ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8685

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/26821
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van de maatregel van bewaring van een Afghaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 september 2011 uitspraak gedaan over de voortzetting van de maatregel van bewaring van eiser, een Afghaanse vreemdeling. Eiser was sinds 6 juni 2011 in bewaring gesteld en had op 18 augustus 2011 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het beroep op 31 augustus 2011 gehouden, waarbij partijen bij gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht op uitzetting bestaat, aangezien hij pas op 9 december 2011 bij de Afghaanse autoriteiten gepresenteerd kan worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat en dat er geen inbreuk is op de vereiste voortvarendheid bij uitzetting. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de voortgangsgegevens en de gesprekken die verweerder met eiser heeft gevoerd.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen, mede gezien zijn actieve frustratie van het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek en heeft geen initiatieven genomen om zijn terugkeer naar Afghanistan te realiseren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen ruimte voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 11/26821
V-nummer: [V-nummer]
Inzake: [eiser],
gemachtigde mr. S.R. Kwee, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde mr. J.F. Huising.
I Procesverloop
1 Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1989 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Op 6 juni 2011 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 29 juni 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Op 18 augustus 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
4 Verweerder heeft op 23 augustus 2011 voortgangsgegevens verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser aan de rechtbank en eiser. Bij faxbericht van
24 augustus 2011 heeft eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft op 29 augustus 2011 nadere inlichtingen verstrekt.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2011. Partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht op uitzetting bestaat, nu eiser eerst op 9 december 2011, zes maanden sinds de oplegging van de maatregel van bewaring, gepresenteerd kan worden bij de Afghaanse autoriteiten.
2.2 De rechtbank is op grond van het verhandelde ter zitting en de voortgangsgegevens van 23 augustus 2011 van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat teneinde eiser uit te zetten. Sinds de sluiting van het onderzoek op 29 juni 2011 terzake van het eerste beroep tegen de opgelegde maatregel van bewaring, heeft verweerder twee vertrekgesprekken gevoerd met eiser, te weten op 1 juli 2011 en op 18 augustus 2011. Op 9 december 2011 staat de presentatie van eiser bij de Afghaanse autoriteiten gepland. Wat betreft het verloop van de hiervoor beschreven handelingen, die in samenhang moeten worden beoordeeld, is geen sprake van een inbreuk op de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid.
2.3.1 Bij het tweede vertrekgesprek van eiser op 1 juli 2011 is hem medegedeeld dat hij eerst op 9 december 2011 bij de Afghaanse autoriteiten gepresenteerd zal worden. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat niet is uitgesloten dat eiser eerder dan 9 december 2011 bij de Afghaanse autoriteiten gepresenteerd kan worden en daarbij verwezen naar de ervaring van verweerder met fluctuaties in de presentatiewachtlijst. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de presentatie van eiser bij de Afghaanse autoriteiten op dit moment het enige ingezette traject is en dat verweerder niet voornemens is andere trajecten te entameren.
Eiser zit ten tijde van deze uitspraak reeds 3 maanden in bewaring. Het onderzoek bij de Afghaanse autoriteiten zal, blijkens de presentatiedatum, in het uiterste geval plaatsvinden zes maanden na de aanvang van de maatregel van de bewaring. In navolging van eerdere uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van
5 september 2008 (LJN BF0940) ziet de rechtbank dan ook aanleiding om te beoordelen of de belangenafweging, die normaliter pas na het tijdsverloop van zes maanden plaatsvindt, nu reeds in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
2.3.2 In dat kader overweegt de rechtbank dat eiser het onderzoek ter fine van uitzetting frustreert en onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek. Eiser heeft tot op heden geen initiatief getoond om terugkeer naar Afghanistan te verwezenlijken en geen activiteiten ondernomen die tot afgifte van een laissez-passer zouden kunnen leiden. Eiser heeft bij het eerste vertrekgesprek geweigerd het formulier voor een laissez-passer aanvraag in te dienen. Voorts heeft eiser in ieder vertrekgesprek verklaard niet terug te willen naar Afghanistan en niet te zullen meewerken aan zijn vertrek.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ligt het primair op de weg van eiser om volledig en actief mee te werken aan het onderzoek ter fine van uitzetting, respectievelijk het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit. In dit verband ligt het ook primair op de weg van eiser om nadere gegevens c.q. documenten te verstrekken omtrent zijn identiteit en nationaliteit die het onderzoek ter fine van uitzetting kunnen bespoedigen.
Gelet op de frustratie van eiser van het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, dient een vertraging in dit onderzoek en de daaruit voortvloeiende langere duur van de bewaring vooralsnog voor rekening en risico van eiser te komen.
2.3.3 De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank thans geen aanleiding ziet om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen, gelet op zijn actieve frustratie en mede in aanmerking genomen de verklaring van verweerder ter zitting dat niet uitgesloten is dat eiser eerder dan 9 december 2011 bij de Afghaanse autoriteiten gepresenteerd kan worden. Zelfs bij presentatie op 9 december 2011, kan niet worden gezegd dat uitzetting binnen de periode die verweerder daarvoor moet worden gegund, niet meer realistisch kan worden genoemd.
2.4 Het beroep is ongegrond.
2.5 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J.A. de Bruijn, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 5 september 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: