Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 396321 / KG ZA 11-698
Vonnis in kort geding van 9 september 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.J. Wybenga te Rotterdam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Bitter te 's-Gravenhage.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 augustus 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij op 1 juli 1985 onherroepelijk geworden arrest van het hof 's-Gravenhage (hierna: 'het hof') van 14 oktober 1984 is eiser veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens een schietpartij in café "Het Koetsiertje" in Delft op 5 april 1983, waarbij zes doden vielen en enkele gewonden. Eiser is sinds 7 april 1983 gedetineerd.
1.2. Een op 11 maart 1998 ingediend gratieverzoek is aanleiding geweest voor een onderzoek naar eiser en een advies hem te laten opnemen in een tbs-kliniek. Overleg tussen de minister van justitie (hierna: 'de minister') en het Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna: 'de kliniek') heeft geleid tot een memo van 9 juli 2001 (hierna: het memo van 2001).
1.3. Het memo van 2001 vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
"De(...) kliniek is bereid tot opname, mits er op voorhand duidelijkheid wordt geboden over de haalbaarheid van een resocialisatietraject in relatie met het omzetten van de levenslange gevangenisstraf in een eindige gevangenisstraf middels gratie.
(...)
Het gegeven dat betrokkene levenslang gestraft is, mag niet leiden tot een aparte status binnen de kliniek. Betrokkene zal worden beschouwd als een patiënt die recht heeft op het behandelingsbeleid dat in de kliniek geldt voor TBS-patiënten. Dat kan op termijn betekenen dat er een verlofbeleid op gang komt. De heer [X] (voorzieningenrechter: de directeur sectordirectie TBS) zal deze optie in de lijn toetsen: voorkomen dient te worden dat rond het moment dat vanuit de behandelingsoptiek een verlofbeleid verantwoord wordt geacht, dit beleid wordt afgeremd vanuit bestuurlijke en / of politieke redenen.
Afspraken rond beëindiging van de behandeling
Algemene behandelingsstrategie van de kliniek is behandeling met het oog op verantwoorde terugkeer in de samenleving. De kliniek heeft geen "bewaarfunctie".
Wanneer mocht blijken dat behandeling - om wat voor redenen dan ook - onvoldoende doel treft, zal terugplaatsing naar het gevangeniswezen onvermijdelijk zijn.
Datzelfde geldt indien het door de kliniek gevoerde verlofbeleid dat een wezenlijk onderdeel zal gaan vormen van de behandeling (conditio sine qua non), wordt tegengehouden.(...)
Horizonbepaling gratieprocedure
Uitgaande van de optie dat behandeling succesvol verloopt en er sprake is van een gunstige prognose voor wat de terugkeer in de samenleving betreft, is tijdige indiening van een gratieverzoek een belangrijk punt van aandacht."
1.4. Op 20 juli 2001 heeft de minister aan eiser meegedeeld dat hij op basis van artikel 13 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 41 van de Penitentiaire maatregel wordt geplaatst in een tbs-inrichting. Bij deze mededeling was gevoegd een afschrift van de brief van eveneens 20 juli 2001 van de minister aan de kliniek, waarin om plaatsing in de kliniek werd verzocht op basis van "de afspraken" in het memo van 2001. Vervolgens is eiser op 31 augustus 2001 opgenomen in de kliniek.
1.5. Op 13 september 2002 is voor eiser een machtiging begeleid verlof afgegeven.
1.6. In april 2005 is het verlofbeleid gewijzigd. In het hernieuwde toetsingskader werd, anders dan in het voordien geldende beleid, als uitgangspunt gehanteerd dat in geval van levenslange detentievormen geen verlofmachtiging wordt verstrekt, tenzij gratieverlening wordt overwogen.
1.7. In juni 2006 heeft de kliniek voor het eerst een machtiging onbegeleid verlof aangevraagd bij de minister. De minister heeft besloten daarmee niet akkoord te gaan, hetgeen is verwoord in een brief van de kliniek van 2 oktober 2006.
1.8. In 2007 is het verlofbeleid opnieuw aangescherpt. Sindsdien wordt als uitgangspunt gehanteerd dat in gevallen van levenslange detentie verlof - behoudens incidentele afwezigheid op humanitaire gronden - niet mogelijk is.
