ECLI:NL:RBSGR:2011:BR6223

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/24106
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van lichter middel bij bewaring van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 augustus 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van eiseres, een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit. Eiseres was op 22 juli 2011 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. In haar beroep stelde eiseres dat verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, een lichter middel had moeten toepassen in plaats van detentie. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de verklaring van eiseres dat zij bij haar moeder woonde, ondanks het ontbreken van inschrijving in de GBA. De rechtbank benadrukte dat het belang van eiseres om bij haar dochter te blijven doorslaggevend was en dat er geen bewijs was dat eiseres de terugkeerprocedure zou ontwijken of belemmeren. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsontnemende maatregel niet gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring en kende eiseres een schadevergoeding toe van € 1.040,-- voor de onterecht ondergane detentie. Tevens werden de proceskosten van eiseres vergoed tot een bedrag van € 874,--. Deze uitspraak is van belang voor de toepassing van minder dwingende maatregelen in vreemdelingenzaken en de afweging van belangen van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/24106
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [1980], van Surinaamse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. E.A.A. Charry, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Söylemez, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 22 juli 2011 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 25 juli 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 2 augustus 2011. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat de gronden, die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet zijn betwist. In geschil is of verweerder had moeten overgaan tot toepassing van een lichter middel.
2.1 Eiseres voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. De moeder van eiseres zorgt voor haar kleindochter, omdat de vader van haar kleindochter ziek is en daarom niet in staat om voor zijn dochter te zorgen. De moeder van eiseres heeft een zware baan in de zorg en de situatie is eigenlijk onhoudbaar. Eiseres heeft vanaf de ongewenstverklaring in 2008 bij haar moeder gewoond. Eiseres is bereid aan een meldplicht te voldoen. Het belang van eiseres om bij haar kind te zijn is groot. Er is geen sprake van ontwijken of belemmeren van de terugkeerprocedure.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van een lichter middel niet geboden was. Het staat niet vast dat eiseres bij haar moeder woont, omdat geen inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is overgelegd. De overige gronden kunnen de maatregel dragen. Het gezinsleven van eiseres is uitgebreid meegewogen in een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 december 2009 (AWB 08/33910), inzake de ongewenstverklaring van eiseres. Eiseres heeft in vertrekgesprekken meermalen aangegeven dat zij niet wenst te vertrekken.
2.3 Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten, tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Terugkeerrichtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk, zodat de rechtbank direct zal treden in de vraag of de bewaring van eiseres hiermee in overeenstemming is te achten. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2011 (LJN:BQ3797).
2.5 Uit deze bepaling vloeit voort dat alvorens tot oplegging van de maatregel kan worden overgegaan, onderzocht dient te worden of een minder dwingende maatregel dan detentie doeltreffend kan worden toegepast om de verwijdering van een illegaal verblijvende vreemdeling te verzekeren. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 28 april 2011 in de zaak El Dridi (LJN: BQ4483) waarin het Hof in rechtsoverweging 39 heeft overwogen dat uit punt 16 van de considerans van de Terugkeerrichtlijn alsmede uit de tekst van artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn voortvloeit dat de lidstaten de verwijdering dienen uit te voeren met de minst dwingende maatregelen. Enkel in het geval waarin de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit – door middel van verwijdering – in gevaar dreigt te komen door het gedrag van de betrokkene, hetgeen per geval moet worden beoordeeld, kunnen de lidstaten laatstgenoemde zijn vrijheid ontnemen door hem in bewaring te stellen, aldus het Hof.
2.6 De rechtbank dient dus te beoordelen of de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit, dat in onderhavig geval voortvloeit uit de beschikking tot ongewenstverklaring, in gevaar dreigt te komen door het gedrag van eiseres. De rechtbank overweegt daartoe dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan het feit dat eiseres in ieder geval vanaf de ongewenstverklaring van 21 januari 2008 bij haar moeder heeft gewoond. Eiseres heeft dit verklaard tijdens het gehoor voorafgaande aan de oplegging van de maatregel. De rechtbank maakt dit ook op uit een verklaring van de school van de dochter, ter zitting overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres haar dochter tot aan haar detentie naar school bracht en ophaalde. Ook in voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, is de rechtbank ervan uitgegaan dat eiseres bij haar moeder woont. Gelet daarop heeft verweerder het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats ten onrechte mede ten grondslag gelegd aan zijn standpunt dat eiseres de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Dat eiseres niet is ingeschreven in de GBA maakt dat niet anders. Ook uit de omstandigheid dat eiseres niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan dit niet worden afgeleid. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 21 maart 2011 (LJN: BP9284) heeft overwogen is het aan de verweerder om toe te lichten waarom de vreemdeling door het ontbreken van documenten de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Dat heeft verweerder niet gedaan.
2.7 Niet is in geschil dat de vader van de dochter ziek is. De zorg voor het kind wordt normaal gesproken gedragen door eiseres. Met name het belang van eiseres om bij haar dochter te blijven acht de rechtbank doorslaggevend voor het oordeel dat niet aannemelijk is dat eiseres zich aan de verwijderingsprocedure zal onttrekken. Dat eiseres na de ongewenstverklaring niet is vertrokken en dat zij meermalen heeft aangegeven niet te willen vertrekken, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij probeert haar verblijf te legaliseren, dat er inmiddels op 21 juli 2011 een aanvraag om een verblijfsvergunning is ingediend en dat een aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring op korte termijn zal worden ingediend.
2.8 Het voorgaande in samenhang bezien is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder niet op goede gronden van de toepassing van een lichter middel heeft afgezien.
3. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
4. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiseres in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1.040,--.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt van € 437,--, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.040,-- (zegge: duizendveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2011 door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kouwenhoven, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: RK
Coll: MP
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.