ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6221

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1020496 \ CV EXPL 10-9833
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke vernietiging van overeenkomst door zwakbegaafde contractante na oplichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 april 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een zwakbegaafde contractante, aangeduid als [gedaagde], en een mobiele telefoonaanbieder, aangeduid als [de telecomaanbieder]. De zaak betreft de buitengerechtelijke vernietiging van een overeenkomst die [gedaagde] op 20 juli 2009 had gesloten voor een mobiele telefoonaansluiting. De rechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] onder druk van oplichters de overeenkomst had ondertekend, waarbij zij misleid was en niet in staat was om de gevolgen van haar handelingen te overzien. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen het belang van een zorgvuldige risico-analyse door de telecomaanbieder benadrukt, die in dit geval niet is uitgevoerd. De rechter oordeelde dat de telecomaanbieder had moeten twijfelen aan de wil van [gedaagde] om de overeenkomst aan te gaan, gezien haar geestelijke toestand en de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand kwam. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser, die betaling van de resterende abonnementskosten vorderde, afgewezen en [eiser] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis onderstreept de bescherming van kwetsbare contractanten in het civiele recht en de noodzaak voor aanbieders om hun verantwoordelijkheden serieus te nemen bij het aangaan van overeenkomsten met dergelijke partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Leiden
gk
Rolnr.: 1020496 \ CV EXPL 10-9833
Datum: 13 april 2011
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eisende partij,
gemachtigde: E. van Mastrigt,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe.
Partijen worden aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”.
1. Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 29 november 2010 met producties,
- de conclusie van antwoord.
Na conclusie van antwoord is een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast.
De comparitie is gehouden op 15 maart 2011; van het verhandelde is aantekening gehouden.
Voorafgaande aan en ter voorbereiding van de comparitie heeft [eiser] nog 18 producties overgelegd.
2. Feiten
2.1. [gedaagde], geboren op [geboortedatum 1986], heeft op 20 juli 2009 in [naam winkel] winkel in de [adres] (verder: “de winkel”) een contract met [naam telecomaanbieder] (verder: “[de telecomaanbieder]”) ter zake een mobiele telefoonaansluiting met nummer [xx-xxxxxxxx] ondertekend.
2.2. Het betreffende contract vermeldt, dat contractant [gedaagde] van het mannelijke geslacht is en woonachtig is op het adres [...........]. [gedaagde] is van het vrouwelijke geslacht en woonde op 20 juli 2009 op het adres [......] te [woonplaats], op welk adres zij thans nog woont bij haar ouders.
2.3. Het door [gedaagde] ondertekende contract bevat vermelding van de identiteitskaart van [gedaagde] met legitimatienummer [nummer ID-kaart].
2.4. Het door [gedaagde] ondertekende contract bevat onder meer de navolgende bepaling: “U verklaart op de hoogte te zijn van het feit dat [de telecomaanbieder] een risicoanalyse uitvoert en afhankelijk van de uitkomst van deze risicoanalyse de aansluiting in werking stelt.”
2.5. [De telecomaanbieder] heeft op respectievelijk 27 juli 2009, 25 augustus 2009 en 28 september 2009 naar het [factuuradres] rekeningen op naam van [gedaagde] betreffende abonnementsgelden en gespreks- of gebruikskosten gezonden voor een totaal bedrag van € 746,13. Betaling ervan heeft niet plaatsgevonden.
2.6. [De telecomaanbieder] heeft op 2 oktober 2009 het contract beëindigd en op 28 oktober 2009 naar het [factuuradres] een eindafrekening op naam van [gedaagde] gestuurd betreffende resterende abonnementstermijnen ten bedrage van totaal € 1.975,90. Betaling ervan heeft niet plaats gevonden.
2.7. Op 8 december 2009 zond [het incassobureau] namens [de telecomaanbieder] aan [gedaagde] op haar feitelijke adres [......] te [woonplaats] een sommatie tot betaling van een bedrag ad € 3.176,44 ter zake hoofdsom, incassokosten en rente.
2.8. Op 29 december 2009 heeft de vader van [gedaagde] namens haar bij de politie aangifte gedaan van oplichting door enkele jongens (verder: “de jongens”), die [gedaagde] op of omstreeks 20 juli 2009 diverse malen zouden hebben bewogen om in diverse telefoonwinkels telefoonabonnementen te sluiten en telkens daarbij voor € 0,01 te pinnen.
