ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2429

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
223321 / HA ZA 04-1993
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens fraude met huursubsidies door voormalig ambtenaar

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden schadevergoeding van [A], een voormalig medewerker van het ministerie van VROM, wegens fraude met huursubsidies. [A] was werkzaam op de afdeling Incasso en had toegang tot het geautomatiseerde huursubsidiesysteem. Hij heeft in de periode van 1 januari 2002 tot 1 maart 2004 onrechtmatig wijzigingen aangebracht in 56 huursubsidiedossiers, waardoor onterecht subsidies zijn uitgekeerd aan personen die daar geen recht op hadden. De Staat vorderde een bedrag van € 107.650,73, dat [A] volgens hen had verduisterd door valse gegevens in te voeren en geldbedragen over te maken naar derden.

De rechtbank oordeelde dat [A] onrechtmatig had gehandeld en dat hij aansprakelijk was voor de schade die de Staat had geleden. De rechtbank wees de vordering van de Staat toe en veroordeelde [A] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd [A] veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

In de vrijwaringszaak vorderde [A] een hoofdelijke veroordeling van [B] en [C] tot betaling van de schade die hij in de hoofdzaak aan de Staat moest vergoeden. De rechtbank wees deze vordering af, omdat [A] niet had aangetoond dat [B] en [C] ook verantwoordelijk waren voor de onrechtmatige handelingen. De rechtbank concludeerde dat de vordering in vrijwaring ongegrond was en dat [A] ook in de proceskosten van deze zaak werd veroordeeld.

Het vonnis werd uitgesproken door mr. D.A. Schreuder op 18 mei 2011, waarbij de rechtbank de vordering van de Staat toewijsbaar achtte en de vordering in vrijwaring afwees.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Vonnis van 18 mei 2011
in de hoofdzaak met zaak- en rolnummer 223321 / HA ZA 04-1993 van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, voorheen Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)),
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage
eiser,
advocaat voorheen mr. J.J. van der Helm, thans mr. drs. H.J.S.M. Langbroek te 's-Gravenhage,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat voorheen mr. W.J. Ausma, thans mr. F. Vos te Utrecht,
en in de vrijwaringszaak met zaak- en rolnummer 235195 / HA ZA 05-164 van:
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat voorheen mr. W.J. Ausma, thans mr. F. Vos te Eindhoven,
tegen
1. [B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat voorheen mr. A.A.S. Mosele, thans onttrokken,
2. [C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat voorheen mr. M.H.J. Toxopeus, thans onttrokken.
Partijen zullen hierna de Staat, [A], [B] en [C] genoemd worden.
1.De procedure in de hoofdzaak
1.1.Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 juni 2004, met productie;
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met productie;
- de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident;
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 10 november 2004, waarbij tevens in de hoofdzaak een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2005 en de daarin vermelde stukken;
- de conclusie van repliek tevens houdende akte wijziging van eis, met producties;
- de conclusie van dupliek.
1.2.Ten slotte is in de hoofdzaak een datum voor vonnis bepaald.
2.De procedure in de vrijwaringszaak
2.1.Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
- de dagvaardingen van 4 januari 2005;
- de conclusie van antwoord van [C];
- het tussenvonnis van 6 april 2005 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2005;
- de conclusie van repliek.
2.2.Ten slotte is in de vrijwaringszaak een datum voor vonnis bepaald.
3.De feiten in de beide zaken
3.1.[A] is vanaf 1991 bij de Staat werkzaam geweest, laatstelijk in de functie van allround medewerker op de afdeling Incasso van de Directie Informatiebeheer en Subsidieregelingen. In deze hoedanigheid was [A] belast met de uitkering van huursubsidiegelden.
3.2.De Staat heeft [A] op 5 maart 2004 geschorst in verband met een jegens hem gerezen verdenking van het plegen van financiële malversaties jegens de Staat. In verband met deze malversaties heeft de VROM-Inlichtingen en Opsporingdienst (IOD) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen [A], [B] en [C]. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een raam proces-verbaal van 28 april 2004. Uit dit proces-verbaal volgt dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek zes zaken zijn onderzocht die in het proces-verbaal zijn aangeduid als de zaak Breda, de zaak Den Helder, de familiezaak, de zaak Zoetermeer, de zaak Den Haag en de zaak Nieuwegein en dat [A] en/of [B] en/of [C] in die zaken als verdachte(n) zijn aangemerkt.
