ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2706

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4868 en AWB 11/5390
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfrecht van een Ghanese moeder met Nederlandse kinderen in het licht van het Zambrano-arrest

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese moeder, eiseres, en de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder. Eiseres heeft twee dochters met de Nederlandse nationaliteit en heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder onvoldoende gemotiveerd was, vooral omdat het niet inging op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 8 maart 2011 in de zaak Zambrano. Dit arrest stelt dat een lidstaat een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd ten laste heeft, niet het recht van verblijf mag ontzeggen in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten.

Eiseres heeft aangevoerd dat zij op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) recht heeft op verblijf in Nederland, omdat haar kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. Verweerder betwistte dit en stelde dat de kinderen bij hun vaders kunnen verblijven. De rechtbank oordeelde echter dat de stelling van verweerder niet toereikend was om te concluderen dat de kinderen van eiseres niet het effectieve genot van hun rechten als burgers van de Unie zouden verliezen door het gedwongen vertrek van hun moeder.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt de bescherming van de rechten van kinderen in het kader van het Europese recht en de verplichtingen van de lidstaten.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 11/4868 (beroep)
AWB 11/5390 (voorlopige voorziening)
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningen¬rechter in de zaak tussen:
[eiseres],
geboren op [1964], van Ghanese nationaliteit, eiseres en verzoeker (hierna: eiseres),
gemachtigde: mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 december 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking ‘conform beschikking minister’ afgewezen. Het daartegen ge¬maakte bezwaar is bij besluit van 19 januari 2011 ongegrond verklaard.
Op 10 februari 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van 15 februari 2011 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzet¬ting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1.1 Eiseres heeft in beroep onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in de zaak Zambrano van 8 maart 2011 (LJN: BP9130) aangevoerd dat de kinderen van eiseres de Nederlandse nationaliteit hebben en dat eiseres daarom een verblijfsrecht aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) ontleent. Daarom dient zij te worden vrijge¬steld van het mvv-vereiste.
1.2 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het hiervoor vermelde arrest van het HvJ EU van 8 maart 2011. Het gaat in dit geval niet om het gedwongen vertrek van beide ouders. Beide kinderen hebben immers een vader van Nederlandse nationaliteit bij wie zij kunnen verblijven.
2.1 Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 – voor zover thans van belang – wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft.
2.2 Artikel 20 van het VwEU bepaalt dat een burgerschap van de Unie wordt ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
2.3 Het HvJ EU heeft in het hiervoor vermelde arrest van 8 maart 2011 geoordeeld dat artikel 20 van het VwEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lid¬staat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd – zijnde burgers van de Unie – ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lid¬staat waar deze kinderen verblij¬ven en waarvan zij de nationali¬teit bezitten, aangezien derge¬lijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ont¬leende rechten ontzeggen.
3.1 De rechtbank stelt vast dat eiseres twee kinderen heeft met de Nederlandse nationa¬liteit: [kind 1], geboren op [1998], en [kind 2], geboren op [2004]. De kinderen hebben verschillende vaders.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting onbetwist gesteld dat eiseres ten aanzien van [kind 1] het ouderlijke gezag heeft en dat de vader van [kind 1] uit beeld is. Eiseres heeft dit ook onderbouwd door bij haar aanvraag een brief van 1 oktober 2009 te overleggen waarop door de rechtbank Amsterdam is aangetekend dat [kind 1] niet voorkomt in het gezagsregister van de rechtbank Amsterdam. Zij komt dan ook volledig ten laste van eiseres. [kind 1] kent haar vader ook niet, aldus de gemachtigde van eiseres. Ten aanzien van [kind 2] is ter zitting aangevoerd dat formeel gezamenlijk ouderlijk gezag wordt uitgeoefend, maar dat de vader in de praktijk geen rol in de opvoeding of zorg voor [kind 2] vervult. In de praktijk komt [kind 2] dan ook volledig ten laste van eiseres.
3.2 Eiseres is gelet op het voorgaande een staatsburger van een derde staat, wier kinderen de nationa¬liteit hebben van de lidstaat waar zij verblijven. Haar kinderen zijn van relatief jonge leeftijd en komen ten laste van eiseres. Dit is door verweerder ter zitting ook niet betwist. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat in dit geval, anders dan in de zaak waarop het arrest van het HvJ EU van 8 maart 2011 betrekking heeft, beide kinderen een vader hebben van Nederlandse nationaliteit bij wie zij kunnen verblijven, zodat, zo begrijpt de rechtbank, de kinderen van eiseres door het gedwongen vertrek van eiseres niet het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzegd wordt. Daargelaten de vraag in hoeverre de vader van dochter [kind 2] uitoefening geeft aan het ge¬zamenlijk ouderlijk gezag, is door eiseres onderbouwd gesteld dat eiseres het ongedeelde ouderlijk gezag heeft over [kind 1]. Verweerders stelling ter zitting dat de dochters ten laste kunnen komen van elk hun beider vaders bij een (tijdelijke) terug¬keer van eiseres, acht de rechtbank daarom niet toereikend om te kunnen concluderen dat door het gedwongen vertrek van eiseres aan [kind 1] niet het effectieve genot van de belang¬rijkste aan de status van burger van de Unie ontleende wordt ontzegd. Nu het bestreden besluit dateert van voor het hiervoor vermelde arrest van het HvJ EU van 8 maart 2011, zodat daarop niet is ingegaan en verweerder geen verweerschrift heeft uitgebracht volgt hieruit dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtne¬ming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
5. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht
6. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door hem griffierecht vergoedt, vanwege de gegrondverklaring van het beroep.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1311,-- (1 punt voor het in¬dienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/4868,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/5390,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 304,-- (zegge: driehonderd en vier euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1311,-- (zegge: dertienhonderd en elf euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, tevens voorzieningen¬rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: AS
Coll.: EW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.