2.9. Bij brief van 22 februari 2010 is [gedaagde] door [eiser] op de hoogte gesteld van het feit dat [de telecomaanbieder] haar vordering op [gedaagde] op 28 november 2009 had gecedeerd aan [eiser].
2.10. Het [hulpverlenerscentrum] (verder “[de hulpverlener]”) te [gemeente] heeft op 3 mei 2010 een verklaring afgegeven, inhoudende dat [gedaagde] bij haar in behandeling is. [gedaagde] is volgens [de hulpverlener] zwakbegaafd en heeft een psychiatrische diagnose, waardoor ze zaken niet altijd overziet.
2.11. Bij brief van 25 mei 2010 heeft de gemachtigde van [gedaagde] het op 20 juli 2009 door [gedaagde] gesloten contract buitengerechtelijk vernietigd.
3. Vordering
3.1. Na matiging van de hoofdsom ter zake resterende abonnementstermijnen vordert [eiser] thans van [gedaagde] betaling van:
€ 2.228,05 aan hoofdsom
€ 300,00 aan incassokosten
€ 351,24 aan rente tot 17 november 2010
____p.m. aan rente vanaf 17 november 2010
€ 2.879,29 + p.m. en de proceskosten.
3.2. Volgens [eiser] is er een rechtsgeldige telefoonovereenkomst tussen [gedaagde] en [de telecomaanbieder] gesloten. Er heeft een risico-analyse plaatsgevonden door controle van het legitimatiebewijs en de pinpascheck-up. De verkoper in de winkel zag niets raars aan de transactie. Hij zag gewoon een meisje, dat een telefoonabonnement wilde sluiten in aanwezigheid van enkele vrienden.
4. Verweer
4.1. [gedaagde], die ten deze bijgestaan wordt door haar vader en haar gemachtigde, deed door hen verklaren dat zij zwakbegaafd is en een psychiatrische diagnose heeft. De geestvermogens van [gedaagde] zijn blijvend gestoord. Een met de verklaring overeenstemmende wil heeft dan ook ontbroken bij de bovengenoemde transactie.
4.2. Op 20 juli 2009 hebben een paar oplichters [gedaagde] ertoe bewogen om haar pinpas met pincode aan hen ter beschikking te stellen, ten einde 7 maal overeenkomsten ter zake mobiele telefonie te sluiten in diverse telefoonwinkels. Het onderhavige contract is gesloten in de winkel in de [adres winkel]. [gedaagde], die ook haar identiteitskaart had afgegeven aan de jongens, werd door de jongens verzocht om buiten te wachten totdat de overeenkomst gesloten zou zijn. Op het moment dat de jongens een pintransactie van 1 eurocent dienden uit te voeren, bleek dat de jongens de pincode verkeerd hadden onthouden. Daarop werd [gedaagde] naar binnen geroepen en diende zij zelf de pintransactie van 1 eurocent uit te voeren en het contract te ondertekenen.
4.3. [gedaagde] zelf verklaarde desgevraagd ter comparitie dat de gang van zaken was als volgt: “Ik was met een meisje, dat vroeg of ze mee mocht om te shoppen. Voor een winkel stonden een paar jongens te praten. Ik wilde liever het pasje niet aan hen afgeven. Het meisje zei: “alsjeblieft, het gaat maar om 1 eurocent”. Ik kende die jongens niet. Het meisje kende ik een dag. Ik moest naar binnen om te pinnen en mijn handtekening te zetten. Van de mijnheer in de winkel moest ik hartjes bij mijn handtekening tekenen. De jongens stonden erbij. Ik vond het eng. Een jongen deed de telefoon in een volle tas. Ik heb in dezelfde straat in diverse winkels een telefoonabonnement afgesloten.”
4.4. [gedaagde] doet een beroep op het bepaalde in artikel 3:34 BW. Nu [gedaagde] een verstandelijke handicap heeft in die zin dat haar geestvermogens blijvend zijn gestoord, wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken.
