ECLI:NL:RBSGR:2011:BR2360

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
394906/FT RK 11.1429
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Roskam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling na beëindiging zonder schone lei

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 juli 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de verzoeker, die in de periode van 6 april 2005 tot 6 augustus 2008 onder deze regeling heeft gestaan. De schuldsaneringsregeling is destijds beëindigd zonder schone lei, omdat de verzoeker verwijtbaar niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De verzoeker heeft op 24 mei 2011 een nieuw verzoekschrift ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit verzoek niet in behandeling kan worden genomen omdat er niet is getracht om een minnelijk vergelijk met de schuldeisers te bereiken. De schuldhulpverlener heeft aangegeven dat de gemeente Zoetermeer beleid voert dat een schuldenaar slechts eenmaal in de tien jaar gebruik kan maken van schuldhulpverlening, wat in dit geval van toepassing was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet aan de voorwaarden voldeed om opnieuw in aanmerking te komen voor de schuldsaneringsregeling, omdat hij eerder gebruik had gemaakt van deze regeling en niet had voldaan aan de verplichtingen die daaruit voortvloeiden. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling afgewezen en hem niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De verzoeker heeft het recht om binnen acht dagen na de uitspraak in hoger beroep te gaan, maar dit kan alleen door een advocaat en procureur worden ingesteld.

