ECLI:NL:RBSGR:2011:BT7119

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/2940
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van subsidie op grond van de Tijdelijke verordening stimulering Voordelta wegens staatssteun

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een subsidie aan de besloten vennootschap Ridderstee Holiday B.V. De subsidie was aangevraagd op basis van de Tijdelijke verordening stimulering Voordelta, maar werd geweigerd omdat deze zou leiden tot staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. De rechtbank oordeelde dat de verlening van de gevraagde subsidie boven de de-minimis-limiet van € 200.000,-- staatssteun zou opleveren, wat in strijd is met de Europese regels inzake staatssteun. De eiseres had een subsidie van € 4.500.000,-- aangevraagd voor het project Ouddorp Duin, maar de rechtbank concludeerde dat de subsidie selectief ten voordele van eiseres zou zijn en de mededinging zou vervalsen.

Het proces begon met een besluit van 4 februari 2009, waarbij de verweerder een subsidie van € 200.000,-- toekende, maar de aanvraag voor een hoger bedrag werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had geoordeeld dat de gevraagde subsidie staatssteun zou opleveren. De rechtbank benadrukte dat het aan de subsidieaanvrager is om aan te tonen dat er geen sprake is van staatssteun. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat de subsidie geen staatssteun zou zijn en dat de verweerder de Europese Commissie had moeten raadplegen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de gevraagde subsidie staatssteun zou opleveren en dat de beslissing om het beroep ongegrond te verklaren terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte regels rondom staatssteun en de verantwoordelijkheden van zowel de overheid als de subsidieaanvrager in het kader van Europese wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/2940
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ridderstee Holiday B.V., te Ouddorp, gemeente Goedereede, eiseres,
(gemachtigde: mr. E.H. Pijnacker Hordijk),
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder
(gemachtigde: mr. R.J.M. van den Tweel).
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2009 heeft verweerder aan eiser een subsidie op grond van de Tijdelijke verordening stimulering Voordelta (hierna: de Verordening) verleend van € 200.000,--.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft verweerder, deels in afwijking van advies van de bezwarencommissie van 5 juni 2009, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 april 2010, ingekomen bij de rechtbank per fax op gelijke datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 mei 2010.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Bij brief van 22 september 2010 is een correctie op het verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 8 september 2011 ter zitting behandeld.
Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door mr. I.F. Kieft, advocaat te Den Haag. Ook was aanwezig [B]. Namens de gemeente Goedereede was aanwezig mr. R.H. Jongkees, werkzaam bij die gemeente.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. van der Kleij en B.M.J.T. Hoppenbrouwers, bijgestaan door mr. R.J.M. van den Tweel, advocaat te Den Haag.
Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), voorheen artikel 87, eerste lid, van het EG-Verdrag, zijn, behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.
Ingevolge artikel 108, derde lid, van het VWEU, voorheen artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag wordt de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 107 onverenigbaar is met de interne markt, vangt zij onverwijld de in het vorige lid bedoelde procedure aan. De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbesluit heeft geleid.
1.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van Verordening 1998/2006/EG van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379, blz. 5) worden steunmaatregelen geacht niet aan alle criteria van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag te voldoen - en zijn derhalve vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting uit hoofde van artikel 88, derde lid, van het Verdrag - indien zij aan de in de leden 2 tot en met 5 vastgestelde voorwaarden voldoen.
Ingevolge het tweede lid - voor zover thans van belang - ligt het totale bedrag aan de-minimissteun dat aan één onderneming wordt verleend, niet hoger dan
€ 200.000,-- over een periode van drie belastingjaren.
1.3 Ingevolge artikel 2 van de Verordening kan subsidie worden verstrekt voor een activiteit ter stimulering van de sector recreatie & toerisme, die plaatsvindt in de subsidieregio Zuid-Holland en bijdraagt aan de realisering van tenminste het beleidsthema:
a. duurzaamheid
b. innovatie en kennistransfer of
c. promotie en imagoverbetering.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening wordt subsidie slechts verleend aan ondernemingen en publiekrechtelijke instellingen of combinaties daarvan.
Ingevolge het vierde lid wordt geen subsidie verleend indien daarmee de de-minimis-limiet wordt overschreden.
