ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8942

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
376828 / FA RK 10-7819 (echtscheiding) 394600 / FA RK 11-3879 (verdeling)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de behoefte en partneralimentatie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 september 2011, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn er geschillen gerezen over de berekening van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw en de partneralimentatie. De man stelde dat de behoefte van de vrouw op basis van een door haar te overleggen behoefteoverzicht moest worden vastgesteld, terwijl de vrouw de Hofnorm als uitgangspunt wilde nemen. De rechtbank heeft de Hofnorm als maatstaf gehanteerd, waarbij zij overwoog dat de behoefte van de vrouw aan de hand van concrete gegevens dient te worden berekend, maar dat de Hofnorm een goede indicatie biedt voor de huwelijkse welstand en de te verwachten kosten van levensonderhoud.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de vrouw, uitgaande van het inkomen van de man en de gezamenlijke welstand tijdens het huwelijk, op € 4.855,-- netto per maand komt. Na aftrek van het inkomen van de vrouw en haar recht op pensioenuitkering, is de netto behoefte van de vrouw vastgesteld op € 3.068,-- per maand. De rechtbank heeft de man verplicht om een partneralimentatie van € 3.644,-- per maand te betalen, met de bepaling dat deze uitkering uitvoerbaar bij voorraad is.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden tot 1 januari 2012, zodat partijen de gelegenheid krijgen om tot overeenstemming te komen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de vrouw gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking in de echtelijke woning mag blijven wonen, mits deze woning door haar wordt bewoond. De beslissing over de proceskosten is aangehouden, evenals de verdere beslissingen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
9x
Rekestnummer: FA RK 10-7819 (echtscheiding) en FA RK 11-3879 (verdeling)
Zaaknummer: 376828 (echtscheiding) en 394600 (verdeling)
Datum beschikking: 5 september 2011
Scheiding
Beschikking op het op 27 september 2010 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats A], feitelijk verblijvende te Singapore,
advocaat: mr. J.J.M. van Lint te Sassenheim (gemeente Teylingen).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats B],
advocaat: mr. A.J.F. Manders te Haarlem.
Procedure
Bij beschikking van 9 maart 2011 van deze rechtbank is:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- de behandeling met betrekking tot de nevenvoorzieningen aangehouden;
- iedere beslissing met betrekking tot de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de partneralimentatie aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief met bijlage d.d. 7 juli 2011 van de zijde van de vrouw, ter aanvulling van haar zelfstandig verzoek;
- de brief met bijlagen d.d. 21 juli 2011 van de zijde van de man;
- de brief met bijlagen d.d. 25 juli 2011 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlagen d.d. 26 juli 2011 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlagen d.d. 5 augustus 2011 van de zijde van de man.
Op 8 augustus 2011 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man, zoals dat thans nog luidt strekt tot:
I. primair: vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt:
a. te bepalen dat als peildatum 1 september 2009 geldt;
b. te bepalen dat de echtelijke woning te [woonplaats B], [adres B], zal worden verkocht en geleverd en dat de vrouw gehouden is haar loyale medewerking aan deze verkoop en levering te verlenen, door daartoe al datgene te doen en na te laten dat daartoe nodig en nuttig is, onder meer doch niet uitsluitend bestaande uit:
- het in onderling overleg benoemen van een verkoopmakelaar;
- het in onderling overleg bepalen van de vraagprijs;
- het verlenen van toestemming voor het plaatsen van een verkoopbord, c.q. verkoopborden;
- het verlenen van medewerking aan het opstellen door de makelaar van de verkooppromotie (tekst en foto's);
- het verlenen van medewerking aan de door de benoemde makelaar geplande bezichtigingen, bijvoorbeeld door tijdens bezichtigingen niet aanwezig te zijn;
- het er voor zorg dragen dat de woning schoon en opgeruimd is op het moment van de bezichtigingen;
- het in goede staat houden van de woning;
- de woning binnen uiterlijk drie maanden na deze beschikking te verlaten en te ontruimen, dan wel, indien zulks de levering van de woning aan derden eerder kan geschieden, de woning te verlaten en te ontruimen uiterlijk één maand vóór de levering van de woning aan derden;
