ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2345

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/10498
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet tijdig beslissen op asielaanvraag met betrekking tot Ivoorkust

In deze zaak gaat het om een verzet van de minister voor Immigratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juni 2011. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de minister niet tijdig had beslist op de aanvraag van een Ivoriaanse nationaliteit voor een verblijfsvergunning asiel. De beslistermijn van zes maanden was op 12 februari 2011 verstreken en er was geen verlenging van deze termijn aangetoond. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de minister, waarbij de rechtsgevolgen in stand werden gelaten.

De minister voerde verzet aan tegen de uitleg van de rechtbank in rechtsoverweging 7, waarin werd gesteld dat hij niet eerder dan 11 augustus 2011 op de aanvraag hoefde te beslissen, vanwege een besluitmoratorium voor Ivoorkust. De rechtbank oordeelde dat deze uitleg niet afdoet aan de toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat de vraag of de minister op een ander moment had moeten beslissen, niet aan de orde was in deze verzetsprocedure.

De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak van 6 juni 2011 in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 september 2011 door rechter mr. D.J. de Lange, met J.F. Gommers als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/10498 VERZET
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2011
op het verzet van
de minister voor Immigratie en Asiel,
opposant,
tegen
de uitspraak van de rechtbank van 6 juni 2011.
Procesverloop
Bij uitspraak van 6 juni 2011 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van [...], van Ivoriaanse nationaliteit, gericht tegen het niet tijdig beslissen op diens aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, gegrond verklaard, het besluit (lees: het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen) vernietigd en de rechtsgevolgen in stand gelaten.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft, in de bestreden uitspraak, overwogen dat in dit geval de beslistermijn van zes maanden per 12 februari 2011 is verstreken en niet is gebleken dat de beslistermijn is verlengd. Omdat het beroep niet onredelijk laat was ingediend, heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen te vernietigen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat opposant inmiddels een besluitmoratorium voor Ivoorkust heeft ingesteld, met ingang van de dag van inwerkingtreding en voor de duur van zes maanden. In rechtsoverweging 7 van de bestreden uitspraak heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat, naar de toenmalige stand van zaken, opposant niet gehouden was om te beslissen tot en met 11 augustus 2011. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen in stand gelaten.
2. Het verzet richt zich uitsluitend tegen de in rechtsoverweging 7 van de bestreden uitspraak opgenomen uitleg van de gevolgen van het besluitmoratorium voor de in de uitspraak aan de orde zijnde zaak. Volgens de minister is hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet gehouden om voor 11 augustus 2011 op de aanvraag te beslissen.
3. De in artikel 8:55 van de Awb gegeven verzetsmogelijkheid heeft alleen betrekking op de vraag of de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. Het gaat aldus alleen om een beoordeling van de "kennelijkheid" van de door de rechtbank uitgesproken onbevoegdheid, of van de (on)gegrondheid of niet-ontvankelijkheid van het beroep.
4. De rechtbank moet, voor zover het besluiten ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 betreft, in het kader van het beroep tegen het uitblijven van een besluit beoordelen of sprake is van het overschrijden van de beslistermijn en, als nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan opdragen om binnen twee weken alsnog een besluit bekend te maken, op straffe van een door de rechtbank te bepalen dwangsom.
Op grond van artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb moet de rechtbank, indien een beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen, in beginsel met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak doen. De keuze voor toepassing van dit wetsartikel is een keuze van de wetgever. Anders dan opposant aangeeft, is het dan ook niet in de eerste plaats aan de rechtbank om te bepalen of een beroep op deze wijze wordt afgedaan.
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit niet tijdig is genomen. Het verzet richt zich niet tegen dat oordeel.
Rechtsoverweging 7 van de aangevochten uitspraak heeft betrekking op de vraag of opposant zou moeten worden opgedragen om alsnog op de aanvraag te beslissen. De conclusie die uit die rechtsoverweging dient te worden getrokken, is dat daartoe, vanwege het besluitmoratorium, op het moment van het sluiten van het onderzoek geen aanleiding bestond. Ook de omstandigheid dat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten duidt hierop.
6. Dat de rechtbank in rechtsoverweging 7 ook heeft overwogen dat opposant niet eerder dan na 11 augustus 2011 op de aanvraag behoeft te beslissen, doet aan de juistheid van de toepassing van artikel 8:54 van de Awb door de rechtbank niet af. Beantwoording van de vraag of de door de rechtbank gegeven interpretatie van de toepasselijke WBV juist is of niet en op welk moment opposant wel zou moeten beslissen op de aanvraag, kan voorwerp zijn van een eventuele vervolgprocedure, maar gaat deze verzetsprocedure te buiten.
7. Het verzet is, gelet op het voorafgaande, ongegrond.
8. Gelet op de ongegrondverklaring van het verzet, blijft de uitspraak van de rechtbank van 6 juni 2011 in stand.
9. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van J.F. Gommers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2011.
<HR>
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>
Afschriften verzonden: