ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6803

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/713
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiser en afwijzing door de minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak heeft eiser, van Iraanse nationaliteit, op 11 februari 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister voor Immigratie en Asiel heeft deze aanvraag op 13 december 2010 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat. De openbare behandeling van het geschil vond plaats op 13 april 2011. Tijdens de zitting heeft de rechtbank geconstateerd dat verweerder in het bestreden besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vrees van eiser voor vervolging bij terugkeer naar Iran niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft aangevoerd dat hij in het verleden meerdere keren is gearresteerd en mishandeld vanwege zijn politieke activiteiten, waaronder deelname aan demonstraties. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de door eiser aangevoerde feiten geloofwaardig heeft geacht, maar desondanks niet heeft erkend dat deze feiten een rechtsgrond voor asiel vormen. De rechtbank oordeelt dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd door de vrees van eiser voor vervolging niet als plausibel te beschouwen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten heeft toegewezen aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 713
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 juli 2011
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Beverwijk,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.L.W. Schwartz, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 11 februari 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 december 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 april 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.3 Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de aanvullende beroepsgronden van eiser van 30 maart 2011. Verweerder heeft schriftelijk gereageerd op 14 april 2011. Bij brief van 21 april 2011 heeft eiser hierop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens, met toestemming van partijen, gesloten zonder het houden van een nadere zitting.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is in 1992 vanuit [land] teruggekeerd naar Iran, waar hij een week is vastgehouden en verhoord. In 1993 en 1995 is eiser een aantal malen gearresteerd en vastgehouden, aangezien hij niet was gehuwd met zijn vriendin, maar wel samen met haar was gezien. Hierna leefde eiser binnen, en kwam hij vrijwel niet buiten omdat hij bang was. Eiser is in 2009 tweemaal opgepakt. De eerste keer was dat toen eiser deelnam aan een demonstratie op het [naam]plein. Hij is samen met andere demonstranten mishandeld en opgepakt en heeft enige maanden vastgezeten. Eiser is vervolgens verschenen voor de revolutionaire rechtbank en op borgtocht vrijgelaten. In 2009 heeft hij voorts, bij een andere demonstratie, een portret van Khomeiny verbrand op het dak van zijn huis. Hierna kreeg hij een oproep, waarna hij zich moest melden bij het politiebureau. Eiser is aldaar zodanig ernstig mishandeld dat hij naar een penitentiair ziekenhuis is gebracht, waar hij enige maanden heeft verbleven. Nadat hij thuis weer een oproep kreeg heeft hij het land verlaten.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. Verweerder heeft bij de beoordeling de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, sub f en k, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) betrokken.
2.3 Door eiser is in beroep niet bestreden dat in zijn geval een van de omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw zich voordoet en evenmin is de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, Vw, bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de algemene verwijzing naar de zienswijze geen gronden aangevoerd die afbreuk kunnen doen aan de conclusies in het bestreden besluit op deze punten.
2.4 Eiser heeft in beroep eerstens aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van eisers asielrelaas een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, omdat verweerder de veronderstelling van eiser dat hij vanwege de deelname aan de demonstraties vervolgd zal worden, ten onrechte heeft beoordeeld in het kader van de geloofwaardigheid.
2.5 Uit het bestreden besluit, en het daarin ingelaste voornemen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder van de geloofwaardigheid van de feiten van het relaas is uitgegaan, maar geen geloof heeft gehecht aan eisers gestelde vrees voor vervolging, omdat eisers vermoedens over wat hem bij terugkeer naar Iran te wachten staat, positieve overtuigingskracht ontberen. Volgens verweerder heeft eiser - gelet op de omstandigheden genoemd op pagina 4 en 5 van het voornemen - zijn vrees om weer te worden opgepakt en dan niet levend uit de gevangenis te zullen komen, niet aannemelijk gemaakt.