1.9. In een nota van 13 februari 2007 heeft de minister kenbaar gemaakt dat hij in verband met het aangescherpte verlofbeleid voornemens is eiser terug te plaatsen naar het gevangeniswezen.
1.10. Bij brief van 24 augustus 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: 'de staatssecretaris') aan de kliniek meegedeeld dat de kliniek op dat moment niet gemachtigd was eiser (begeleid) verlof te verlenen. De staatssecretaris heeft beslist dat, indien er sprake mocht zijn van een machtiging tot begeleid verlof, deze machtiging per direct wordt ingetrokken. Tegen deze beslissing heeft eiser beroep ingesteld bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: 'RSJ').
1.11. Bij vonnis van 2 oktober 2007 heeft de voorzieningenrechter eiser niet ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, die onder meer strekten tot verlening van een machtiging onbegeleid verlof, althans eiser te behandelen als ware ten behoeve van hem een machtiging onbegeleid verlof verleend. Tegen dit vonnis heeft eiser hoger beroep ingesteld bij het hof. In hoger beroep was onder meer aan de orde de vordering van eiser om in goede justitie een passende voorziening op te leggen. Het hof heeft in 2010 arrest gewezen, zoals hierna vermeld onder 1.15.
1.12. Bij uitspraak van 31 maart 2008 heeft de RSJ het onder 1.10 vermelde beroep van eiser gegrond verklaard. Hiertoe heeft de RSJ, voor zover relevant, het volgende overwogen:
"In het verlofbeleid dat gold tot de inwerkingtreding op 1 juli 2007 van het huidige verloftoetsingskader, bestond de mogelijkheid om levenslanggestraften waarbij gratieverlening wordt overwogen, resocialisatieverlof te verlenen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de bestreden beslissing uitsluitend is gebaseerd op veranderde inzichten ten aanzien van het verlofbeleid in het algemeen en niet op de bijzonderheden van het onderhavige individuele geval. Bij deze beslissing is niet betrokken dat klagers begeleide verloven al een aantal jaren zonder problemen zijn verlopen. Uit de verklaringen van de Staatssecretaris, noch uit die van klager komt naar voren dat er door toedoen van klager zelf enige aanleiding is ontstaan om de machtiging in te trekken. Dit alles klemt des te meer nu in het Memo van 2001, waarin uitdrukkelijk is vastgelegd dat voorkomen dient te worden dat het verlofbeleid ten aanzien van klager wordt afgeremd vanuit bestuurlijke en/of politieke redenen, verwachtingen zijn gewekt voor een resocialisatie traject.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen moet tot de slotsom leiden dat de beslissing tot intrekking van de machtiging tot begeleid verlof als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt."
1.13. Op 16 oktober 2009 is een rapport uitgebracht van een slachtofferonderzoek, uitgevoerd door de Dienst Justitiële Inrichtingen.
1.14. Bij beslissing van 27 november 2009 heeft de staatssecretaris beslist de machtiging tot het verlenen van begeleid verlof van 13 september 2002 in te trekken. Bij uitspraak van 12 juli 2010 heeft de RSJ het tegen die beslissing door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard. Hierbij heeft de RSJ, voor zover relevant, het volgende overwogen:
"Ter beantwoording van de vraag of de intrekking van de verlofmachtiging als onredelijk of onbillijk is aan te merken, zal de beroepscommissie moeten beoordelen of de resultaten van het in 2009 gehouden slachtofferonderzoek kunnen worden beschouwd als feiten of omstandigheden waardoor, indien deze ten tijde van het verlenen van de machtiging bekend waren geweest, de machtiging niet of niet in deze vorm zou zijn verleend.
(...)
Hier lijkt zich de situatie zich voor te doen waar alle betrokken partijen, inclusief het ministerie van Justitie, zich blijkens het verslag van 9 juli 2001 uitdrukkelijk van bewust moeten zijn geweest en die voor de Minister van Justitie desondanks geen beletsel vormde voor zowel de beslissing van 20 juli 2001 tot overplaatsing van klager naar de (...)kliniek als de machtiging voor diens begeleid verlof van 13 september 2002.
Voor zover al de huidige bevindingen van het slachtofferonderzoek qua toon ernstiger zouden lijken dan de Minister van Justitie destijds voor ogen stond, kan dat gelet op alle in 2001 gemaakte afspraken, het al zeven jaar lang goed verlopen van de begeleide verloven en de afwezigheid van incidenten of ongewenste confrontaties met slachtoffers/nabestaanden in redelijkheid en billijkheid niet leiden tot het intrekken van de machtiging tot begeleid verlof."
1.15. Bij arrest van 23 november 2010 heeft het hof het hiervoor onder 1.11 bedoelde vonnis van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2007 vernietigd en gedaagde, bij wege van passende voorziening, veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het arrest advies te vragen aan het Adviescollege Verloftoetsing TBS (dat sinds 1 januari 2008 belast is met de inhoudelijke toetsing van alle door tbs-klinieken ingediende verlofaanvragen) inzake de door de kliniek ten aanzien van eiser ingediende verzoeken om machtiging onbegeleid verlof, alsmede om na advisering door dit adviescollege binnen drie maanden op de verzoeken een beslissing te (doen) nemen.
In dit arrest heeft het hof, voor zover relevant, het volgende overwogen:
"Het hof overweegt te dien aanzien dat uit de in 2001 gemaakte afspraken volgt, dat ten aanzien van [eiser] een tbs-behandeling zou plaatsvinden, waarin een verlofbeleid op gang zou komen. Er is geen enkele aanwijzing dat toen niet de weg is ingeslagen dat alle te onderscheiden vormen van verlof, neergelegd in artikel 53 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, op enig moment tot de mogelijkheden behoorden als de behandeling daartoe aanleiding zou (kunnen) geven. (...) Dat bij gunstig verloop van de behandeling een verzoek tot machtiging onbegeleid verlof zou kunnen worden gedaan is een situatie waar alle partijen bij het overleg over de tbs-behandeling van [eiser] en de minister bij de plaatsing van [eiser] in de kliniek, zich uitdrukkelijk van bewust moeten zijn geweest en dit vormde daarvoor geen beletsel.
(...)
De opvatting van de Staat dat er geen enkele ruimte is voor onbegeleid verlof en dat mitsdien de Avt over het verzoek van het hoofd van de kliniek niet behoeft te adviseren, acht het hof in het licht van het hiervoor overwogene onrechtmatig, aangezien niet blijkt dat de belangen van [eiser] en de eerder bij hem gewekte verwachtingen in de afweging zijn betrokken.
(...)
Het hof acht anders dan de Staat de overwegingen van de RSJ wel relevant (...)
Bovendien wijst het hof op de door de RSJ relevant geachte aspecten van het al zeven jaren goed verlopen van de begeleide verloven en de afwezigheid van incidenten of ongewenste confrontaties met slachtoffers/nabestaanden, die ook naar het oordeel van het hof op de juiste waarde geschat moeten worden, als onderdeel van alle mee te wegen belangen."
1.16. Tegen dit arrest heeft gedaagde cassatie ingesteld. Op 8 juli 2011 heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Voor zover voor deze zaak relevant, luidt deze conclusie onder 3.8 en 3.11 als volgt:
"Bij de behandeling van de subsidiaire motiveringsklacht moet onderscheid worden gemaakt tussen de uiteindelijke beslissing om wel of geen machtiging te verlenen voor onbegeleid verlof en het daaraan voorafgaande voorbereidingstracject. (...) In zijn beslissing is het hof niet verder gegaan dan een bevel aan de minister (...) om zich te laten adviseren door het Avt (voorzieningenrechter: het Adviescollege Verloftoetsing TBS) en vervolgens een besluit te nemen over het voorstel van de kliniek. (...) Het hof heeft de minister niet verplicht de machtigingsaanvraag in te willigen.(...) Bijgevolg kwam het hof niet toe aan de vraag of de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten de machtiging voor onbegeleid verlof te weigeren.
(...)
De in 2001 gewekte verwachtingen hebben in de redenering van het hof geen andere betekenis dan dat een machtiging tot onbegeleid verlof niet bij voorbaat uitgesloten zou zijn. Met andere woorden, dat het voorstel voor een machtiging tot onbegeleid verlof op de gebruikelijke wijze in procedure zou worden genomen (inclusief een advies van het Avt, gevolgd door een uitdrukkelijke beslissing van de minister) en niet buiten behandeling zou blijven op de enkele grond dat in 1985 aan betrokkene een levenslange gevangenisstraf is opgelegd."
