Beoordeling
1. Gebleken is dat de functie van touringcarchauffeur grote variatie in de werktijden en bestemmingen met zich brengt. Onregelmatigheid is meer regel dan uitzondering. De CAO kent dan ook uitvoerige regelingen met betrekking tot werktijden en arbeidsadministratie, overuren, spaaruren, toeslagen, verlofrechten en vakantierechten etc.
Maandelijks werd aan [eiser] een loonstrook verschaft. Ook ontving [eiser] de urenstaten, waarop het aantal gewerkte uren, ziektedagen, compensatierustdagen, compensatiefeestdagen, verlofdagen, werkdagen, feestdagen, rustdagen, toeslagen en onkosten werden vermeld. Deze urenstaten kreeg [eiser] ongeveer drie maanden na de referentiemaand.
Met betrekking tot de meerdaagse reizen, die ook vermeld staan op de urenstaten, ontving [eiser] telkens de hierboven bedoelde reismap met voorschotten. Deze voorschotten werden na de betreffende maanden tussen partijen separaat afgerekend qua hotelkosten, diners, lunches en parkeergelden. Het wel reageren op het punt van onkosten bij meerdaagse reizen, maar het achterwege laten van reclame betreffende de andere financiële verplichtingen van [gedaagde] jegens [eiser] merkt de kantonrechter aan als een handelen en/of nalaten van [eiser] waardoor [gedaagde] door tijdsverloop in een nadelige positie wordt gebracht. [Gedaagde] mag er van uitgaan dat op een gegeven moment de door haar toegepaste berekeningen tussen partijen vaststaan en niet opnieuw na lange tijd weer ter discussie worden gesteld. De loonstroken en urenstaten geven vrij uitvoerig diverse bedragen weer betreffende gewerkte uren en andere hierboven genoemde items. Op het moment van verkrijging daarvan door [eiser] liggen de feiten en gegevens bij [eiser] en [gedaagde] nog redelijk vers in het geheugen om door [eiser] te kunnen worden getoetst en door hem met [gedaagde] te kunnen worden besproken.
2. De tachograafschijven komen pas aan de orde wanneer [eiser] aangeeft, dat het aantal uren op de urenstaat betreffende een referentiemaand niet klopt.
3. De CAO kent geen termijn waarbinnen van de werknemer verwacht wordt bezwaar te maken tegen de inhoud van de loonstroken en urenstaten. Daarnaast is niet op andere wijze tussen partijen een termijn overeengekomen, waarbinnen de werknemer kan reclameren betreffende de loonstroken in combinatie met de urenstaten. Dit was wel het geval in de door de kantonrechter te Utrecht besliste zaak (rolno 11502 CV-97-750 d.d. 10 juni 1998) waarbij tussen de betreffende partijen in het chauffeurshandboek een reclametermijn van 30 dagen was overeengekomen. Deze termijn werd door de Utrechtse kantonrechter niet te kort bevonden.
In het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch besliste geval (appelzaak rolno 75497/HA ZA 02-24 d.d. 18 februari 2004) was in het geheel geen reclametermijn overeengekomen. De Bossche rechtbank overwoog dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de werknemer, die het met de afrekening van zijn werkgever niet eens is, protesteert wanneer het hem uitkomt. Hij dient dat binnen redelijke termijn te doen. De kantonrechter is deze mening ook toegedaan en sluit zich aan bij het algemeen rechtsbeginsel dat men binnen bekwame tijd dient te protesteren. Dit naar analogie van het bepaalde in de artikelen 6:89 en 7:23 BW. Een reclametermijn van twee maanden acht de kantonrechter ten deze redelijk.
4. [Eiser] heeft ter comparitie verklaard, dat voortschrijdend inzicht tot het late protest heeft geleid. Daardoor is zijn in de dagvaarding vervatte stelling, dat hij telkens heeft geprotesteerd tegen de loonstroken, ontkracht.
Nu [eiser] wel de onkosten van meerdaagse reizen met [gedaagde] afrekende, doch heeft nagelaten te protesteren betreffende overige financiële verplichtingen van [gedaagde], heeft hij jegens [gedaagde] niet te goeder trouw gehandeld en heeft hij ruim twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de gegeven omstandigheden het recht verwerkt de specificaties op urenstaten en loonstaten ter discussie te stellen.
5. De verjaringstermijn van vijf jaren staat er niet aan in de weg, dat op grond van redelijkheid en billijkheid een vorderingsrecht op korte termijn verloren gaat (HR 8 december 1989, NJ 1990,474).
Zolang de vijf jaren termijn niet is verstreken, kan [gedaagde] geen beroep op verjaring doen. Zij heeft dat slechts kunnen doen met betrekking tot de korte periode 1 t/ m 4 januari 2004. Voor het overige kan [eiser] een vordering instellen, voor zover deze gerechtvaardigd is. Dat is niet het geval nu [eiser] zijn rechten heeft verwerkt, zoals sub 4 overwogen.
6. Op grond van het bovenstaande zal [eiser] niet ontvankelijk in zijn vorderingen worden verklaard.
7. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.