2.6 Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat verweerder, door eisers vrees voor te verwachten problemen in Iran in het kader van de positieve overtuigingskracht te toetsen, althans niet kenbaar de plausibiliteit van het vermoeden in het kader van de beantwoording van de vraag of de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn te kwalificeren, heeft beoordeeld, terwijl verweerder de aan dat vermoeden ten grondslag liggende gebeurtenissen die volgens het asielrelaas hebben plaatsgevonden geloofwaardig heeft geacht, een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Het bestreden besluit moet om die reden worden vernietigd. In het belang van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank onderzoeken of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
2.7 De gemachtigde van verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat de door verweerder in het bestreden besluit in het kader van de toets aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas gebezigde argumenten thans dienen te worden bezien in het kader van de beoordeling of de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vormen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser aan de feiten ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat niet plausibel zijn en derhalve niet zijn te kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw.
2.8 Verweerder heeft zijn standpunt dat de door eiser aan de naar voren gebrachte feiten ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat niet plausibel zijn, in de eerste plaats gebaseerd op de overweging dat uit het feit dat eiser uit een penitentiair ziekenhuis is ontslagen en naar huis is gegaan blijkt dat hij niet meer gevangen gehouden werd en derhalve vrijgelaten is, waaruit wordt geconcludeerd dat eiser zijn straf erop heeft zitten. Niet gebleken is dat de oproep te maken heeft met de eerdere detentie van eiser.
2.9 Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat in het besluit voorarrest wordt verward met een strafvonnis. Dat eiser na zijn ontslag uit het ziekenhuis naar huis mocht duidt er alleen op dat het voorarrest was opgeheven, doch de behandeling van de strafzaak op zitting moest nog plaatsvinden. De mishandeling naar aanleiding waarvan hij is opgenomen in het ziekenhuis heeft plaatsgevonden op het politiebureau. Toen eiser wederom een oproep ontving, heeft hij Iran verlaten. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser eerder in 2009 vanwege zijn deelname aan een demonstratie gedetineerd is geweest en is voorgeleid voor de revolutionaire rechtbank en vervolgens op borgtocht is vrijgelaten, en dat verweerder daarmee eveneens heeft erkend dat ook deze strafzaak nog liep.
2.10 Nu verweerder in het voornemen, noch in het besluit, heeft betwist dat eiser, zoals door hem is aangegeven in de correcties en aanvullingen van 10 juni 2010 op het nader gehoor van 20 april 2010, door de revolutionaire rechtbank op borgtocht is vrijgelaten na de eerste keer te zijn opgepakt en te zijn gedetineerd, heeft verweerder zich in het besluit niet zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn straf erop heeft zitten. Gelet op het voorgaande, mede gelet op de omstandigheid dat verweerder geloofwaardig heeft bevonden dat eiser, na de tweede keer te zijn opgepakt na deelname aan een demonstratie, na zijn ontslag uit het ziekenhuis weer een oproep heeft ontvangen, kan het standpunt van verweerder, dat niet aannemelijk is gemaakt dat de oproep te maken had met de eerdere detentie, zonder nadere motivering geen stand houden. Nu verweerder de door eiser naar voren gebrachte feiten, waaronder de feiten dat hij in 2009 op borgtocht is vrijgelaten en na zijn vrijlating uit het ziekenhuis eind december 2009 nog een oproep ontvangen heeft, geloofwaardig heeft geacht en uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Iran van oktober 2010 (verder: het ambtsbericht) volgt dat het deelnemen aan een demonstratie voldoende grond blijkt te zijn om (lange) gevangenisstraffen op te leggen, heeft verweerder zijn standpunt dat eisers vrees dat hij bij terugkeer in Iran vervolgd zal worden niet plausibel is, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Daarbij overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat eiser legaal is uitgereisd, kort na het ontvangen van de oproep, naar haar oordeel onvoldoende is om verweerders standpunt te dragen en hetzelfde geldt voor de overweging dat niet is gebleken dat eiser bij de eerste detentieperiode langer is vastgehouden dan anderen die hebben deelgenomen aan de demonstratie. Het door de gemachtigde van verweerder ter zitting ingenomen standpunt, dat hetgeen in de correcties en aanvullingen is opgenomen niet overeenkomt met de verklaringen van eiser afgelegd tijdens het nader gehoor, doet hieraan niet af, nu verweerder dit standpunt, zoals hiervoor reeds overwogen, noch in het voornemen noch in het bestreden besluit heeft ingenomen. De beroepsgrond van eiser slaagt derhalve.
2.11 Gelet op het voorgaande, bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
2.12 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2011.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.