- het verlenen van medewerking aan het tot stand komen van een verkoopovereenkomst met betrekking tot de woning met een derde, voor een prijs die niet hoger hoeft te zijn dan de WOZ waarde;
- het verlenen van medewerking aan het verlijden van de notariële akte van transport ten kantore van een te benoemen notaris op een nader door deze te bepalen tijdstip;
een en/of ander zodanig, dat de woning binnen drie maanden na de te dezen te wijzen beschikking aan derden zal kunnen worden geleverd, een en/of ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag of deel van een dag dat de vrouw na betekening van de te dezen te geven beschikking in gebreke blijft aan de beschikking uitvoering te geven, zulks met een maximum van € 100.000,--, alsmede te bepalen dat als minimale verkoopprijs de WOZ waarde zal worden aangehouden, met tevens bepaling dat als de vrouw weigert mee te werken aan verkoop en levering van de woning, deze beschikking in de plaats zal treden van de door de vrouw te verlenen medewerking aan verkoop en levering van de woning;
c. de inboedel: te bepalen dat deze wordt toegescheiden aan de vrouw met bepaling dat de vrouw gehouden is de helft van de waarde van de inboedel als genoemd in het verzoekschrift aan de man te vergoeden;
d. de auto's: te bepalen dat de Peugeot aan de vrouw wordt toegescheiden, alsmede te bepalen dat de Audi A3 aan de man zal worden toegescheiden, onder bepaling dat de vrouw gehouden is om binnen zeven dagen na deze beschikking de kentekenpapieren alsmede de in haar bezit zijnde reservesleutel van de Audi A3 aan de man te overhandigen, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de vrouw daarmee in gebreke blijft;
e. de bankrekeningen: te bepalen dat het saldo van de rekeningen zoals vastgesteld per 1 september 2009 tussen partijen 50-50 zal worden gedeeld;
f. de participaties en aandelen: te bepalen dat de participaties en aandelen zullen worden toegescheiden aan de partij op wiens naam de participaties en aandelen staan, alsmede dat het saldo van de rekeningen tussen partijen per einddatum van de looptijd 50-50 zal worden gedeeld;
g. het pensioen: te bepalen dat het tijdens huwelijk opgebouwde pensioen zal worden verevend conform de Wet Verevening Pensioenrechten;
h. de belastingen: te bepalen dat de aanslagen en restituties belastingen vanaf 2008 ten laste en ten bate komen van degene op wiens naam de aanslag/restitutie is gesteld;
i. de overige polissen en verzekeringen: te bepalen dat deze in onderling overleg tussen partijen zullen worden beëindigd, dan wel omgezet;
j. te bepalen dat indien sprake is van overbedeling, de overbedeelde partij gehouden is de helft van het overbedeelde bedrag aan de ander te vergoeden;
althans, subsidiair: de huwelijksgoederengemeenschap van partijen wordt verdeeld op een wijze als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
althans, meer subsidiair: partijen te veroordelen met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris,
een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw heeft, behoudens tegen de echtscheiding, thans nog verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Voorts heeft de vrouw de rechtbank thans nog zelfstandig verzocht te bepalen dat:
- de man bij vooruitbetaling zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 6.000,-- bruto per maand, althans met een bedrag dat de rechtbank in alle redelijkheid meent te moeten vaststellen;
- de vrouw het voortgezet gebruik van de echtelijke woning krijgt met de daarbij behorende inboedel voor de duur van een periode van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
- de procedure inzake de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen wordt aangehouden conform artikel 9.2 van het procesreglement en te bepalen dat partijen de ten behoeve daarvan over te leggen stukken zoveel mogelijk per peildatum in geding brengen, zulks met afwijzing van de door de man in dit kader neergelegde verzoeken;
- primair: de man dient over te gaan tot afstorting van de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde kapitaal bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeringsmaatschappij en subsidiair: dat de man inzage verschaft in het door hem per de peildatum opgebouwde kapitaal en daarbij vast te stellen de omvang van de vereveningsvordering die de vrouw ten aanzien hiervan jegens de man heeft, met bepaling dat de man gehouden is om de vereveningsvordering van de vrouw uit te keren op het moment dat het Transocean International Retirement Plan wordt uitgekeerd,
met afwijzing van het door de man meer of anders verzochte.
De man heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw en heeft de rechtbank verzocht:
- het verzoek van de vrouw tot betaling van alimentatie af te wijzen althans te bepalen dat de door de man te betalen alimentatie op nihil wordt gesteld, althans te bepalen dat de man een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, doch maximaal € 1.033,-- bruto per maand terzake partneralimentatie zal moeten betalen (welk bedrag voor de vrouw een bruto bedrag zal inhouden en voor de man een netto bedrag), zulks echter tot 1 juli 2014 en dat de alimentatie vanaf die datum op nihil zal zijn gesteld;
- te bepalen dat de vrouw op eigen kosten maximaal tot twee maanden nadat een verkoopovereenkomst met betrekking tot de echtelijke woning is getekend in de woning kan blijven wonen,
zulks onder afwijzing van het door de vrouw meer of anders verzochte,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
De feiten
- Partijen zijn op [huwelijksdatum] 1976 in de gemeente [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
- Partijen zijn met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 9 maart 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
- De echtscheiding is op [datum inschrijving] 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij eerdergenoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de inboedel
Nu de man ter terechtzitting geen verweer meer heeft gevoerd, zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw als op de wet gegrond toewijzen, met dien verstande dat, nu de inboedel deel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en derhalve zal worden verdeeld, de rechtbank het verzoek tot bepaling dat de vrouw gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de inboedel zal worden afgewezen.
Overigens heeft de vrouw ter terechtzitting verklaard dat zij mee zal werken aan de verkoop en levering van de echtelijke woning alsmede dat zij de echtelijke woning op een eerder tijdstip zal verlaten dan na bovenvermelde termijn van zes maanden indien dat in het kader van een voorkomende verkoop en levering van deze woning aan een derde noodzakelijk zal blijken.
De partneralimentatie
Behoefte van de vrouw
Tussen partijen is in geschil of de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsmede op welke wijze haar behoefte dient te worden berekend. De man heeft onder verwijzing naar de jurisprudentie dienaangaande gesteld dat de vrouw ten onrechte heeft nagelaten een behoefteoverzicht over te leggen ter concrete onderbouwing van haar behoefte, welke methode voorrang heeft op toepassing van de zogenoemde Hofnorm, terwijl de vrouw op haar beurt heeft gesteld dat haar behoefte juist aan de hand van de Hofnorm dient te worden bepaald. De man heeft voorts een beroep gedaan op de verdiencapaciteit van de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op zichzelf is juist dat uit de door de man ter zitting aangehaalde jurisprudentie volgt dat de behoefte van de vrouw in beginsel berekend dient te worden op basis van concrete gegevens ter zake van de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud. De man heeft in dat verband nog aangevoerd dat de situatie van partijen geen standaardsituatie betrof en dat de vrouw bovendien al lange tijd rondkomt met een bijdrage van de man van € 1.900,-- per maand, naast haar eigen inkomen.
De rechtbank is van oordeel dat ondanks bovengenoemd uitgangspunt de Hofnorm een goede maatstaf kan bieden ter bepaling van de welstand van partijen gedurende het huwelijk en daarmee voor de te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw na de echtscheiding. Dat geldt temeer in een situatie als de onderhavige waarin het inkomen van de man met name bepalend is geweest voor de huwelijksgerelateerde welstand. Het leefpatroon van partijen, waarbij de man volgens een vast schema vier weken in het buitenland verbleef en vervolgens vier weken in Nederland, is niet zo afwijkend dat de Hofnorm om die reden geen toepassing zou kunnen vinden. Immers, niet is gebleken dat hierdoor de financiële situatie van partijen ingrijpend heeft afgeweken van de standaardsituatie. De rechtbank is voorts van oordeel dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de behoefte van de vrouw, uitgaande van concrete gegevens, (veel) lager zou uitvallen dan de door de vrouw becijferde behoefte gebaseerd op de Hofnorm. De rechtbank acht in dit verband de door de man opgestelde behoeftelijst niet maatgevend voor de behoefte van de vrouw. Deze lijst gaat uit van een minimumbehoefte, terwijl aangeknoopt dient te worden bij de huwelijksgerelateerde welstand, die in dit geval gelet op het inkomen van partijen ruim boven het minimumniveau ligt. Bovendien gaat de man in zijn behoeftelijst voorbij aan het feit dat vaststaat dat er tijdens het huwelijk aanzienlijke spaartegoeden zijn opgebouwd. Voorts staat vast dat de man gedurende de eerste periode volgend op het feitelijk uiteengaan van partijen maandelijks een bedrag van € 2.850,-- aan de vrouw voldeed naast het door haar genoten inkomen van circa €1.500,-- per maand. De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat bij de bepaling van de behoefte van de vrouw rekening dient te worden gehouden met het feit dat partijen een aanzienlijk gedeelte van hun inkomen spaarden tijdens het huwelijk en dat dit onderdeel uitmaakt van de behoefte van de vrouw. Dit vindt ook bevestiging in het in eerste instantie door de man aan de vrouw betaalde bedrag van € 2.850,--. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in dit geval voor de vaststelling van de behoefte aansluiting zoeken bij de Hofnorm, zoals door de vrouw bepleit.
Partijen zijn feitelijk uiteengegaan in 2009, zodat de behoefte van de vrouw naar dat jaar dient te worden berekend. De rechtbank ziet dan ook aanleiding uit te gaan van de aangifte IB 2009 van de man en het door de vrouw in dat jaar genoten inkomen.
Het inkomen van de man bedroeg in 2009 € 82.483,--, ofwel € 6.874,-- netto per maand. Het bruto inkomen van de vrouw bedroeg in dat jaar blijkens haar aangifte IB € 18.499,--, ofwel € 1.218,-- netto per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen kan daarmee worden gesteld op € 8.092,--. Onder toepassing van de Hofnorm bepaalt de rechtbank de behoefte van de vrouw op 60 % van dit gezinsinkomen, ofwel € 4.855,-- netto per maand. De vrouw geniet blijkens de overgelegde loonstroken over periode 3.1, 4.1 en 5.1 van 2011 een maandelijks wisselend salaris, zodat de rechtbank daarin aanleiding ziet uit te gaan van het gemiddelde van deze drie loonstroken ter bepaling van haar huidige inkomen, te weten van een bedrag van € 1.442,-- netto per maand. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw meer uren kan gaan werken, nu de vrouw zulks gemotiveerd heeft betwist. Nu de vrouw reeds lange tijd gedurende 25 uur per week werkt en zij dit dienstverband blijkens de verklaring van haar werkgever niet kan uitbreiden is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op haar leeftijd en de situatie op de arbeidsmarkt, van haar niet kan worden gevergd dat zij een aanvullend inkomen zal verwerven.
De rechtbank brengt op de hierboven berekende netto-behoefte van € 4.855,-- in mindering het inkomen van de vrouw van € 1.442,-- netto per maand, alsmede de helft van het [pensioenuitkering] waar zij recht op heeft (€ 345,-- netto per maand) zodat de behoefte van de vrouw € 3.068,-- netto per maand bedraagt. Na brutering bedraagt de behoefte van de vrouw € 4.789,--. De rechtbank bepaalt de behoefte van de vrouw op dit bedrag. Gelet op het hierboven vermelde staat de behoeftigheid van de vrouw naar het oordeel van de rechtbank vast.
Draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een inkomen van € 102.000,-- netto per jaar inclusief vakantiegeld. De rechtbank baseert zich hierbij op de aangifte IB 2010. Naar het oordeel van de rechtbank correspondeert bovengenoemd bedrag met het inkomen dat de man geniet bij [pensioenuitkeringsintantie B], vermeerderd met het reeds genoemde [pensioenuitkering], waarbij de rechtbank opmerkt dat de man onweersproken heeft gesteld dat [pensioenuitkeringsinstantie] in 2000 is gekocht dan wel overgenomen door [pensioenuitkeringsintantie B].
Tussen partijen staat vast dat de man niet in Nederland of in enig ander land belastingplichtig is, zodat het inkomen van de man een netto inkomen is.
Nu de vrouw gerechtigd is tot de helft van het [pensioenuitkering], welk pensioen in totaal $11.841,-- per jaar, ofwel € 8.289,-- per jaar bedraagt, zal de rechtbank de helft van dit bedrag in mindering brengen op het bovengenoemde inkomen van de man en diens inkomen bepalen op € 97.855,-- per jaar.
Uitgaande van het bovenstaande berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 8.155,-- per maand.
De rechtbank heeft evenwel geconstateerd dat het inkomen van de man is opgebouwd uit verschillende componenten, waaronder een Foreign Service Premium van $ 1.962,50 per maand, ofwel € 1.374,-- per maand. Middels deze premie wordt beoogd rekening te houden met de hogere levensstandaard in Singapore, alsmede met de hardship die gepaard gaat met het feit dat de man lange tijd in het buitenland verblijft. De man heeft primair bepleit deze Foreign Service Premium bij de vaststelling van het inkomen van de man volledig buiten beschouwing te laten, nu deze wordt aangewend ter dekking van hogere kosten van levensonderhoud in Singapore. De vrouw heeft primair bepleit deze vergoeding volledig als inkomen mee te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat de man geen concrete onderbouwing van zijn hogere kosten heeft gegeven. Gelet op het feit dat uit het rapport Mercer Cost of Living Survey 2009, zoals geciteerd door de man, blijkt dat de kosten van levensonderhoud in Singapore hoger liggen dan in Nederland, is het evenwel aannemelijk dat de man een deel van de Foreign Service Premium daadwerkelijk aanwendt ter dekking van deze hogere kosten. Nu niet vastgesteld kan worden hoe hoog dat deel precies is, acht de rechtbank het redelijk om, zoals overigens ook door beide partijen subsidiair is bepleit, twee derde van de Foreign Service Premium (€ 916,-- per maand) aan te merken als vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten en dit deel in mindering te brengen op het inkomen van de man. De rechtbank zal derhalve uitgaan van een netto besteedbaar inkomen van de man van € 7.239,-- per maand.
De rechtbank gaat voorbij aan het door partijen meer of anders gestelde aangaande het inkomen van de man.
De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
1. € 2.030,-- woonlasten in Singapore;
2. € 500,-- huur van de woning aan de [adres A];
3. € 450,-- vaste lasten verbonden aan de woning aan de [adres A];
4. € 2.000,-- reservering voor pensioen;
5. € 49,56 kosten van verzekering voor de Audi;
6. € 58,33 kosten van wegenbelasting voor de Audi.
De rechtbank zal de door de man opgevoerde lasten hieronder nader bespreken, nu deze gemotiveerd door de vrouw zijn betwist.
Ad. 1 De woonlasten in Singapore
De man heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in Singapore samenwoont met zijn nieuwe partner in de koopwoning van deze partner en dat de hypotheeklast van die woning circa 1.500,-- Singaporese Dollars per maand bedraagt. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat de man gratis gehuisvest kan worden in een woongelegenheid van zijn werkgever, maar de rechtbank is van oordeel dat niet van de man kan worden gevergd dat hij aldaar verblijft nu hij een relatie heeft en deze gratis huisvesting slechts een minimum aan privacy biedt. De rechtbank acht het redelijk dat rekening wordt gehouden met de helft van voornoemde hypotheeklast, welke omgerekend € 435,-- per maand bedraagt, nu de nieuwe partner van de man geacht kan worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Eventuele meerdere woonkosten van de man worden geacht te zijn gedekt door het bedrag aan Foreign Service Premium dat de rechtbank hierboven reeds in mindering heeft gebracht op het inkomen van de man.
