maken kosten ten gevolge van het ongeval.
1.9. Bij brief van 8 maart 2011 heeft [psychiater], psychiater in opleiding bij [instelling] te Den Haag, de raadsman van [eiser] onder meer als volgt bericht:
"Betrokkene is in behandeling bij de afdeling psychotrauma alhier sinds 27 september 2010. Uit het psychiatrisch onderzoek d.d. 5 oktober 2010 wordt geconcludeerd dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis en een obsessieve compulsieve stoornis, waarbij de aanleiding tot het ontwikkelen van zijn klachten het tramongeluk in januari 2010 is geweest.
Betrokkene krijgt medicamenteuze behandeling met Venlafaxine wat is gericht op het verbeteren van zijn posttraumatische stressstoornis en een obsessieve compulsieve stoornis symptomen. Tevens zal betrokkene starten met psychologische behandeling in het kader van traumaverwerking. De klachten hebben een chronische karakter."
1.10. De gemeente [G] heeft Salude Deskundige Dienst verzocht een samengesteld medisch en psychologisch advies uit te brengen in het kader van de WWB. In een rapport van 18 april 2011 heeft [psycholoog], psycholoog, terzake als volgt geconcludeerd en geadviseerd:
"Cliënt heeft op dit moment psychische klachten die hem ernstig beperken in het dagelijks functioneren. Hij reageert op zijn klachten met een passieve copingstijl (de manier waarop hij met zijn klachten om gaat). Hij voelt zich niet in staat iets aan zijn problemen te doen en blijft hier over piekeren. Daarnaast probeert hij zijn angsten te lijf te gaan met bepaalde handelingen die hij van zichzelf moet herhalen. Cliënt is op dit moment in behandeling. Deze behandeling levert tot nu toe nog niet het gewenste effect. Het advies is dit wel te blijven continueren. Cliënt wordt op dit moment niet in staat geacht tot deelname aan het arbeidsproces. Psychische klachten maken dat dit momenteel niet haalbaar is. Het advies is wel te starten met een sociaal reactiveringstraject. Dit kan de behandeling ten goede komen."
1.11. [eiser] is sinds 18 april 2011 door de Gemeente [G] vrijgesteld van de verplichting om werk te zoeken.
1.12. Bij brief van 30 mei 2011 heeft HTM het navolgende aan de raadsman van [eiser] bericht:
"Wij hebben de medische stukken voorgelegd aan onze medisch adviseur. Bijgaand treft u zijn reactie. Het enige dat op basis van de thans beschikbare informatie als als ongevalsletsel kan worden aangemerkt, is een kneuzing van de rechterknie en een mogelijke ontwrichting van het rechtersleutelbeen.
Zoals u ziet is meer zicht op de medische voorgeschiedenis van uw cliënt nodig om de ongevalsgevolgen te kunnen vaststellen. Hij geeft daarbij aan het integrale patiëntenjournaal van de huisarts over de afgelopen tien jaar.
Wij nemen aan dat u ervoor zorgdraagt dat de gevraagde informatie beschikbaar komt voor onze medisch adviseur."
2.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - HTM te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 6.000,--.
2.2. Daartoe voert [eiser] het volgende aan.
Als gevolg van het ongeval heeft [eiser] voortdurend pijn in zijn schouder en zijn nek. Hij heeft sensibiliteitsstoornissen, concentratiestoornissen, problemen met zijn geheugen en hij is ook snel vermoeid. Verder is zijn bewegingsvrijheid door zijn letsel ernstig beperkt. [eiser] is als gevolg van het ongeval arbeidsongeschikt geworden. [eiser] heeft verschillende medische behandelingen ondergaan sinds het ongeval, welke tot heden niet hebben geholpen. Hiervoor heeft hij kosten gemaakt die hij zelf niet kan betalen.
Het door HTM aangeboden bedrag van € 1.500,-- volstaat niet, aangezien de klachten nog niet voorbij zijn en [eiser] nog steeds daarvoor onder behandeling is. Een eindtoestand is nog niet in zicht. [eiser] heeft inmiddels € 4.935,70 aan kosten gemaakt en is nog steeds onder behandeling voor verschillende klachten die veroorzaakt zijn door het tramongeluk.
2.3. HTM voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [eiser] vordert in deze zaak een voorschot op schadevergoeding. Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid is geboden. Niet alleen zal moeten worden onderzocht of het bestaan van die vordering voldoende aannemelijk is, maar tevens of daarnaast naar behoren feiten en omstandigheden zijn gesteld die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
3.2. HTM erkent dat [eiser] ten gevolge van het ongeval gedurende een beperkte periode last heeft gehad van zijn knie en van zijn schouder, waarvoor een redelijke vergoeding op zijn plaats is. HTM betwist echter dat vast is komen te staan dat er een causaal verband bestaat tussen het tramongeval en de daarna opgetreden psychische klachten, waarvoor [eiser] nog steeds in behandeling is. HTM heeft - naast het vermelde in haar brief van 30 mei 2011, zie onder 1.12 - [eiser] naar eigen zeggen meermaals verzocht de patiëntenkaart van de huisarts aan haar over te leggen om de medische voorgeschiedenis van [eiser] beter te kunnen beoordelen, maar aan dat verzoek is niet voldaan, aldus HTM.
3.3. Naar onweersproken vaststaat heeft HTM aan voorschot schadevergoeding inmiddels een bedrag van € 2.500,-- aan [eiser] voldaan. In geschil is de vraag of HTM gehouden is bovenop het reeds betaalde bedrag een nader voorschot aan [eiser] te betalen.
3.4. Nog daargelaten dat [eiser] het door hem gevorderde bedrag niet of onvoldoende heeft gespecificeerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de beperkingen die [eiser] thans nog ondervindt het gevolg zijn van het ongeval dat [eiser] is overkomen op 29 januari 2010. Anders dan [eiser] aanvoert kan dat niet worden afgeleid uit het door hem in het geding gebrachte advies van Salude Deskundige Dienst, bedoeld onder 1.10. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de brief van [instelling] van 8 maart 2011, bedoeld onder 1.9. In die brief wordt weliswaar vermeld dat het tramongeluk de aanleiding is geweest voor een posttraumatische stressstoornis en een obsessieve compulsieve stoornis, maar zonder nader onderzoek naar de medische voorgeschiedenis van [eiser] kan daarvan thans niet worden uitgegaan. Uit de brief van neuroloog dr. [neuroloog], bedoeld onder 1.4, volgt immers dat de behandelend huisarts van [eiser] aan deze neuroloog heeft meegedeeld dat er ook vóór het ongeval klachten bestonden en nachtmerries in het verleden ook al aan de orde zijn geweest. De neuroloog heeft zijn twijfels bij de vraag of er sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Naar aanleiding daarvan heeft de medisch adviseur van HTM om nadere medische gegevens verzocht. Het had op de weg van [eiser] gelegen deze betreffende informatie aan HTM te verstrekken, hetgeen hij ondanks verzoeken daartoe van HTM, zoals in de onder 1.12 bedoelde brief van 30 mei 2011, tot nu toe heeft nagelaten. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien waarom [eiser] thans recht zou hebben op een nader voorschot.
3.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, alsmede (deels voorwaardelijk) in de nakosten.
- veroordeelt [eiser] om binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van HTM begroot op € 1.384,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 568,-- aan griffierecht, aan HTM te betalen;
- bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
- veroordeelt [eiser] tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,-- aan salaris en met de deurwaarderskosten gemaakt voor de betekening van dit vonnis indien tot betekening wordt overgegaan;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2011.