ECLI:NL:RBSGR:2011:BR3711

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
397162 / HA RK 11-368 Wrakingnummer 2011/31
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Timmermans
  • D. Aarts
  • J.Th. van Walderveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter mr. [X] in civiele procedure tussen Pretium Telecom B.V. en Omroepvereniging TROS

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 juli 2011 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door Pretium Telecom B.V. tegen rechter mr. [X], die eerder betrokken was bij een kort geding tussen Pretium Telecom en Omroepvereniging TROS. De verzoekster stelde dat mr. [X] een vooringenomenheid koesterde, omdat hij in een eerdere procedure een beslissing had genomen die onwelgevallig was voor de verzoekster en die in strijd was met een later oordeel van het gerechtshof. De wrakingskamer oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat mr. [X] een voor verzoekster ongunstige beslissing had genomen, onvoldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat rechters geacht worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van verzoekster dat mr. [X] niet onbevooroordeeld zou oordelen in de lopende procedure. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 31/2011
rekestnummer: 397162/HA RK 11-368
zaaknummer: 397106/KG ZA 11-740
datum beslissing: 27 juli 2011
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
Pretium Telecom B.V.,
statutair gevestigd te Haarlem,
verzoekster,
(gedaagde in hoofdzaak)
advocaat mr. O.G. Trojan te Den Haag,
tegen
Omroepvereniging TROS,
statutair gevestigd te Hilversum,
(eiseres in de hoofdzaak)
advocaat mr. R. Klöters te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. [X],
rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector civiel recht,
hierna te noemen: de voorzieningenrechter.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Tussen verzoekster en de Omroepvereniging TROS (hierna: Tros) zijn juridische procedures gevoerd over de vraag of een uitzending van Tros Radar op 29 september 2008 en de daarin geuite beschuldigingen aan het adres van verzoekster onrechtmatig zijn.
Bij incidenteel tussenvonnis van 2 februari 2011 van deze rechtbank is Tros op straffe van een dwangsom geboden binnen 24 uur na de betekening van dat vonnis afschrift van het volledige beeld- en geluidmateriaal dat zij tijdens de infiltratie van een callcenter, dat cliënten wierf voor verzoekster, heeft verkregen, af te geven aan verzoekster. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Op 4 februari 2011 heeft Tros het beeld- en geluidmateriaal bij de notaris gedeponeerd. Tros heeft vervolgens bij deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt en schorsing van de executie van het vonnis van 2 februari 2011 gevorderd.
Bij vonnis van 25 februari 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzoekster bevolen de executie van het vonnis van 2 februari 2011 per direct te staken en gestaakt te houden totdat op een incidentele vordering als bedoeld in artikel 351 Rv is beslist. Aan deze beslissing lag het voorlopig oordeel ten grondslag dat de rechtbank in het incident niet zichtbaar heeft getoetst aan de criteria van artikel 10 lid 2 EVRM, zodat het ervoor moet worden gehouden dat deze toetsing achterwege is gebleven. Deze omissie is te kwalificeren als een kennelijke juridische misslag.
Bij arrest van 21 juni 2011 is Tros door het gerechtshof te 's-Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van 2 februari 2011, omdat dit vonnis een tussenvonnis betreft waartegen hoger beroep slechts mogelijk is tegelijk met het eindvonnis. In het arrest heeft het hof - in het kader van het beroep van verzoekster op doorbrekingsjurisprudentie - onder meer overwogen dat hier geen sprake is van een situatie waarin de rechtbank artikel 10 EVRM buiten toepassing heeft gelaten. Evenmin is anderszins sprake van een kennelijke misslag.
Tros heeft bij dagvaarding van 22 juni 2011 verzoekster opnieuw in kort geding gedagvaard voor deze rechtbank en op straffe van een dwangsom gevorderd dat verzoekster zal worden bevolen de executie van het vonnis van 2 februari 2011 te staken en gestaakt te houden totdat onherroepelijk bij een in kracht van gewijsde gegane uitspraak omtrent de vordering tot afgifte van afschrift ex art. 843a Rv zal zijn beslist. Het kort geding zou op 24 juni 2011 door mr. [X] worden behandeld.
1.2 Bij faxbericht van 23 juni 2011 is namens verzoekster de wraking van mr. [X] verzocht, waarop de kort geding procedure is geschorst in afwachting van de beslissing op het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 27 juni 2011 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Namens verzoekster is verschenen mr. Trojan voormeld, die het wrakingsverzoek aan de hand van door hem overgelegde pleitaantekeningen heeft toegelicht. Mr. [X] heeft de wrakingskamer op 23 juni 2011 meegedeeld dat hij is verhinderd om bij de behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zijn. Namens verweerder is verschenen mr. Klöters voormeld en mevrouw [A]. Mr. Klöters heeft bepleit dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
3. Het standpunt van verzoekster.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een schijn van objectieve partijdigheid bij de voorzieningenrechter omdat deze opnieuw is gevraagd te beslissen over een geschil waarover hij eerder heeft beslist, terwijl inmiddels een hogere rechter een oordeel heeft gegeven dat haaks staat op het oordeel van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter had immers op 25 februari 2011 onder meer geoordeeld dat het vonnis van 2 februari 2011 in het incident een kennelijke juridische misslag bevat, aangezien er bij de beoordeling van het gevorderde bevel tot afgifte van het beeld- en geluidmateriaal niet zichtbaar was getoetst aan de criteria van het tweede lid van artikel 10 EVRM. Bij arrest van 21 juni 2011 heeft het hof het hiervoor vermelde, andersluidende, oordeel gegeven. Volgens verzoekster kan in deze situatie worden betwijfeld of de voorzieningenrechter onbevangen en zonder enige vooringenomenheid zich een oordeel zal kunnen vormen over de rechtsvraag waarover hij zich al eerder heeft uitgelaten.
4. Het standpunt van mr. [X].
Mr. [X] heeft in een schriftelijke reactie van 23 juni 2011 de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in de wraking berust. Hij bestrijdt, gezien het feit dat hij de complete dagvaarding eerst op 23 juni 2011 onder ogen heeft gehad, dat hij enige handeling heeft verricht die de schijn van partijdigheid kan hebben gewekt.
5. De beoordeling.
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Dat mr. [X] in de eerdere kort geding procedure een voor verzoekster onwelgevallige beslissing heeft genomen en daartoe een oordeel heeft gegeven,dat haaks staat op een later door de appelrechter gegeven oordeel, levert onvoldoende aanwijzingen op voor het oordeel dat mr. [X] jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert dan wel dat daarmee bij verzoekster de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Een rechter is een professional van wie mag worden verwacht dat hij uitspraken van een hogere rechter eerbiedigt en betrekt bij de beoordeling van een volgend aan hem voorgelegd geschil. Aanwijzingen voor een vermoeden dat mr. [X] geen acht zal slaan op het arrest van het hof zijn gesteld noch aannemelijk geworden.
5.3 Nu de door verzoekster aangevoerde grond het wrakingsverzoek niet kan dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid van mr. [X] dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekster, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.4 Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. O.G. Trojan;
• de eiseres in de hoofdzaak p/a haar advocaat mr. R. Klöters;
• de rechter mr. [X];
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011 door mr. E. Timmermans, voorzitter, mrs. D. Aarts en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier.