1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 18 mei 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 9 augustus 2007 ingewilligd en eiseres met ingang van 19 mei 2006 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), geldig tot 19 mei 2011.
1.2 Bij besluit van 11 januari 2011 heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken, Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 juni 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Allereerst voert eiseres aan dat zij niet in de gelegenheid is gesteld een schriftelijke zienswijze uit te brengen, aangezien zij het voornemen niet heeft ontvangen.
2.2 In paragraaf C18/1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, onder meer, het volgende beleid neergelegd. Op grond van artikel 41, eerste lid, Vw, is de voornemenprocedure ook van toepassing als het een intrekking van een verblijfsvergunning asiel betreft. De procedure zoals beschreven in artikel 3.116 Vreemdelingenbesluit 20000 (Vb) (zie C15/3) is van toepassing. Personen die in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning beschikken doorgaans niet meer over een gemachtigde of raadsman. De kennisgeving van het voornemen om de verleende verblijfsvergunning in te trekken, dient daarom in beginsel aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling te worden verzonden (zie C16/3.2.2).
2.3 In paragraaf C15/3 Vc is, onder meer, het volgende opgenomen. Indien er geen gemachtigde bekend is, wordt het voornemen aangetekend met ontvangstbevestiging aan het laatst bekende adres van de asielzoeker verzonden. Als het voornemen aan de IND wordt geretourneerd omdat het niet is opgehaald, controleert de IND of het naar het juiste adres is verzonden, en of de vreemdeling niet is verhuisd. Zonodig wordt het voornemen opnieuw verzonden. De IND kan de vreemdelingenpolitie verzoeken een adrescontrole te laten uitvoeren. In een rapport van bevindingen legt de IND vast welke pogingen zijn ondernomen om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.
2.4 Uit de aantekening op de kopie van de aanbiedingsbrief van het voornemen van 15 november 2010 en de verzendstempel op dit document komt naar voren dat verweerder het voornemen op 15 november 2010 aangetekend heeft verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van eiseres en dit op 14 december 2011 door TNT-post is geretourneerd met de aantekening “geweigerd/niet afgehaald”.
2.5 Nu door eiseres niet betwist is dat het door verweerder aangehouden adres juist is en zij ten tijde van het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning geen gemachtigde had, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dat voornemen naar het laatst bekende adres van eiseres heeft kunnen versturen. Dat eiseres het voornemen noch het afhaalbericht heeft ontvangen, dient dan ook voor haar risico te komen. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien eiseres alsnog in de gelegenheid te stellen een zienswijze op het voornemen uit te brengen.
2.6 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de informatie die is opgenomen in het rapport van onderzoek van de Vreemdelingenpolitie onjuist is. De zus van eiseres doet er alles aan om eiseres in een kwaad daglicht te stellen. In dit geval heeft zij dat gedaan door het doen van een getuigenis. Eiseres kan zich hier niet tegen verweren. Tevens heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte de psychische situatie van eiseres niet bij de beoordeling heeft betrokken. Ter onderbouwing van de gezondheidssituatie van eiseres verwijst zij naar een brief van Altrecht Willem Arntsz, FACT-team van 24 februari 2011. Bij de aanvullende gronden van beroep van 3 juni 2011 heeft eiseres verwezen naar verschillende stukken ter ondersteuning van haar stelling dat het aannemelijk is dat eiseres vanwege haar psychiatrische gesteldheid onjuiste verklaringen heeft afgelegd onder druk van haar reisagent.
2.7 Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, voor zover thans van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden ingetrokken, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van de vergunning zouden hebben geleid.
2.8 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 16 december 2004 in de zaak met nummer 200406434/1 en van 12 september 2007 in de zaak met nummer 200703538/1 (LJN: BB3791) ligt het, indien sprake is van intrekking van een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op de weg van de minister aannemelijk te maken dat zich de daarin vermelde intrekkingsgrond voordoet. Als door de minister aan deze bewijslast is voldaan, is het vervolgens aan de vreemdeling om het door de minister geleverde bewijs te weerleggen.
2.9 In het bestreden besluit, waarin het voornemen is herhaald en ingelast, heeft verweerder zijn beslissing tot intrekking gebaseerd op het “Voorstel intrekken verblijfsrecht” van de korpschef van het regionaal politiekorps Noord-en Oost-Gelderland van 19 november 2009. In dit voorstel is het volgende opgenomen.