De toelichting op dit artikellid luidt als volgt:
"In artikel 4, lid 4, van de Verordening staat dat geen subsidie wordt verleend indien daarmee de de-minimis-limiet wordt overschreden. Deze uitsluiting heeft alleen betrekking op subsidieaanvragen waarbij sprake is van staatssteun. Wanneer staatssteun bij de verlening van de subsidie niet aan de orde is, doordat de subsidie bijvoorbeeld niet toekomt aan een onderneming dan is artikel 4, lid 4 ook niet van toepassing. Voorts beoogt artikel 4, lid 4 niet om subsidieaanvragen uit te sluiten waarbij een beroep kan worden gedaan op een specifieke vrijstellingsverordening."
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening - voor zover thans van belang - bedraagt het subsidieplafond voor de subsidieregio Zuid-Holland € 4.500.000,-- voor de periode tot 15 oktober 2009.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de subsidie per activiteit ten hoogste € 4.500.000,-- en ten minste € 10.000,--.
Ingevolge het derde lid laat het bepaalde in lid 2 van dit artikel onverlet dat aanvrager (indien relevant) inlichtingen doet verstrekken ter beoordeling van de drempel voor de de-minimis-steun door invulling van de de-minimis-verklaring.
In artikel 7 van de Verordening zijn de voorwaarden vermeld waaraan een activiteit moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie.
In artikel 8 van de Verordening zijn de nadere wegingscriteria opgesomd aan de hand waarvan tussen de initiatieven die volgens de vorenstaande criteria in aanmerking komen voor een bijdrage uit de Verordening, naast de in artikel 2 genoemde criteria, een nadere afweging wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Verordening is er een Adviescommissie die verweerder adviseert ten aanzien van de beslissing op de ingediende subsidieaanvragen.
2.1 Eiseres is exploitant van recreatiepark de Klepperstee in Ouddorp waar jaarlijks ongeveer 4.500 mensen verblijven. Zij heeft op 14 oktober 2008 op grond van de Verordening een subsidie aangevraagd van € 4.500.000,-- ten behoeve van het project Ouddorp Duin. Subsidiair, voor het geval de aanvraag van eiseres niet tot subsidieverlening hoger dan de de-minimis-limiet leidt, heeft zij een inhoudelijk gelijke subsidieaanvraag ingediend, thans namens de publiek-private samenwerking in oprichting (PPS i.o.) tussen eiseres en de gemeente Goedereede. Meer subsidiair heeft eiseres een subsidie ter hoogte van de de-minimis-grens (€ 200.000,--), de grens waaronder geen ongeoorloofde staatssteun aanwezig wordt geacht, aangevraagd.
2.2 Verweerder heeft eiseres bij brief van 29 oktober 2008 in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen met ontbrekende gegevens, waaronder de gegevens met betrekking tot de formele samenwerking tussen eiseres en de gemeente Goedereede.
2.3 De Adviescommissie heeft op 15 december 2008 geadviseerd subsidies te verlenen voor de projecten:
- De punt te Goedereede € 300.349,50 (score 14 punten);
- Promotiewaterjump Brouwersdam € 17.700,-- (score 12 punten);
- "OEPS" recreatief en educatief strandpaviljoen te Westvoorne € 151.000,-- (score 14 punten);
- Blauw fietsenplan Brouwersdam € 24.342,50 (score 16 punten);
- Project Aan Zee te Westvoorne € 200.000,-- (score 17 punten).
Ten aanzien van het project Ouddorp Duin (score 15 punten) heeft zij geadviseerd subsidie te verlenen voor een bedrag van € 200.000,-- met de voorwaarde dat een dekkingsbewijs wordt overgelegd van het financiële gat dat is ontstaan door de staatssteungrens. Zij heeft daarbij opgemerkt dat met betrekking tot een tweetal projecten, waaronder dat van eiseres, nog overleg plaatsvindt om te bezien of er mogelijkheden zijn de aanvraag op een andere wijze in te dienen gezien de staatssteungevoeligheid.
2.4 Blijkens het aanvullend verweerschrift is het project Ouddorp Duin aan de hand van de criteria van artikel 8 van de Verordening uiteindelijk hoger gerangschikt dan het Blauw Fietsenplan Brouwersdam en is het derhalve als tweede - na het Project aan Zee - gerangschikt, zodat in beginsel een subsidiebedrag van € 4.300.000,-- beschikbaar was.