1.17. Naar aanleiding van een op 14 september 2010 door de kliniek ingediende aanvraag machtiging onbegeleid verlof, heeft het Adviescollege Verloftoetsing TBS (hierna: 'het AVT') op 16 februari 2011 een positief advies gegeven. Dit advies vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
"(...)het adviescollege [komt] tot de conclusie dat het gevraagde onbegeleide verlof uit veiligheidsoogpunt aanvaardbaar is, mits er een meer uitgewerkt verlofplan voorhanden is. Het adviescollege slaat daarbij acht op het feit dat begeleide verloven al jarenlang goed verlopen zijn, dat zich daarbij geen incidenten hebben voorgedaan, dat het recidivegevaar als laag wordt ingeschat en dat het vluchtgevaar afwezig is. Het risico op confrontatie met nabestaanden is gering. Tijdens de verloven zal betrokkene zich niet naar Delft begeven. Hij zal de nabestaanden van slachtoffers uit de weg gaan en hen zeker niet opzoeken. Het adviescollege is van oordeel dat dit laatste expliciet in de voorwaarden van het te verlenen verlof moet worden opgenomen. Voorts zullen overeenkomstig de slotparagraaf in het Rapport van bevindingen inzake het slachtofferonderzoek de slachtoffers en nabestaanden, voor zover zij dat wensen, blijvend geïnformeerd moeten worden over het verdere verloop van de tenuitvoerlegging van de aan betrokkene opgelegde straf en zijn behandeling in de kliniek.
Het adviescollege heeft zich bij de bespreking van de onderhavige aanvraag het dilemma gerealiseerd waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie thans is geplaatst. Dit dilemma is het gevolg van de eerdere beslissing om betrokkene als levenslanggestrafte in een tbs kliniek op te nemen. Enerzijds is het vanuit veiligheidsoogpunt verantwoord en past dit verlof in de behandeling, die betrokkene ondergaat. Anderzijds is het tegenover de maatschappij en in het bijzonder de nabestaanden en slachtoffers moeilijk uit te leggen dat een levenslanggestrafte zich via de tbs-verlofprocedure zonder begeleiding in de maatschappij kan bewegen. Daarnaast kan het onbegeleide verlof niet anders gezien worden dan als een stap in de richting van verdere resocialisatie met als mogelijk eindpunt het beëindigen van de behandeling in een tbs-kader en de invrijheidstelling van betrokkene, hetgeen haaks staat op de levenslange gevangenisstraf die aan betrokkene is opgelegd."
1.18. Bij brief van 13 mei 2011 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de kliniek meegedeeld dat hij niet akkoord gaat met het verlenen van een machtiging tot onbegeleid verlof. Deze brief vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
"Het onbegeleid verlof zou in dit stadium zijn gericht op resocialisatie. De heer [eiser] is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Veroordeelden tot een levenslange gevangenisstraf kunnen in aanmerking komen voor gratie op voorwaarde dat aan de gronden voor gratieverlening wordt voldaan. (...)
Sinds 2005 houdt het Verloftoetsingskader in dat met betrekking tot levenslang gestraften ten aanzien van wie geen gratie wordt overwogen ook geen machtiging tot verlof wordt verleend. In 2007 is dit beleid aldus opnieuw geformuleerd dat levenslang gestraften alleen nog verlof krijgen op humanitaire gronden.
Op grond van dit beleid komt betrokkene niet in aanmerking voor onbegeleid verlof, omdat de reden voor dit verlof, resocialisatie, zich in zijn geval niet voordoet. Bijkomende redenen om geen onbegeleid verlof te verlenen zijn de maatschappelijke onrust die het verlof veroorzaakt en de gevoelens van de slachtoffers en nabestaanden, zoals die onder meer zijn gebleken uit het slachtofferonderzoek van eind 2009. Er bleek kort gezegd bij nabestaanden en slachtoffers nog vrijwel geen enkele verwerking op gang te zijn gekomen. Dat zijn op zichzelf valide redenen om een machtiging voor verlof te weigeren. Daarbij betrek ik dat onbegeleid verlof betekent dat betrokkene zich geheel vrij door de samenleving kan bewegen. Het vormt een vergaande stap naar invrijheidstelling.
(...)
Daartegenover staat het belang van betrokkene bij uitbreiding van zijn lopende begeleid verloftraject en de wens die hij als levenslang gestrafte niettemin heeft tot resocialisatie.
