ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2334

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
390298 - HA RK 11-171
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige op basis van postnatale erkenning en gerechtelijk bewijs van vaderschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, hebben verzoekers, de vrouw en de man, in hun hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kind, een verzoek ingediend tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarige. De rechtbank heeft op 27 juni 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, die onder zaaknummer 390298 - HA RK 11-171 viel. De kern van het verzoek was dat de minderjarige, geboren op 22 mei 2007, door de man was erkend, maar dat de man ten tijde van de erkenning nog niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Dit leidde tot de afwijzing van het verzoek, omdat de erkenning door de man niet voldeed aan de vereisten van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De IND had eerder geconcludeerd dat de minderjarige niet het Nederlanderschap kon verkrijgen op basis van artikel 4 lid 1 RWN, maar mogelijk wel op basis van artikel 11 lid 4 RWN of door mee-naturalisatie met de moeder. De rechtbank heeft in haar beschikking verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin werd bepaald dat postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap gelijkgesteld kan worden met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Echter, omdat de man ten tijde van de erkenning geen Nederlandse nationaliteit had, kon het verzoek niet worden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van de minderjarige afgewezen en de zaak voor het subsidiaire verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verwezen naar de sector familie en jeugd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 390298 / HA RK 11-171
Beschikking van 27 juni 2011
in de zaak van:
1. [verzoekster]
(verder te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats],
2. [verzoeker]
(verder te noemen: de man),
wonende te [woonplaats],
in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van:
[kind van verzoekers]
(verder te noemen: de minderjarige),
verzoekers,
advocaat mr. A.J.C.W. van de Ven te 's-Hertogenbosch,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
De rechtbank blijft bij al hetgeen is overwogen en beslist in haar beschikking van 21 maart 2011. Kortheidshalve volstaat de rechtbank met verwijzing naar de inhoud van die beschikking.
1. Het verdere procesverloop
1.1.De IND heeft bij brief van 12 april 2011 zijn standpunt met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarige kenbaar gemaakt.
1.2.Mr. Van de Ven heeft bij brieven van 2 en 26 mei 2011 gereageerd op de conclusie van de IND. In de brief van 26 mei 2011 heeft zij onder meer aangegeven geen nadere mondelinge behandeling te wensen.
1.3.De officier van justitie heeft bij brief van 4 mei 2011 medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND en geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling van de zaak ter zitting.
2. Het standpunt van de IND en het aanvullende verzoek
2.1.De IND heeft geconcludeerd dat de minderjarige niet het Nederlanderschap kan verkrijgen op grond van artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), maar mogelijk wel op grond van artikel 11 lid 4 RWN (na-naturalisatie) of door mee-naturalisatie met zijn moeder.
2.2.In de brief van 2 mei 2011 is het verzoekschrift aangevuld met een subsidiair verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man jegens de minderjarige. Het doel van deze aanvulling is dat de minderjarige alsnog op grond van artikel 4 lid 1 RWN het Nederlanderschap zal verkrijgen, aldus mr. Van de Ven.
3.De verdere beoordeling
3.1.De man heeft bij koninklijk besluit van 1 oktober 2007 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Door de IND is onweersproken gesteld dat de minderjarige niet in het betreffende koninklijk besluit is genoemd, hetgeen voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit op grond van het bepaalde in artikel 11 lid 1 RWN noodzakelijk is.
3.2.Verzoekers stellen, onder verwijzing naar twee uitspraken van de Hoge Raad van 26 januari 2007 (LJN: AZ1624 en AZ1634), dat het Nederlanderschap van de minderjarige kan worden vastgesteld op grond van postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap. De Hoge Raad heeft in voormelde uitspraken bepaald dat postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap met het oog op de toepassing van artikel 4 RWN gelijkgesteld kan worden met de in dat artikel bedoelde gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De minderjarige is op 22 mei 2007 door de man erkend.
3.3.Verzoekers hebben een DNA analyserapport overgelegd van Sanquin Diagnostiek, afdeling Vaderschapsonderzoek te Amsterdam van 21 juni 2010. De conclusie in dat rapport luidt dat de man met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van de minderjarige. De man heeft hiermee het gerechtelijk bewijs van zijn biologisch vaderschap van de minderjarige geleverd. Er is derhalve weliswaar sprake van postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap, maar de erkenning van de minderjarige door de man heeft plaats gevonden op een moment dat de man (nog) niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.
3.4.Met ingang van 1 maart 2009 is artikel 4 RWN gewijzigd. Toegevoegd is onder meer lid 4, dat bepaalt dat door erkenning ook Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte wordt erkend door een Nederlander, die zijn biologische vaderschap bij of binnen de termijn van één jaar na de erkenning aantoont. Voor kinderen geboren tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 is overgangsrecht opgenomen. Hieruit volgt dat de verkrijging van het Nederlanderschap door postnatale erkenning in combinatie met het aantonen van biologisch vaderschap niet meer is gebaseerd op het eerste lid, maar op het vierde lid van artikel 4 RWN. Dit lid spreekt uitdrukkelijk over erkenning door een Nederlander. Nu de man ten tijde van de erkenning van de minderjarige (nog) niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit dient het verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van de minderjarige op grond van postnatale erkenning in combinatie met gerechtelijk bewijs van verwekkerschap te worden afgewezen.
3.5.Verzoekers hebben de rechtbank subsidiair verzocht over te gaan tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man jegens de minderjarige. Op een dergelijk verzoek dient te worden beslist door de sector familie en jeugd bij deze rechtbank. De zaak zal daarom voor dit onderdeel worden verwezen naar die sector.
4.De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van de minderjarige op grond van erkenning af,
- verwijst de zaak voor een beslissing op het subsidiaire verzoek naar de sector familie en jeugd bij deze rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.