ECLI:NL:RBSGR:2011:BT2932

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/928
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering inkomstenbelasting en recht op verhoogde heffingskorting na vermindering aanslagen

In deze zaak gaat het om de navordering van inkomstenbelasting en de vraag of eiseres recht had op de verhoogde heffingskorting. Eiseres en haar partner kregen primitieve aanslagen opgelegd, waarbij correcties werden aangebracht omdat zij inkomsten uit de handel in auto's zouden hebben behaald. Eiseres had geen recht op de verhoogde heffingskorting vanwege de hoogte van de aanslagen. Na bezwaar werden beide aanslagen verminderd, maar omdat het bezwaar van eiseres eerder werd afgedaan dan dat van haar partner, kreeg zij tijdelijk recht op de verhoogde heffingskorting. Echter, na de vermindering van de aanslag van haar partner verviel dit recht, wat leidde tot de navorderingsaanslag door de inspecteur.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur op het moment van de vermindering van de aanslag van eiseres redelijkerwijs bekend had moeten zijn met de situatie van haar partner en dat er geen nieuw feit was dat de navordering rechtvaardigde. De rechtbank concludeert dat het niet gelijktijdig afhandelen van de bezwaarschriften van eiseres en haar partner geen fout is in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.092. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 september 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/928
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 1 september 2011 van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
(gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 6 januari 2011 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.266.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2011.
Namens eiseres is [A] daar verschenen. Namens verweerder zijn [B] en [C] verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.092 aan eiser te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt.
Overwegingen
1. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd.
2. Zowel bij eiseres als bij haar partner zijn bij de primitieve aanslagregeling correcties aangebracht omdat eiseres en haar partner inkomsten zouden hebben behaald met de handel in auto's. Gezien de hoogte van beide primitieve aanslagen had eiseres geen recht op de zogenoemde verhoogde heffingskorting. Zowel eiseres als haar partner heeft tegen de primitieve aanslag bezwaar gemaakt. Beide bezwaren zijn gegrond verklaard in die zin dat de correcties zijn komen te vervallen. Doordat het bezwaar van eiseres eerder is afgedaan dan dat van haar partner, ontstond op het moment van de vaststelling van de aanslag na bezwaar bij haar recht op de verhoogde heffingskorting.
3. De vraag of sprake is van een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had moeten zijn, moet onder deze omstandigheden worden beoordeeld naar het moment waarop de aanslag bij uitspraak op bezwaar is verminderd of teruggenomen. Op het moment dat de inspecteur uitspraak deed op het bezwaar van eiseres moet het hem redelijkerwijs bekend zijn geweest dat ook aan het bezwaar van haar partner tegemoet zou worden gekomen en dat zij daarom geen recht heeft op de verhoogde heffingskorting. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte verweerder dan ook niet over een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
4. Navordering op de voet van artikel 16, tweede lid, onder c van de Awr is slechts mogelijk indien te weinig belasting is geheven als gevolg van een fout van de inspecteur welke fout voor belastingplichtige kenbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet tegelijkertijd afhandelen van de bezwaarschriften van eiseres en haar partner geen fout in de zin van deze bepaling. Ook anderszins is niet gebleken van een fout. De vaststelling van de aanslag na bezwaar en het daarbij toekennen van de verhoogde heffingskorting vond immers plaats conform de op dat moment vaststaande feiten, te weten dat het inkomen van
-
de partner op een zodanig hoog bedrag was vastgesteld dat recht bestond op de verhoogde heffingskorting. Ook indien de nagevorderde belasting meer dan 30 procent bedraagt van de wettelijk verschuldigde belasting dient om te kunnen navorderen sprake te zijn van een fout aan de zijde van de inspecteur.
5. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde € 218, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.