Ik concludeer dat gelet op het maatschappelijk belang bij de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf van betrokkene, het belang van de slachtoffers en nabestaanden, de nog steeds bestaande maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof zwaarder dienen te wegen dan het belang van betrokkene bij verlening van een machtiging tot onbegeleid verlof.
Ik neem daarbij in aanmerking dat betrokkene in het kader van zijn behandeling in de (...) kliniek in staat is zich onder begeleiding in de samenleving te bewegen en ook buiten de inrichting contact te onderhouden met zijn gezin.
Door de aanwezigheid van begeleiding kan ervoor worden zorg gedragen dat een confrontatie met slachtoffers wordt vermeden."
2.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven:
primair: te bepalen dat gedaagde zal gehengen en gedogen dat de kliniek zal kunnen handelen als ware op de aanvrage tot verlening van een machtiging tot onbegeleid verlof ten behoeve van eiser, vanwege gedaagde in positieve zin beslist door verlening van een zodanige machtiging tot aan de datum dat gedaagde aan de kliniek een machtiging onbegeleid verlof voor onbepaalde duur zal hebben verleend;
subsidiair: te bepalen dat gedaagde binnen twee weken na de datum van dit vonnis een machtiging tot onbegeleid verlof voor onbepaalde duur ten aanzien van eiser dient te verlenen;
althans in goede justitie een andere voorziening te treffen,
een en ander met veroordeling van gedaagde in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
De herhaalde pogingen van gedaagde om de uitvoering te beletten van de afspraken uit het memo van 9 juli 2001, zijn onrechtmatig. Ook nu verleent gedaagde ten onrechte geen machtiging tot onbegeleid verlof ten behoeve van eiser. De door gedaagde gegeven motivering kan de afwijzing van de aanvraag machtiging onbegeleid verlof niet dragen.
De in 2001 gemaakte afspraken - waaraan eiser rechten kan ontlenen - zijn onmiskenbaar gericht op resocialisatie. Uit het memo volgt voorts dat latere beleidsveranderingen eisers positie niet negatief mogen beïnvloeden. De vrees voor een confrontatie tussen eiser en de slachtoffers en nabestaanden is ongegrond. Eiser stemt in met alle maatregelen en voorzieningen om onvrijwillig contact met de slachtoffers en nabestaanden te voorkomen.
Door geen onbegeleid verlof toe te staan, handelt gedaagde strijd met artikel 37c Sr alsmede de artikelen 3, 5 en 8 EVRM (kort gezegd het verbod op foltering, het recht op vrijheid en veiligheid en het recht op 'familylife').
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat gedaagde jegens hem onrechtmatig handelt. De burgerlijke rechter is daarom bevoegd om van eisers vordering kennis te nemen. Daarnaast is eiser ontvankelijk in zijn vordering. Tegen de weigering van een verlofmachtiging staat geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open dan die bij de burgerlijke rechter.
3.2. Bij de beoordeling van deze zaak staat voorop dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, zoals ten aanzien van eiser genomen, en waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. Op grond van artikel 13 Sr kan de minister besluiten een gedetineerde, ook indien, zoals in het onderhavige geval, een levenslange straf is opgelegd, te doen opnemen in een tbs-kliniek, hetgeen in 2001 ten aanzien van eiser is besloten. Op grond van artikel 50 Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelden kan het hoofd van de tbs-kliniek met machtiging van de minister een gedetineerde vervolgens verlof verlenen zich, al dan niet onder toezicht, buiten de kliniek te begeven. Het beleid van de minister voor het verlenen van machtigingen voor verlof is neergelegd in een zogenoemd Verloftoetsingskader. Sinds 1 januari 2008 is het AVT belast met de inhoudelijke toetsing van alle aanvragen. Het AVT brengt een advies uit, waarna de minister naar aanleiding van dat advies een beslissing moet nemen.
3.3. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter zich gebonden aan het op 23 november 2010 door het hof gewezen arrest, temeer nu de conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het door gedaagde daartegen ingestelde cassatieberoep. Tot uitgangspunt wordt dan ook genomen dat de machtiging onbegeleid verlof ten behoeve van eiser niet zonder meer mag worden geweigerd op grond van het sinds 2005 en 2007 aangescherpte verlofbeleid op grond waarvan levenslanggestraften niet meer in aanmerking komen voor verlof. Gedaagde dient dan ook op de gebruikelijke wijze advies in te winnen bij het AVT, waarna de staatssecretaris naar aanleiding van dat advies een beslissing moet nemen. Hierbij geldt dat de staatssecretaris, zoals vermeld in het 'Verloftoetsingskader Terbeschikking gestelden' van 13 maart 2009, bevoegd is gemotiveerd af te wijken van een positief advies van het AVT.
3.4. Het betoog van eiser dat gedaagde op grond van de in 2001 gemaakte afspraken een machtiging tot onbegeleid verlof moet verlenen indien de behandeling van eiser daartoe aanleiding geeft, kan niet worden gevolgd. Anders dan eiser kennelijk meent, is het memo van 2001 niet te beschouwen als een overeenkomst of een derdenbeding waaraan eiser rechtstreeks rechten kan ontlenen. Evenmin volgt uit dat memo dat posterieure ontwikkelingen inzake het verlofbeleid niet van nadelige invloed op de positie van eiser mogen zijn. Weliswaar vermeldt het memo dat voorkomen moet worden dat het verlofbeleid ten aanzien van eiser wordt afgeremd door bestuurlijke en/of politieke ontwikkelingen, maar het memo vermeldt daarnaast ook dat het tegenhouden van het door de kliniek gehanteerde verlofbeleid kan leiden tot terugplaatsing van eiser naar het gevangeniswezen. Hieruit volgt dat reeds in 2001 rekening is gehouden met de (toen door de kliniek onwenselijke geachte) situatie dat het verlofbeleid ten aanzien van eiser zou worden beperkt.
3.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het memo van 2001 te beschouwen als een beleidsvoornemen (op grond van het toenmalige beleid) ten aanzien van eiser. Hoewel eiser hieraan niet direct rechten kan ontlenen, laat dit onverlet dat door de uitvoering van de afspraken in het memo en het goede verloop van de sinds 2002 gepraktiseerde (begeleide) verloven bij eiser bepaalde verwachtingen zijn gewekt. Met deze gerechtvaardigde belangen dient gedaagde rekening te houden, ook indien hij nadien, zoals in 2005 en 2007, tot een aanscherping van het verlofbeleid besluit op grond waarvan eiser niet meer in aanmerking zou komen voor (geen enkele vorm van) verlof. Dit betekent, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat gedaagde gehouden is de ten behoeve van eiser gedane aanvraag op de gebruikelijke manier in procedure te nemen. In die procedure moeten de belangen van eiser en de bij hem (door onder meer het memo van 2001) gewekte verwachtingen in de afweging worden betrokken, maar daaruit volgt nog niet dat de aanvraag ook noodzakelijkerwijs moet worden ingewilligd.
3.6. Uit de onder 1.12 en 1.14 vermelde uitspraken van de RSJ kan evenmin worden afgeleid dat aan eiser nu onbegeleid verlof zou moeten worden verleend. Dat de intrekking van een eerder verleende machtiging tot begeleid verlof als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt, betekent nog niet dat het niet toestaan van een verstrekkender onbegeleid verlof eveneens als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Voor het intrekken van een eerder verleende machtiging is immers noodzakelijk dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor, indien deze ten tijde van het verlenen van de machtiging bekend waren geweest, de betreffende machtiging niet (of niet in dezelfde vorm) zou zijn verleend. Bij het verlenen van een nieuwe, verstrekkender machtiging kan ruimte zijn voor een nieuwe afweging van de reeds bestaande belangen.
3.7. Tegen deze achtergrond overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de vraag of de staatssecretaris, ondanks het onder 1.17 vermelde positieve advies van het AVT, in redelijkheid tot weigering van de machtiging kon komen, als volgt.
3.8. De voorzieningenrechter onderscheidt de volgende gronden in het besluit van de staatssecretaris:
- eiser komt als levenslanggestrafte niet in aanmerking voor onbegeleid verlof, omdat de reden voor dit verlof, resocialisatie, zich niet voordoet;
- de belangen van eiser zijn voldoende gediend met begeleid verlof, hetgeen ook waarborgt dat ongewenste confrontaties met slachtoffers/nabestaanden worden vermeden;
- de belangen van eiser bij onbegeleid verlof wegen niet op tegen de belangen van de slachtoffers en nabestaanden en de maatschappelijke onrust die onbegeleid verlof zou veroorzaken.