Uitspraak

rekestnummer: 394906/FT-RK 11.1429
nummer verklaring: ZOE0110900979
uitspraakdatum: 20 juli 2011
RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft op 24 mei 2011 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoekschrift is op 12 juli 2011 behandeld. De verzoeker is verschenen en gehoord.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is het volgende gebleken.
1. Verzoeker geeft aan een schuldpositie te hebben van € 144.335,66. In het 285 formulier geeft de schuldhulpverlener aan dat op verzoeker de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest over de periode van 6 april 2005 t/m 6 augustus 2008. De schuldsaneringsregeling is geëindigd zonder schone lei wegens het verwijtbaar niet nakomen van één of méér verplichtingen. Tevens geeft de schuldhulpverlener aan dat het minnelijk traject niet is gestart omdat verzoeker een beroep doet op artikel 288 lid 2 onder d Fw.
2a. Bij het verzoekschrift is een brief gevoegd van de schuldhulpverlener met datum 19 mei 2011, waarin wordt aangegeven dat verzoeker op 29 maart 2011 eveneens een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, welk verzoek op 15-04-2011 niet ontvankelijk is verklaard omdat onvoldoende duidelijk was waarom er geen minnelijk traject was gestart. De rechtbank heeft bij die gelegenheid aangegeven dat een hernieuwd verzoek kon worden ingediend mits vergezeld van een door het College van B en W afgegeven verklaring waaruit blijkt dat er redelijkerwijs geen minnelijk traject kon worden gestart.
2b. In genoemde brief geeft de schuldhulpverlener aan dat verzoeker medio 2005 een minnelijk traject heeft doorlopen, dat de gemeente Zoetermeer als beleid heeft dat een schuldenaar eenmaal in de tien jaar gebruik kan maken van haar diensten om een minnelijk traject te realiseren, dat verzoeker zich meldt binnen tien jaar en dat de schuldhulpverlening van de gemeente verzoeker om die reden niet van dienst kan zijn.
2c. De schuldhulpverlener geeft aan de rechtbank er tevens op te willen wijzen dat in de schuldpositie van verzoeker schulden voorkomen welke er zes jaar geleden ook al waren en dat er nieuwe schulden zijn bij gekomen, waardoor het aannemelijk is dat een minnelijk traject zal mislukken.
3. Verzoeker geeft in een toelichting met datum 13 augustus 2010 aan op welke gronden de wettelijke schuldsaneringsregeling bij vonnis van 15 augustus 2008 is beëindigd, welke verplichtingen hij destijds volgens de rechtbank verwijtbaar niet is nagekomen, waarom hij van mening is dat hem voor het niet nakomen van deze verplichtingen geen verwijten treft en dat hij op die grond alsnog toegelaten dient te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hij beroept zich daarvoor op artikel 288 lid 2 onder d Fw.
4. Tijdens de zitting stelt de rechtbank vast dat in 2008 de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd omdat verzoeker de bewindvoerder niet volledig heeft geïnformeerd, er een aanzienlijke boedelachterstand is ontstaan en er nieuwe schulden zijn ontstaan. Verzoeker beaamt dit en beargumenteert uitvoerig waarom hem hiervan geen verwijt treft. Verzoeker geeft desgevraagd aan geen financiële mogelijkheden gehad te hebben om in beroep te gaan van het vonnis van 15 augustus 2008.
5. Verzoeker geeft aan dat hij sindsdien heeft geknokt om voor hem en zijn kinderen een nieuw bestaan op te bouwen, dat de nieuwe schulden zijn ontstaan doordat hij nergens gehoor vond en mede daarom verslaafd raakte aan Cannabis. Hij heeft zich in januari 2010 onder behandeling gesteld van de Brijder Stichting.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op hetgeen is vermeld in het 285 formulier en de toelichting van 19 mei 2011 door schuldhulpverlener verstaat de rechtbank de volgens artikel 285 lid 1 onder f Fw afgelegde verklaring zo dat er geen minnelijk traject heeft plaatsgevonden van wege het beleid van de gemeente om hiervoor een verzoeker maar eenmaal in de tien jaar de gelegenheid te geven. De rechtbank weigert deze verklaring als zijnde onvoldoende met redenen omkleed.
De gemeente heeft de bevoegdheid om schuldhulpverlening te weigeren. De rechtbank verwijst in dit verband naar het antwoord op vragen aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de ministers van Justitie en van Financiën over wantoestanden in de schuldhulpverlening, die op 21 januari 2010 door het kamerlid Karabulut zijn ingediend, meer in het bijzonder op het antwoord op de vragen 6 en 7. Daarin geeft de minister aan dat "de gemeentelijke schuldhulpverlening op dit moment gebaseerd is op de algemene in de Gemeentewet opgenomen zorgplicht van gemeenten voor hun inwoners" en dat het "thans voor de gemeenten mogelijk is om mensen niet in aanmerking te laten komen voor schuldhulpverlening" ( Kamerstukken 11 2009/2010, Handelingen, aanhangsel 1637.). Ook in het onlangs door de Tweede Kamer goedgekeurde ontwerp van Wet "Wet gemeentelijke schuldhulpverlening" is bij de tweede nota van wijziging de bepaling opgenomen dat het college schuldhulpverlening in ieder geval kan weigeren in geval een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening ( Kamerstukken 11, 2010/2011, 32 291, nr.9).
Wanneer echter de weigering om een schuldenaar in staat te stellen het minnelijk traject te realiseren alleen en uitsluitend plaats vindt omdat verzoeker al eerder binnen de termijn van tien jaar gebruik gemaakt heeft van schuldhulpverlening, wordt verzoeker een beroep op de in artikel 288 lid 2 onder d Fw. opgenomen uitzonderingen op de in dit artikel geformuleerde imperatieve afwijzingsgrond ontnomen. Een verzoek tot toelating schuldsaneringsregeling kan niet in behandeling worden genomen als er niet getracht is om te komen tot een minnelijk vergelijk met de schuldeisers ( MvT Kamerstukken 11, 1997/1998, 25 672 nr.3 pag.4). Dit is niet anders wanneer verzoeker zich baseert op een van de uitzonderingen welke artikel 288 lid 2 onder d Fw. noemt,
De wettelijke regeling gaat er derhalve van uit dat de gemeente een hulpverleningsvraag, waarbij het de schuldenaar om te doen is om bij een eventuele mislukking van het minnelijk traject een verzoek te doen tot toelating schuldsaneringsregeling met een beroep op de mogelijkheden welke artikel 288 lid 2 onder d Fw. hem alsnog geeft, niet weigert op de enkele grond dat de schuldenaar eerder gebruik heeft gemaakt van de schuldhulpverlening.
De rechtbank weigert mitsdien de door het College van B en W van de gemeente Zoetermeer de op grond van artikel. 285 lid 1 onder f Fw. afgegeven verklaring. Het verzoek om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling is niet volledig en voldoet derhalve niet aan de wettelijke vereisten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verzoeker op grond van artikel 287 lid 2 Fw. een termijn te gunnen om alsnog het verzoek aan te vullen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de schuldsaneringsregeling van verzoeker in 2008 beëindigd is omdat verzoeker niet naar behoren voldaan heeft aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit de wettelijke schuldsaneringsregeling. Blijkens het behandelde ter zitting zijn daaronder verplichtingen begrepen welke niet worden genoemd in artikel 350 lid 3 onder d. Verzoeker kan derhalve geen beroep doen op de uitzonderingen welke artikel 288 lid 2 onder d Fw. noemt. Mitsdien faalt een beroep op die uitzonderingen en heeft verzoeker geen belang bij een nadere termijn.
Verzoeker zal niet ontvankelijk verklaard worden in zijn verzoek.
BESLISSING
De rechtbank:
- Verklaart niet ontvankelijk het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats], NEDERLAND,
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. C.M. Roskam lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2011 in tegenwoordigheid van mr. H. Devkinandan-Premchand, griffier.
afwijzing toepassing schuldsanering
rekestnummer: 394906/FT-RK 11.1429 afwijzing toepassing schuldsanering
De verzoeker heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat en procureur worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.
2 LS32
De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat en procureur worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.
2 LS32
afwijzing toepassing schuldsanering
1 LS32