ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2348
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.A. Koppen
- Rechtspraak.nl
Nederlands burgerschap en naturalisatie van minderjarige in geval van valse identiteit vader
In deze zaak heeft verzoeker op 10 november 2009 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij verzoekt vast te stellen dat hij sinds 8 september 1998 het Nederlanderschap bezit. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een koninklijk besluit dat op die datum aan zijn vader is verleend. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft echter geconcludeerd dat het naturalisatiebesluit van de vader geen rechtsgevolg heeft, omdat deze bij naturalisatie gebruik heeft gemaakt van een valse identiteit. De IND heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, en de officier van justitie heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, als minderjarige, op basis van het naturalisatiebesluit van zijn vader recht zou hebben op het Nederlanderschap. Echter, het is onherroepelijk vastgesteld dat de vader bij zijn naturalisatieverzoek een valse identiteit heeft gebruikt, waardoor het besluit geen rechtsgevolg heeft. Dit betekent dat verzoeker nooit het Nederlanderschap heeft verkregen, en er dus ook geen sprake kan zijn van afgeleide verkrijging van het Nederlanderschap door hem.
De rechtbank heeft verder overwogen dat er onduidelijkheid bestaat over de afstamming van verzoeker, aangezien zijn vader heeft verklaard geen kinderen te hebben. Gezien het feit dat verzoeker op geen andere wijze kan aantonen dat hij het Nederlanderschap bezit, heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 augustus 2011.