ECLI:NL:RBSGR:2011:BR4197

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
381836/FT RK 10.2790
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Roskam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in het kader van faillissementsrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 augustus 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die in november 2008 als franchisenemer een eenmanszaak is gestart, heeft in maart 2010 zijn onderneming overgedragen aan de franchisegever. Op 3 november 2010 werd er een faillissementsrekest tegen hem ingediend, waarna hij op 30 november 2010 aangaf gebruik te willen maken van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De behandeling van het rekest werd meerdere keren uitgesteld, waarbij de verzoeker niet altijd aanwezig was. De rechtbank heeft op 8 februari 2011 en 22 juli 2011 geconstateerd dat de verzoeker niet is verschenen, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in staat is geweest om zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te completeren. Dit was te wijten aan een gebrek aan informatie over zijn schuldpositie en het niet uitvoeren van het minnelijk traject. De rechtbank heeft benadrukt dat de verzoeker verantwoordelijk is voor zijn financiële situatie en dat hij de schuldhulpverlener niet volledig heeft geïnformeerd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het niet verschijnen op de zitting van 22 juli 2011 aan de verzoeker kan worden toegerekend, aangezien hij verantwoordelijk is voor zijn vluchtplanning.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van de indiener van het faillissementsrekest om duidelijkheid te krijgen over zijn aanvraag zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker om zijn schuldsaneringverzoek te laten behandelen. Gezien het feit dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen, heeft de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

rekestnummer: 381836/FT-RK 10.2790
uitspraakdatum: 4 augustus 2011
RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft op 3 december 2010 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Bij het verzoek is een kopie gevoegd van de machtiging welke verzoeker op 30 november 2010 aan Zuidweg en Partners (Zuidweg) heeft afgegeven. Het verzoekschrift is op 3 februari 2011 en op 10 juni 2011 aangevuld.
Het verzoekschrift is vervolgens op 8 februari 2011, 26 april 2011, 14 juni 2011 en 22 juli 2011 behandeld. Verzoeker is op 8 februari 2011 niet verschenen, hoewel hij daartoe behoorlijk opgeroepen is. Verzoeker is op 22 juli 2011 niet verschenen, hoewel hem de datum en het tijdstip van behandeling in persoon is aangezegd.
Uit de stukken en het behandelde ter zitting blijkt het volgende.
1. Verzoeker is in november 2008 als franchisenemer gestart met een eenmanszaak welke hij in maart 2010 heeft overgedragen aan de franchisegever.
2. Op 3 november 2010 ontvangt de rechtbank ten laste van verzoeker een faillissementsrekest. Het rekest wordt op 30 november 2010 behandeld waarbij verzoeker aangeeft een beroep te willen doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling. De behandeling van het rekest wordt vervolgens op 7 december 2010 aangehouden tot 15 februari 2011 en daarna nog een aantal malen tot inmiddels 16 augustus 2011.
3. Verzoeker wordt opgeroepen voor de behandeling van zijn verzoek op 8 februari 2011. Op 3 februari ontvangt de rechtbank de verklaring ex art.285 Faillissementswet (Fw.), ondertekend door verzoeker, Zuidweg en de gemeente Den Haag. In de art. 285 verklaring wordt aangegeven dat het minnelijk traject is gestart en zich in de verificatie fase bevindt. Er wordt een schuldpositie opgegeven van € 155.020,71. Op 8 februari 2011 verschijnt alleen Zuidweg die aangeeft niet te weten waarom verzoeker niet is verschenen.
4. Verzoeker wordt opnieuw opgeroepen voor de behandeling van zijn verzoek op 26 april 2011. Verzoeker verschijnt ter zitting en geeft des gevraagd aan niet te weten wat de vorderingen zijn in het minnelijk traject. Hij heeft op 15 april contact gehad met Zuidweg en heeft de stukken opgestuurd waarom gevraagd werd. Voor het overige heeft hij geen informatie en verwijst hij naar Zuidweg. Zuidweg is niet aanwezig. De rechtbank geeft aan welke informatie ontbreekt en geeft verzoeker tot 7 juni de gelegenheid om deze informatie alsnog aan te leveren. Verzoeker wordt aangezegd dat de behandeling van zijn verzoek op 14 juni 2011 om 12 uur 15 zal worden voortgezet.
