ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2330

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
344179 / HA RK 09-390
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling van het bezit van de Nederlandse nationaliteit na verblijf in Suriname

In deze zaak heeft verzoeker, geboren in 1968 in Suriname, een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage om vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Verzoeker heeft van 1972 tot 1983 in Nederland gewoond en heeft in 1989 geprobeerd om zijn Nederlandse nationaliteit te herwinnen, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 8 april 1985 de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen door zijn vader te volgen, waardoor hij zijn Nederlanderschap verloor. De IND stelde dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, en de rechtbank heeft deze conclusie bevestigd. De rechtbank oordeelde dat verzoeker op grond van artikel 6 lid 4 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname de mogelijkheid had om binnen vijf jaar na zijn meerderjarigheid te opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Echter, omdat verzoeker in 1989 in Suriname woonde, voldeed hij niet aan de voorwaarden om voor de Nederlandse nationaliteit te kiezen. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, omdat er geen bewijs was dat hij op een andere manier de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De beschikking is gegeven op 9 juni 2011 door mr. P.A. Koppen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 344179 / HA RK 09-390
Beschikking van 9 juni 2011
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat eerst mr. L.C. Blok te Leiden, thans mr. P.J.W. de Water te Katwijk,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.J. Nooteboom.
Partijen worden hierna aangeduid met "[verzoeker]" en "de IND".
1. Het procesverloop
1.1.[verzoeker] heeft op 29 juli 2009 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit, met veroordeling van de IND in de proceskosten. Nadere stukken met betrekking tot het verzoekschrift zijn ontvangen bij brief van 4 januari 2010.
1.2.De IND heeft zich bij brief van 19 mei 2010 op het standpunt gesteld dat [verzoeker] niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] heeft bij brief van 26 maart 2011 gereageerd op het standpunt van de IND.
1.3.De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld zich aan te sluiten bij de conclusie van de IND en geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
1.4.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op donderdag 19 mei 2011. [verzoeker] is verschenen, vergezeld van mr. De Water. Namens de IND is mr. Nooteboom verschenen.
2. Het verzoek en het verweer
2.1. [verzoeker] voert ter onderbouwing van zijn verzoek het volgende aan.
Hij heeft vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 1968 tot 1983 de Nederlandse nationaliteit bezeten. Hij is met zijn ouders op 19 januari 1972 vanuit Suriname naar Nederland vertrokken, alwaar hij tot en met 1983 zijn hoofdverblijf had. Tussen januari en maart 1989 heeft hij zich meerdere keren tot de Nederlandse ambassade in Paramaribo gewend om te opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Ingevolge het bepaalde in artikel 6 lid 4 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (TOS) heeft hij de Nederlandse nationaliteit verkregen, aldus [verzoeker].
Ter zitting heeft mr. De Water de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om aan het Europese Hof van Justitie een prejudiciële vraag voor te leggen met betrekking tot voormeld artikel. Gevraagd zou moeten worden of dit artikel beoogd heeft een correctiemogelijkheid te bieden aan Surinaamse staatsburgers die op 25 november 1975 minderjarig waren, maar die tussen hun 18de en 23ste jaar een optieverklaring bij een Nederlandse vertegenwoordiging hebben uitgebracht die zonder rechtsgevolg is gebleven.
2.2.De IND stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] op 8 april 1985 zijn vader is gevolgd in de verkrijging van de Surinaamse nationaliteit, waardoor hij het Nederlanderschap verloor. De IND is niet gebleken dat [verzoeker] nadien de Nederlandse nationaliteit heeft herkregen, zodat het verzoek dient te worden afgewezen. Er bestaat geen verschil van opvatting over de uitleg van artikel 6 lid 4 TOS.
3. De beoordeling
3.1.De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande gegevens.
[verzoeker] is geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], Suriname, als zoon van [moeder van verzoeker]. Ten tijde van de geboorte van [verzoeker] was zijn moeder in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] verkreeg bij zijn geboorte op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 1892 (WNI) door afstamming van een ongehuwde Nederlandse moeder de Nederlandse nationaliteit. Op 2 juni 1971 is [verzoeker] erkend door [vader van verzoeker], van Nederlandse nationaliteit. Op 22 december 1971 zijn de vader en de moeder van [verzoeker] met elkaar in het huwelijk getreden.
3.2.Ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS op 25 november 1975 had [verzoeker], als minderjarige, met zijn ouders woonplaats buiten Suriname, zodat hij op die datum, evenals zijn ouders, de Nederlandse nationaliteit behield.
3.3.De moeder van [verzoeker] heeft op 16 mei 1984 door optie ingevolge artikel 5 lid 1 TOS de Surinaamse nationaliteit verkregen, waardoor zij op grond van artikel 2 lid 1 TOS haar Nederlanderschap verloor. De vader van [verzoeker] verkreeg op 8 april 1985 op grond van artikel 5 lid 2 TOS de Surinaamse nationaliteit, waardoor hij op grond van artikel 2 lid 1 TOS zijn Nederlanderschap verloor. [verzoeker] was op 8 april 1985 minderjarig, zodat hij op grond van artikel 6 lid 1 TOS de nationaliteit van zijn vader volgde en eveneens de Surinaamse nationaliteit verkreeg en zijn Nederlanderschap verloor.
3.4.[verzoeker] had op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 4 TOS de mogelijkheid om binnen vijf jaar na het bereiken van de meerderjarige leeftijd te opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Immers, indien hij ten tijde van de inwerkingtreding van de TOS reeds meerderjarig was geweest, zou hij de Nederlandse nationaliteit hebben behouden. In 1989 gold echter voor de uitoefening van het optierecht de voorwaarde dat de nationaliteit waarvoor geopteerd werd, de nationaliteit moest zijn van het land waar men woonplaats had. Niet ter discussie staat dat [verzoeker] in 1989 in Suriname woonachtig was. [verzoeker] had derhalve niet de mogelijkheid om op grond van genoemd artikel voor de Nederlandse nationaliteit te opteren.
3.5.Nu voorts niet is gebleken of gesteld dat [verzoeker] op andere wijze de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, dient het verzoek te worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.