3.3.Uit een in het kader van het strafrechtelijk onderzoek opgemaakt proces-verbaal van het achtste verhoor van [A] van 8 maart 2004 blijkt dat [A] onder meer als volgt heeft verklaard:
Ik denk dat ik tussen de 50 en 70 keer mutaties heb ingevoerd in het huursubsidiebestand waardoor er betalingen plaatsvonden op door mij ingevoerde betaalrichtingen.
Het was heel verschillend wat voor bedragen er door de mutaties automatisch werd betaald. (...) Ik kan u dan ook niet zeggen hoeveel geld ik met deze fraude heb weggenomen van VROM. Maar ik denk niet dat het boven de 100.000 euro uitkomt.
In eerste instantie heb ik zelf personen benaderd voor hun bankrekening. Ik kreeg toen veel van het geld gewoon in handen. Ik gaf dan wel wat geld aan de personen van wie ik de rekening gebruikte. (...)"
3.4.Krachtens een daartoe op 10 maart 2004 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verkregen verlof, heeft de Staat ten laste van [A], zijn echtgenote en hun minderjarige dochter conservatoir beslag doen leggen op de woning aan de [A-straat te plaats A] en conservatoir derdenbeslag onder de ABN-AMRO Bank N.V. en Spaarbeleg Kas N.V. op alle goederen, gelden en/of geldswaarden die zij aan hen verschuldigd zijn en/of zullen worden.
3.5.De Staat heeft op 16 april 2004 aangifte gedaan van door [A] gepleegde frauduleuze handelingen.
3.6.De officier van justitie in het arrondissement Den Haag heeft op basis van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek - kort gezegd - aan [A] tenlastegelegd dat hij in de periode van 1 mei 2003 tot en met 1 februari 2004 als ambtenaar, werkzaam bij de afdeling incasso van de directie Informatie Beheer Subsidieregelingen, Directoraat-Generaal Wonen van het Ministerie van VROM, opzettelijk gelden, die hij in de uitoefening van zijn functie onder zich had, heeft verduisterd door mutaties en/of aanpassingen en/of valse gegevens in de geautomatiseerde huursubsidiesystemen van voormelde afdeling aan te brengen ten gevolge waarvan geldbedragen zijn overgeboekt op rekeningen van personen die daartoe niet gerechtigd waren. Daarnaast is aan [A] tenlastegelegd dat hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 maart 2004 gegevens in het geautomatiseerde huursubsidiesysteem valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst door een ander adres dan het adres van de rechthebbende en/of een ander bankrekeningnummer aan te brengen dan wel door diens bankrekeningnummer te wijzigen.
3.7.De meervoudige strafkamer van de rechtbank 's-Gravenhage heeft [A] bij vonnis van 20 oktober 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft [A] voorts ontzet van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij de gewapende macht te dienen voor de duur van 5 jaar. [A] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
3.8.De meervoudige kamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 9 mei 2008 het vonnis waarvan beroep vernietigd en heeft opnieuw rechtdoende - kort gezegd - wettig en overtuigend bewezen geacht dat [A] het hem ten laste gelegde heeft begaan en geoordeeld dat het bewezenverklaarde "medeplegen van als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd" oplevert, alsmede valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd. Met betrekking tot de op te leggen straf heeft het gerechtshof onder meer als volgt overwogen:
"Het hof heeft de op te leggen straf en ontzetting van rechten bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte was werkzaam als ambtenaar bij het Ministerie van VROM op de afdeling Incasso van de Directie Informatie en Beheer Subsidieregelingen. Uit hoofde van zijn functie had de verdachte toegang tot het geautomatiseerde huursubsidiesysteem. De verdachte heeft in dat systeem meermalen valselijk wijzigingen aangebracht; hij heeft bij personen die in het verleden in aanmerking kwamen voor een huursubsidie een nieuw adres, een nieuw rekeningnummer en een ander - fictief - inkomen ingevoerd. De meeste adressen en rekeningnummers werden door zijn mededaders aangeleverd. Door middel van het geautomatiseerde huursubsidiesysteem zijn vervolgens meermalen geldbedragen overgeschreven op de bank- of girorekeningen van personen die niet gerechtigd waren om huursubsidie te ontvangen. Verdachte's mededaders haalden vervolgens de ten onrechte ontvangen huursubsidie bij die personen op en gaven dit - na inhouding van een vergoeding - aan de verdachte. Al doende heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en samen met anderen aan verduistering van geld dat de verdachte uit hoofde van zijn functie onder zich had; het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen heeft hij aldus grovelijk beschaamd.
Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden , waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een passende en geboden reactie vormt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, opleggen. Het hof zal tevens gelasten dat de verdachte voor de duur van vijf jaar zal worden ontzet van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij de gewapende macht te dienen. (...)"
4.Het geschil
in de hoofdzaak
4.1.De Staat vordert - na wijziging van zijn eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [A] tot betaling van een bedrag van € 107.650,73, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2004 althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. De Staat vordert daarnaast een veroordeling van [A] in de proceskosten, de kosten van de gelegde conservatoire beslagen daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van vonniswijzing.
4.2.Ter onderbouwing van zijn vordering stelt de Staat dat uit politieonderzoek is gebleken dat [A] in ieder geval vanaf 1 januari 2002 voor een bedrag van € 107.650,73 heeft gefraudeerd door in 56 huursubsidiedossiers op onrechtmatige wijze wijzigingen aan te brengen in de betaalinrichting, het correspondentieadres en de opgegeven inkomsten, waardoor een recht op subsidie ontstond. Deze subsidie is vervolgens niet aan de oorspronkelijke aanvrager uitgekeerd, maar aan door [A] ingeschakelde stromannen, die de ontvangen subsidie op hun beurt weer grotendeels aan [A] hebben afgedragen. [A] heeft zich naar de mening van de Staat aldus schuldig gemaakt aan diefstal (al dan niet in vereniging), verduistering (in dienstbetrekking) en bedrog/oplichting. Volgens de Staat heeft [A] hiermee onrechtmatig jegens hem gehandeld. De Staat vordert primair uit hoofde van onrechtmatige daad, subsidiair uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair uit hoofde van onverschuldigde betaling betaling door [A] van het op voormelde wijze uitgekeerde subsidiebedrag van € 107.650,73.
4.3.[A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4.[A] vordert een hoofdelijke veroordeling van [B] en [C] primair tot betaling van al hetgeen waartoe hij in de hoofdzaak jegens de Staat mocht worden veroordeeld en subsidiair tot betaling van al hetgeen waartoe hij de hoofdzaak jegens de Staat mocht worden veroordeeld, waarbij in mindering strekt het gedeelte waartoe hij naar rato in de hoofdzaak jegens de Staat wordt veroordeeld. Daarnaast vordert [A] - zowel primair als subsidiair - een hoofdelijke veroordeling van [B] en [C] in de proceskosten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak.
4.5.[A] stelt daartoe bij dagvaarding dat [B] en [C] eveneens hebben te gelden als verdachten van de hem verweten onrechtmatige gedragingen. Naar de mening van [A] dient de vordering van de Staat naar evenredigheid van ieders aandeel in de onrechtmatige gedragingen te worden verdeeld. Bij conclusie van repliek heeft [A] betoogd dat jegens [B] verstek dient te worden verleend en dat aldus de vordering jegens hem moet worden toegewezen. [C] is volgens [A] op 6 maart 2009 door het gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor zijn aandeel in de verduisterde subsidiebedragen. De Hoge Raad heeft dit arrest volgens [A] gecasseerd en heeft de zaak vervolgens terugverwezen naar het gerechtshof. [A] stelt dat uit deze strafrechtelijke veroordeling onomstotelijk blijkt van het aandeel van [C] in de verduistering, zodat daarmee zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid is gegeven.
4.6.[C] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5.De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1.[A] heeft zich op het standpunt gesteld dat uit hetgeen door de Staat is aangevoerd de hoogte van de door hem gestelde schade niet kan worden afgeleid. Slechts voor wat betreft zes in het raam proces-verbaal van 28 april 2004 uitgediepte dossiers staat volgens [A] de hoogte van de door de Staat geleden schade vast. Naar de mening van [A] staat niet vast dat hij verantwoordelijk is voor de schade die de Staat in de overige 50 dossiers stelt te hebben geleden nu de Staat ter zake niet heeft voldaan aan zijn substantiëringsplicht. Voorts stelt [A] dat indien en voor zover de hoogte van de vordering van de Staat vaststaat, hij niet gehouden kan worden tot volledige betaling van het gevorderde bedrag. Volgens [A] zijn [B] en [C] in dat geval als medeverdachten eveneens jegens de Staat aansprakelijk en dient het door de Staat gevorderde bedrag naar evenredigheid van ieders aandeel te worden verdeeld.
5.2.De rechtbank stelt voorop dat [A] in de onderhavige procedure niet heeft weersproken dat hij in het kader van de uitoefening van zijn toenmalige functie valselijk wijzigingen heeft doorgevoerd in het automatische huursubsidiesysteem, dat deze wijzigingen ertoe hebben geleid dat huursubsidie is uitgekeerd aan personen die daarop geen aanspraak konden maken en dat deze uitgekeerde bijdragen grotendeels aan hem ten goede zijn gekomen. Daarmee staat vast dat [A] onrechtmatig jegens de Staat heeft gehandeld. [A] is in beginsel dan ook gehouden de dientengevolge door de Staat geleden schade te vergoeden.
5.3.Naar de rechtbank begrijpt stelt [A] zich op het standpunt dat hij uitsluitend gehouden kan worden tot vergoeding van de schade die volgt uit de zes dossiers die in het raam proces-verbaal zijn uitgediept. In dit betoog kan [A] niet worden gevolgd. De Staat heeft immers onbetwist gesteld dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat in alle 56 dossiers, kort voordat een huursubsidiebetaling werd gedaan, gegevens in het geautomatiseerde systeem zijn aangepast door een medewerker die zich bediende van nummer 469. [A] heeft niet weersproken dat hij zijn werkzaamheden onder dit nummer uitvoerde, terwijl hij evenmin feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie kunnen dragen dat iemand anders zich van zijn nummer heeft bediend. Daarmee staat genoegzaam vast dat de subsidiebetalingen in alle 56 dossiers door [A] zijn bewerkstelligd, hetgeen ook wordt onderschreven door de in het kader van opsporingsonderzoek tijdens het achtste verhoor door [A] afgelegde verklaring dat hij zo'n 50 tot 70 keer valse mutaties heeft doorgevoerd. De enkele omstandigheid dat in het kader van het opsporingsonderzoek uitsluitend zes dossiers zijn uitgediept, doet aan de betrokkenheid van [A] bij de fraude in de overige dossiers niet af. Voorts geldt dat [A] de hoogte van de als gevolg van de door hem ingevoerde mutaties ten onrechte uitgekeerde subsidiebedragen niet heeft weersproken en dat de Staat deze bedragen aan de hand van de door hem als productie 4 overgelegde overzichten genoegzaam heeft onderbouwd. Van de door [A] gestelde schending door de Staat van zijn substantiëringsplicht is dan ook geen sprake.
5.4.De stelling van [A] dat hij slechts zou kunnen worden aangesproken tot vergoeding van een deel van de schade omdat [B] en [C] mede hebben te gelden als verdachten, kan hem evenmin baten. Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de stelling dat [B] en [C] ten aanzien van de ten onrechte uitgekeerde subsidiebedragen eveneens een verwijt zou kunnen worden gemaakt, heeft de Staat terecht opgemerkt dat het welslagen van die stelling slechts kan leiden tot een hoofdelijke verbondenheid van [A], [B] en [C] voor de door de Staat geleden schade. In dat geval is immers sprake van een in groepsverband begane onrechtmatige daad. Gelet op deze hoofdelijke verbondenheid, komt de Staat de bevoegdheid toe om in deze procedure uitsluitend [A] aan te spreken tot vergoeding van de gehele door hem geleden schade.