5. De rechtbank ontvangt op 10 juni 2011 een fax van Zuidweg waarbij een aantal producties zijn gevoegd. De door de rechtbank aangegeven manco's worden hiermee niet opgevuld. Aangegeven wordt dat de boekhouding van verzoeker op orde is, dat de schuldpositie € 157.523,04 bedraagt en dat dit bedrag nog kan wijzigen omdat de verificatie nog niet is afgerond. Ook wordt medegedeeld dat verzoeker een zodanig krediet kan krijgen dat schuldeisers een aanbod gedaan kan worden dat beduidend hoger is dan wat verzoeker in de WSNP zou kunnen sparen. Zuidweg verzoekt de rechtbank om vier weken aanhouding teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen om zijn definitieve schuldenlast vast te stellen en op basis van het hem beschikbaar gestelde krediet in het buitengerechtelijk traject een voorstel tegen finale kwijting aan alle crediteuren voor te leggen. Verzoeker verschijnt ter terechtzitting van 14 juni. Hem wordt het gevraagde uitstel verleend. Verzoeker wordt aangezegd dat de behandeling van zijn verzoek zal worden voortgezet op 22 juli 2011 om 09.00 uur.
6. Op 21 juli 2011 ontvangt de rechtbank twee faxen van Zuidweg. Bij de eerste fax is een mailbericht van verzoeker van 21 juli 2011 gevoegd waarin hij aangeeft dat zijn vlucht naar Amsterdam een vluchtschema wijziging heeft, waardoor hij niet op tijd in Nederland terug is om te verschijnen op de zitting van 22 juli 2011. Tevens vraagt hij of Zuidweg namens hem naar de zitting kan gaan. In de tweede fax geeft Zuidweg aan dat zij het niet eens is met deze gang van zaken en dat zij daarom niet aanwezig zal zijn op de zitting van 22 juli. Zuidweg geeft verder aan dat de informatie, welke verzoeker haar geeft zodanig is dat zij nog steeds geen volledig overzicht heeft van de schuldpositie van verzoeker, dat er op 7 juli beslag is gelegd door een hen tot dan toe onbekende schuldeiser en dat zij geen zicht heeft op het inkomen van verzoeker. Zuidweg geeft aan dat het voor haar door dit alles onmogelijk is om een buitengerechtelijke schuldregeling tot stand te brengen.
7. Ter zitting van 22 juli 2011 is verzoeker niet verschenen. De door de rechtbank op 26 april gevraagde informatie heeft de rechtbank niet ontvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de belangen van een crediteur c.q. crediteuren om een oordeel te krijgen over de door hem of hen ingediende faillissementsaanvraag, dient de schorsende werking van een beroep op artikel 3 resp. 3a Fw. gebonden te zijn aan een beperkte termijn. Een verzoeker die met een beroep op de schorsende werking een verzoek doet tot toelating wettelijke schuldsaneringsregeling dient zich hiervan bewust te zijn en hiervan blijk te geven tijdens het schuldhulpverleningstraject. Hij is verantwoordelijk voor de keuze welke hij heeft gemaakt om zijn kennelijk benarde financiële situatie te beredderen. Hij heeft het laten aankomen op een faillissementsverzoek door een crediteur c.q. crediteuren en heeft mitsdien rekening te houden met het gerechtvaardigde belang van die crediteur c.q. crediteuren om duidelijkheid te verkrijgen over het faillissementsverzoek.
Na het beroep van verzoeker op de schorsende werking van de artikelen 3 en 3a Fw. heeft de faillissementsrechter verzoeker vanaf 7 december 2010 een termijn gegund om een compleet verzoek tot toelating wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen. De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot toelating na ruim 7 maanden op 22 juli 2011 nog niet volledig is: de schuldpositie staat niet vast en het minnelijk traject is niet uitgevoerd. Uit hetgeen tijdens de behandeling van het verzoek is gebleken en uit hetgeen de schuldhulpverlening heeft verklaard, verstaat de rechtbank dat verzoeker er niet in slaagt zijn verzoek te completeren vanwege hem, of althans mede hem, aan te rekenen omstandigheden. Hij informeert de schuldhulpverlener niet, of althans niet volledig en heeft er ook niet op toegezien dat de rechtbank de gevraagde informatie heeft ontvangen. Ook het niet verschijnen op de zitting van 22 juli 2011 is verzoeker aan te rekenen. Het wijzigen van het vluchtplan van zijn retourvlucht behoort tot het risico van verzoeker.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de indiener van het faillissementsrekest om een oordeel te krijgen over het door hem aangevraagde faillissement onder deze omstandigheden boven het belang van verweerder gaat om zijn schuldsaneringverzoek te doen behandelen en hem daartoe alsnog een nieuwe nadere termijn te gunnen om zijn verzoek te completeren.
Nu het verzoek tot toelating wettelijke schuldsaneringsregeling niet voldoet aan de eisen welke de wet daaraan stelt, zal het verzoek niet ontvankelijk worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
- Verklaart niet ontvankelijk het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum en -jaar] te [geboorteplaats], (land),
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. C.M. Roskam lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2011 in tegenwoordigheid van N.M. Somar, griffier.