Op 23 januari 2009 werd door de vreemdelingenpolitie van de regio Noord- en Oost Gelderland een onderzoek ingesteld naar aanleiding van diverse meldingen van een anonieme tipgever over het naar Nederland smokkelen van Iraniërs door met namen genoemde personen uit [plaatsnaam]. Op 15 juni 2009 werd betrokkene als één van de verdachten aangehouden t.z.v. mensensmokkel. Tijdens het onderzoek is bekend geworden dat de echte naam van betrokkene luidt: [naam], geboren [geboortedatum] te [plaatsnaam]. Betrokkene heeft dit bevestigd en heeft verklaard omstreeks 19 maart 2006 met een Iraaks paspoort, voorzien van een Schengenvisum, via Noorwegen, naar Nederland te zijn gereisd. Kopieën van de visumaanvraag en het paspoort werden door de Noorse autoriteiten beschikbaar gesteld. Ook werd bekend dat de partner van betrokkene op 13 december 2005 een aanvraag om een verklaring van schijnhuwelijk (M46) heeft ingediend bij de IND op naam van [naam] waarvan van voortzetting werd afgezien in verband met gebrek aan middelen. Uit getuigenverklaringen is gebleken dat het asielrelaas van betrokkene vwb marteling en homosexuele geaardheid van betrokkene verzonnen is. Betrokkene heeft tegenover haar zus verklaard dat de littekens op haar rug het gevolg zijn van brandwonden die haar partner in Nederland zou hebben aangebracht om het asielrelaas vwb marteling aannemelijk te maken. Ook is gebleken dat het asielrelaas van betrokkene grotendeels overeenkomt met die van haar zus en haar partner. Tijdens het verhoor bekende betrokkene een valse naam te hebben opgegeven tijdens de asielaanvraag en een vervalste geboorte-/identiteitsbewijs te hebben overgelegd aan de IND. Op 18 juni 2009 werd betrokkene op last van de OvJ heen gezonden. Hierbij het verzoek om gezien bovenstaande te onderzoeken of het verblijfsrecht van betrokkene ingetrokken kan worden.
2.10 De rechtbank stelt voorop dat door eiseres is erkend dat:
-haar echte naam niet [naam] is, maar [naam];
-zij in tegenstelling tot haar eerdere verklaringen via Noorwegen naar Nederland is gereisd;
-dat zij bij haar aanvraag een vals geboorte-/identiteitsbewijs heeft overgelegd;en
-dat haar partner op 13 december 2005 een aanvraag om een verklaring van schijnhuwelijk heeft ingediend.
2.11 Uit het vorenstaande volgt dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt en juiste gegevens heeft achtergehouden. De verklaring van eiseres dat dit onder druk van de reisagent is gebeurd, acht de rechtbank niet toereikend. Eiseres heeft in Nederland bescherming gevraagd en van haar mag verwacht worden dat zij in dat kader naar waarheid verklaart. Vorenstaande is echter op zich onvoldoende om de intrekking te rechtvaardigen. Ingevolge het door verweerder in dit kader gevoerde beleid in paragraaf C5/2 Vc wordt met de intrekking van de verblijfsvergunning slechts beoogd de situatie te herstellen, zoals die rechtens juist zou zijn geweest indien wel de juiste gegevens waren verstrekt. De intrekking is gericht op het ongedaan maken van de gevolgen die aan de onjuiste gegevens zijn verbonden en heeft niet tot doel om leed toe te voegen. Met andere woorden: bepalend is aldus of verweerder bij bekendheid met de juiste gegevens de ingetrokken verblijfsvergunning zou hebben verleend.
2.12 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het asielrelaas van eiseres voor zover betreft haar homosexualiteit en de ondergane martelingen verzonnen is, gelet op de getuigenverklaringen. Gelet hierop zou verweerder geen verblijfsvergunning hebben verleend.
2.13 De rechtbank stelt vast dat de getuigenverklaringen, waarnaar in het “Voorstel intrekken verblijfsrecht” van de korpschef van het regionaal politiekorps Noord-en Oost-Gelderland van 19 november 2009 wordt verwezen en waarnaar verweerder verwijst, zich niet bij de gedingstukken bevinden. Niet duidelijk is derhalve wie, naast de zus van eiseres, een verklaring heeft afgelegd en wat de inhoud van die getuigenverklaringen is. Die verklaringen zijn dan ook niet controleerbaar. De verwijzing naar die verklaringen biedt dan ook onvoldoende grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiseres een verzonnen asielrelaas aan haar asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd.
2.14 De omstandigheid dat de betreffende getuigenverklaringen deel uitmaken van het zich bij het Openbaar Ministerie bevindende strafdossier en verweerder daarover niet kan beschikken, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Die omstandigheid ontslaat verweerder, mede gelet op de op hem rustende bewijslast, niet van de plicht om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren door in het onderhavige geval zelf onderzoek te (doen) verrichten.
2.15 Vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ten aanzien van eiseres gehanteerde intrekkingsgrond zich voordoet.
2.16 Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking komen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).