heeft op 24 mei 2011 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoekschrift is op 12 juli 2011 behandeld. De verzoeker is verschenen en gehoord.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is het volgende gebleken.
1. Verzoeker geeft aan een schuldpositie te hebben van € 144.335,66. In het 285 formulier geeft de schuldhulpverlener aan dat op verzoeker de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest over de periode van 6 april 2005 t/m 6 augustus 2008. De schuldsaneringsregeling is geëindigd zonder schone lei wegens het verwijtbaar niet nakomen van één of méér verplichtingen. Tevens geeft de schuldhulpverlener aan dat het minnelijk traject niet is gestart omdat verzoeker een beroep doet op artikel 288 lid 2 onder d Fw.
2a. Bij het verzoekschrift is een brief gevoegd van de schuldhulpverlener met datum 19 mei 2011, waarin wordt aangegeven dat verzoeker op 29 maart 2011 eveneens een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, welk verzoek op 15-04-2011 niet ontvankelijk is verklaard omdat onvoldoende duidelijk was waarom er geen minnelijk traject was gestart. De rechtbank heeft bij die gelegenheid aangegeven dat een hernieuwd verzoek kon worden ingediend mits vergezeld van een door het College van B en W afgegeven verklaring waaruit blijkt dat er redelijkerwijs geen minnelijk traject kon worden gestart.
2b. In genoemde brief geeft de schuldhulpverlener aan dat verzoeker medio 2005 een minnelijk traject heeft doorlopen, dat de gemeente Zoetermeer als beleid heeft dat een schuldenaar eenmaal in de tien jaar gebruik kan maken van haar diensten om een minnelijk traject te realiseren, dat verzoeker zich meldt binnen tien jaar en dat de schuldhulpverlening van de gemeente verzoeker om die reden niet van dienst kan zijn.
2c. De schuldhulpverlener geeft aan de rechtbank er tevens op te willen wijzen dat in de schuldpositie van verzoeker schulden voorkomen welke er zes jaar geleden ook al waren en dat er nieuwe schulden zijn bij gekomen, waardoor het aannemelijk is dat een minnelijk traject zal mislukken.
3. Verzoeker geeft in een toelichting met datum 13 augustus 2010 aan op welke gronden de wettelijke schuldsaneringsregeling bij vonnis van 15 augustus 2008 is beëindigd, welke verplichtingen hij destijds volgens de rechtbank verwijtbaar niet is nagekomen, waarom hij van mening is dat hem voor het niet nakomen van deze verplichtingen geen verwijten treft en dat hij op die grond alsnog toegelaten dient te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hij beroept zich daarvoor op artikel 288 lid 2 onder d Fw.
4. Tijdens de zitting stelt de rechtbank vast dat in 2008 de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd omdat verzoeker de bewindvoerder niet volledig heeft geïnformeerd, er een aanzienlijke boedelachterstand is ontstaan en er nieuwe schulden zijn ontstaan. Verzoeker beaamt dit en beargumenteert uitvoerig waarom hem hiervan geen verwijt treft. Verzoeker geeft desgevraagd aan geen financiële mogelijkheden gehad te hebben om in beroep te gaan van het vonnis van 15 augustus 2008.
5. Verzoeker geeft aan dat hij sindsdien heeft geknokt om voor hem en zijn kinderen een nieuw bestaan op te bouwen, dat de nieuwe schulden zijn ontstaan doordat hij nergens gehoor vond en mede daarom verslaafd raakte aan Cannabis. Hij heeft zich in januari 2010 onder behandeling gesteld van de Brijder Stichting.