Ad. 2 en 3 De huur van de woning aan de [adres A] en de vaste lasten verbonden aan de woning aan de [adres A]
De rechtbank zal de huurlast van de woning aan de [adres A] te [woonplaats A] in aanmerking nemen, nu vaststaat dat de man zeer regelmatig gedurende een aantal weken aaneengesloten in Nederland verblijft en de door hem opgevoerde huurlast en overige lasten niet onredelijk zijn gelet op het inkomen van de man alsmede gelet op het feit dat de man naast zijn leven in Singapore hier te lande een volwaardige levenssfeer heeft. Van hem kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gevergd dat hij gedurende zijn verblijf in Nederland steeds in een tijdelijke accommodatie zoals een hotel of vakantiehuisje verblijft. De door de man opgevoerde VVE-kosten van € 172,94 per maand die volgens de man onderdeel uitmaken van de vaste lasten zullen echter niet in mindering worden gebracht op zijn draagkracht nu vaststaat dat hij niet de eigenaar is van de woning aan de [adres A]. Deze kosten worden geacht te zijn verdisconteerd in de door hem aan zijn vader betaalde huur.
Ad. 4 De reservering voor pensioen
De rechtbank merkt allereerst op dat het door de man opgevoerde bedrag van € 2.000,-- aan aanvullende pensioenpremie niet terugkomt in de door hem overgelegde draagkrachtberekening.
Nu de noodzaak alsook de hoogte van deze aanvullende verzekering door de vrouw gemotiveerd is betwist en daarmee onvoldoende vast is komen te staan dat er noodzaak bestaat voor deze aanvullende pensioenvoorziening zal de rechtbank deze door de man opgevoerde last niet in mindering brengen op zijn draagkracht, waarbij de rechtbank overigens mede in aanmerking neemt dat de man reeds meerdere pensioenvoorzieningen heeft.
Ad. 5 en 6 De kosten van verzekering voor de Audi en de kosten van wegenbelasting voor de Audi
De rechtbank zal deze door de man opgevoerde lasten eveneens in aanmerking nemen. Weliswaar betreft het kosten die normaliter uit de vrije ruimte van de man zouden moeten worden voldaan, maar de rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval, gelet op de specifieke omstandigheden van de man, te weten het feit dat hij gedurende een substantieel deel van het jaar in Nederland verblijft, deze kosten in redelijkheid mee dienen te worden genomen in de berekening van zijn draagkracht.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60. De rechtbank merkt op dat zij, nu bij de berekening van het inkomen van de man reeds rekening is gehouden met de hogere kosten van levensonderhoud van de man in Singapore ,en bij de draagkrachtberekening rekening is gehouden met dubbele lasten, een verdere aanpassing van de bijstandsnorm niet aan de orde is.
Gezien het voorgaande kan de man een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw betalen van € 3.644,-- per maand, welke uitkering voor de vrouw een bruto uitkering is.
De duur van de partneralimentatie
De man heeft verzocht de duur van enige door hem te betalen partnerbijdrage in tijd te beperken tot het tijdstip waarop hij met pensioen zal gaan, te weten per juni 2014, waarna zijn inkomen aanzienlijk zal dalen. De vrouw heeft tegen dit verzoek gemotiveerd verweer gevoerd en heeft gesteld dat de man alsdan om wijziging van de partnerbijdrage kan verzoeken.
De rechtbank is van oordeel dat het aan de man is om, indien zich een wijziging van omstandigheden voordoet, te verzoeken om een wijziging van de partnerbijdrage.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de proceskosten
Nu partijen ter terechtzitting zijn overeengekomen nader in overleg te treden over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ziet de rechtbank daarin aanleiding de beslissing dienaangaande aan te houden voor de duur van drie maanden.
De rechtbank zal de beslissing inzake de proceskosten eveneens aanhouden.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woni[woonplaats B], [adres B], voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, en verklaart deze voorziening uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 3.644,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze voorziening uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de behandeling van het verzoek inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt aangehouden tot 1 januari 2012 pro forma teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nader met elkaar te spreken en te trachten tot overeenstemming te komen;
bepaalt dat partijen de rechtbank uiterlijk vier weken voor de genoemde proformadatum bericht zullen sturen inzake de voortgang van dit overleg;
bepaalt dat indien partijen aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoen, de zaak met toepassing van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Meijer, bijgestaan door mr. L.W.J. van der Krogt als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2011.