3.9. Met betrekking tot de eerstgenoemde grond geldt dat deze de beslissing niet kan dragen. Zoals overwogen onder 3.3 mag onbegeleid verlof op grond van de afspraken uit 2001 immers ondanks de aan eiser opgelegde levenslange gevangenisstraf niet bij voorbaat uitgesloten worden geacht. Op zich zelf is juist dat onbegeleid verlof haaks staat op levenslange detentie, maar deze mogelijkheid is nu juist door gedaagde gecreëerd in het memo van 2001.
3.10. Met betrekking tot de belangen van eiser geldt dat hij onmiskenbaar belang heeft bij onbegeleid verlof. Zoals de minister ook heeft onderkend, heeft hij belang bij uitbreiding van zijn lopende verloftraject, hetgeen door zijn behandelaars al sinds 2006 verantwoord wordt geacht. Dat begeleiding ertoe bijdraagt dat ongewenste confrontaties met slachtoffers en nabestaanden worden voorkomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een onvoldoende zwaarwegend argument. Enerzijds hebben dergelijke confrontaties zich sinds de aanvang van het begeleide verlof in 2002 nooit voorgedaan en anderzijds is het, zoals ook onderkend door het hof en het AVT, mogelijk andere voorzieningen te treffen die deze confrontaties kunnen tegengaan.
3.11. Met betrekking tot de maatschappelijke onrust en de belangen van slachtoffers en nabestaanden overweegt de voorzieningenrechter dat hierin, zoals gedaagde onweersproken heeft gesteld, gegronde redenen gelegen kunnen zijn die in zijn algemeenheid in de weg staan aan de verlening van een verlofmachtiging. Daarbij is het van belang na te gaan welke specifieke omstandigheden in dat verband rond eiser in de afweging betrokken dienen te worden. Uit het in 2009 gehouden slachtofferonderzoek en uit de aandacht die deze zaak in de media en de politiek genereert, blijkt dat de impact van het door eiser gepleegde misdrijf, dat als buitengewoon ernstig en geruchtmakend geldt, na 28 jaar nog altijd groot is. Dat het verlenen van een machtiging onbegeleid verlof, hetgeen zou betekenen dat eiser zich gedurende dat verlof vrij en zonder enige vorm van toezicht in de samenleving kan bewegen, grote onrust meebrengt - hetgeen ook door het AVT in weerwil van zijn eigen advies als bezwaarlijk wordt beschouwd - is dan ook begrijpelijk. Dat deze onrust zwaarwegender wordt geacht dan de belangen van eiser, die door de staatssecretaris zijn onderkend en meegewogen, en dat daarom de verlofaanvraag nu niet wordt ingewilligd, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als onredelijk worden aangemerkt. Dit betekent dat - naar voorlopig oordeel - gedaagde in redelijkheid heeft kunnen besluiten de aanvraag machtiging onbegeleid verlof niet in te willigen.
3.12. Niet valt in te zien dat de weigering van de machtiging onbegeleid verlof in strijd zou zijn met de artikelen 37 Sr en/of 3, 5 en 8 EVRM. Redengevend hiervoor is het volgende.
3.13. Op grond van art 37 c Sr dient de minister erop toe te zien dat eiser de nodige behandeling krijgt. Ook ingeval aangenomen moet worden dat onbegeleid verlof een passende behandeling is, laat dat onverlet dat de minister, met het oog op andere belangen, kan weigeren de aanvraag van een verlofmachtiging in te willigen.
3.14. Voorts vormt de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen, ook die van levenslange detentievormen mits voorzien is in de mogelijkheid van gratieverlening, een gerechtvaardigde inbreuk op de in de artikelen 3, 5 en 8 EVRM vermelde rechten. Gelet op het overwogene onder 3.1 tot en met 3.11 valt dan ook niet in te zien op welke grond de weigering van een machtiging onbegeleid verlof geen gerechtvaardigde inbreuk op deze rechten zou zijn. De beslissing om nu geen onbegeleid verlof toe te staan doet ook niet af aan het uitzicht dat eiser, mede door het succesvolle verloop van het in 2001 ingezette behandeltraject, mag hebben op gratieverlening.
3.15. Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen.
3.16. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.384,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 568,- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2011.
WJ