Bovendien wordt de verklaring geacht onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, nu de rechtshandeling (het sluiten van de mobiele telefoonovereenkomst) voor [gedaagde] nadelig is geweest. De overeenkomst is dan ook door [gedaagde] terecht vernietigd conform genoemd wetsartikel.
4.5. Voor toekenning van buitengerechtelijke kosten is geen aanleiding, nu er geen schikkingsonderhandelingen zijn gevoerd en er op het juridisch relevante verweer van [gedaagde] niet door [eiser] is ingegaan.
5. Beoordeling
5.1. Hoewel de kantonrechter niet pretendeert kennis op het gebied van psychiatrie te hebben, heeft hij ter comparitie wel kunnen constateren dat [gedaagde] zwakbegaafd is. Gezien de nadelige gevolgen van de transactie bestaat bij de kantonrechter het in artikel 3:34 BW bedoelde vermoeden dat de in genoemd wetsartikel bedoelde verklaring, in de vorm van ondertekening van het contract, onder invloed van de geestelijke stoornis bij [gedaagde] is afgelegd.
5.2. De vraag is of de vertegenwoordiger van [de telecomaanbieder] in de winkel op 20 juli 2009 er in de gegeven omstandigheden vanuit mocht gaan, dat de door [gedaagde] afgelegde verklaring overeenstemde met haar wil als bedoeld in artikel 3:35 BW. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend.
5.3. Onbetwist is door [gedaagde] gesteld, dat zij zich buiten de winkel bevond, toen het contract op verzoek van de jongens in de winkel werd opgemaakt met gebruikmaking van de identiteitskaart van [gedaagde]. In het contract staat [gedaagde] als man vermeld. De jongens beschikten over haar pinpas. [gedaagde] heeft vervolgens in de winkel gepind en haar handtekening gezet en daarbij hartjes getekend. Op geen enkele wijze blijkt van een initiatief tot een en ander van de kant van [gedaagde]. Deze omstandigheid en het door [gedaagde] op verzoek tekenen van hartjes had achterdocht moeten wekken. De winkelier had moeten navragen of [gedaagde] het abonnement wel werkelijk wilde sluiten. Tevens had hij moeten onderzoeken of [gedaagde] zich dit abonnement wel kon veroorloven. Bij onduidelijke antwoorden hierop had de winkelier direct na vertrek van de jongens en [gedaagde] uit de winkel alarm dienen te slaan en de aansluiting niet moeten bewerkstelligen of deze dienen te verbreken in afwachting van de hieronder te bespreken risico-analyse. Daarbij komt dat het contract niet overeen komt met de werkelijkheid, omdat door de winkelier kennelijk aanvankelijk is uitgegaan van een mannelijke contractant, terwijl vervolgens de overeenkomst werd ondertekend door [gedaagde] en de telefoon niet aan haar werd afgegeven, maar aan één van de jongens en door die betreffende jongen in zijn tas werd opgeborgen.
[De telecomaanbieder] is haar verplichting tot beperking van eventuele schade niet nagekomen. [De telecomaanbieder] heeft zichzelf een taak tot het verrichten van een risico-analyse opgelegd, waarmee [gedaagde] zich akkoord heeft verklaard bij ondertekening van het contract.
Bij uitvoering daarvan, bijvoorbeeld door te checken of [gedaagde] op het opgegeven adres woonachtig was, zou aan het licht zijn gekomen dat het in het contract vermelde adres niet klopte. De stelling van [de telecomaanbieder], dat met het checken van de identiteitskaart en het pinnen van 1 eurocent de risico-analyse heeft plaatsgevonden, verwerpt de kantonrechter. Immers, beide handelingen waren reeds verricht vóór de ondertekening van het contract door [gedaagde]. Dat betekent dat er nog een risico-analyse zou volgen. Het feit dat [de telecomaanbieder] een deugdelijke risico-analyse niet heeft uitgevoerd, terwijl dat wel was geïndiceerd zoals uit het hierboven overwogene blijkt, komt voor rekening en risico van [de telecomaanbieder] en/of [eiser].
5.4. [gedaagde] heeft op goede gronden de overeenkomst d.d. 20 juli 2009 op de voet van artikel 3:34, lid 2 BW buitengerechtelijk vernietigd.
De vordering wordt derhalve afgewezen met veroordeling van [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten.
6. Beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 350,-- voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. G. Keizer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2011.