5.5.Uit het voorgaande volgt dat het door de Staat gevorderde bedrag van € 107.650,73 toewijsbaar is. Nu [A] de verschuldigdheid van wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag niet gemotiveerd heeft weersproken, zal deze worden toegewezen vanaf de gevorderde ingangsdatum van 1 januari 2004.
5.6.[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de gelegde conservatoire beslagen.
in de vrijwaringszaak
5.7.In de vrijwaringszaak staat ter beoordeling of [A] de nadelige gevolgen van het verlies van de hoofdzaak kan afwentelen op [B] en [C].
5.8.De rechtbank stelt in het kader van die beoordeling voorop dat [A] slechts een regresrecht toekomt op [B] en/of [C] indien en voor zover hij voldoende gemotiveerd stelt en zo nodig bewijst dat de als gevolg van zijn onrechtmatig handelen ten onrechte uitgekeerde subsidiegelden geheel dan wel gedeeltelijk aan [B] en/of [C] ten goede zijn gekomen. Daarbij geldt dat - anders dan [A] betoogt - de regresvorderingen op [B] en [C] niet meer kunnen belopen dan het door hen ontvangen deel van de subsidiegelden. De primaire vordering van [A] is reeds op grond hiervan niet toewijsbaar.
5.9.Ter onderbouwing van zijn subsidiaire regresvordering op [B] heeft [A] volstaan met de stelling dat ook [B] als verdachte is aangemerkt van de hem in de hoofdzaak verweten onrechtmatige gedragingen. Deze stelling levert echter geen grond op voor toewijzing van de regresvordering jegens [B]. Meer in het bijzonder kan bij gebreke van een strafrechtelijke veroordeling van [B] niet worden vastgesteld dat de uitgekeerde subsidiegelden geheel dan wel gedeeltelijk aan [B] ten goede zijn gekomen. [A] heeft ook niet op andere wijze onderbouwd dat dit het geval was. De regresvordering jegens [B] dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen. De omstandigheid dat [B] de vordering in vrijwaring niet gemotiveerd heeft bestreden maakt dit niet anders. Bewijslevering door [A] is bij deze stand van zaken niet aan de orde.
5.10.De subsidiaire vordering jegens [C] komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. [A] heeft weliswaar gesteld dat [C] is veroordeeld voor zijn aandeel in de verduistering van de subsidiegelden, maar hij heeft - hoewel hij daartoe voldoende in de gelegenheid is geweest - nagelaten om de bewuste strafrechtelijke uitspraken in het geding te brengen. Daarnaast heeft [A] nagelaten om - mede aan de hand van deze uitspraken - de hoogte van het volgens hem ter zake door [C] ontvangen bedrag inzichtelijk te maken. Daarmee heeft [A] ten aanzien van zijn regresvordering jegens [C] niet aan zijn stelplicht voldaan. Bewijslevering is daarom ten aanzien van deze vordering evenmin aan de orde.
5.11.Uit het voorgaande volgt dat de vordering in vrijwaring zal worden afgewezen met veroordeling van [A] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten.
6.De beslissing
De rechtbank:
in de hoofdzaak:
- veroordeelt [A] tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 107.650,73, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2004 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 3.299,42 aan verschotten en € 6.136,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de vrijwaringszaak:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [B] begroot op € 1.088,-- aan verschotten en aan de zijde van [C] begroot op € 1.992,-- en veroordeelt [A] mitsdien om te voldoen:
a. aan de griffier van deze rechtbank:
- € 867,-- voor in debet gesteld griffierecht;
- € 904,-- voor salaris van de advocaat;
in totaal derhalve € 1.771,--, met welk bedrag de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv;
b. aan [C]:
- € 221,-- voor niet in debet gesteld griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.