2.5 Op 18 december 2008 heeft het nader overleg plaatsgevonden.
2.6 Eiseres heeft een door mr. E.H. Pijnacker Hordijk en mr. A.A. Kleinhout, beiden advocaten bij advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek N.V., uitgebracht advies van 22 december 2008 omtrent de staatssteunproblematiek aan verweerder doen toekomen met conclusie dat voor zover het project de aanleg van publieke voorzieningen betreft, het mede gelet op het regionale karakter ervan, niet aannemelijk is dat er sprake is van een steunmaatregel in de zin van het EG-verdrag voor zover kan worden aangetoond dat deze steunmaatregel betrekking heeft op deze publieke voorzieningen. Bij brief van 22 december 2008 met bijlagen heeft eiseres aangegeven dat het project naast een hotel met 80 tot 100 kamers een zogenoemde elk-weer-voorziening met een theater, overdekte speeltuin, voorlichtings- en bezoekerscentrum, bioscoop, normaal zwembad , fitness- en welnessruimte etc. behelst, welke voorzieningen voor een ieder toegankelijk zijn. Daarnaast voorziet het plan in onder andere de aanleg van duinen, natuurgebied, voorzieningen voor invaliden om het strand toegankelijk te maken, een trimbaan en parkeerplaatsen. De financiering van deze publieke voorzieningen, een investering van € 7.800.000,--, zal op volkomen transparante en toetsbare wijze worden afgesplitst van de financiering van de overige delen van het project.
Bij deze brief heeft eiseres de subsidiaire en meer subsidiaire subsidieaanvraag ingetrokken. Bij brief van 23 december 2008 heeft eiseres nog financiële toelichting nagezonden.
2.7 Bij besluit van 4 februari 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om subsidieverlening tot een bedrag van € 200.000,-- toegewezen onder de opschortende voorwaarde dat eiseres binnen vier weken een nieuwe begroting indient waaruit blijkt dat, met inbegrip van de subsidie, de benodigde financiële middelen beschikbaar zijn om het gestelde doel te realiseren. Toekenning van een hoger bedrag zou volgens verweerder staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU zijn.
2.8 Nadat eiseres tegen dat besluit bezwaar had gemaakt, heeft zij na de reactie van verweerder op het bezwaarschrift, bij brief van 21 april 2009 een aantal stukken aan de bezwarencommissie overgelegd, waaronder een toelichting waarin alle publieke investeringen ten behoeve van de subsidieaanvraag zijn afgesplitst en voorzien van een raming en waarbij de private investeringen separaat inzichtelijk zijn gemaakt.
De afsplitsing betreft de onderdelen:
Ecologische structuur (hagedissen- en salamanderroute);
Openbare fiets/wandelpaden;
Aanleg bos- en duinstrueel;
Aanleg openbare parkeerplaatsen en ontsluiting;
Openbare recreatieve voorzieningen (sport/openluchttheater/klimwand);
Informatiecentrum (inclusief multifunctionele ruimte);
Excessieve kosten landschappelijke inpassing voorzieningen/dubbel ruimtegebruik/openbare voorziening bereikbaarheid strand (minder validen).
De publieke investeringen bedragen in totaal € 7.592.593,74. Eiseres heeft daarbij een verklaring van 15 april 2009 overgelegd van de directeur van SEO economisch onderzoek, inhoudende dat de investeringen in de algemene, openbaar toegankelijke voorzieningen € 7.592.593,74 bedragen exclusief de inbrengwaarde van de gronden, dat de in het investeringsoverzicht opgenomen posten openbare voorzieningen betreffen die op niet discriminatoire basis toegankelijk zijn en waar geen opbrengsten tegenover staan en dat op transparante en controleerbare wijze is verantwoord welk deel van de investeringen van het project Ouddorp Duin publiek van aard zijn.
2.9 Eiseres is op 23 april 2009 door de bezwarencommissie gehoord. De bezwarencommissie heeft partijen gevraagd om in overleg te gaan om overeenstemming te bereiken. Het overleg heeft niet tot overeenstemming geleid, mede omdat verweerder zich op het standpunt stelde dat de informatie die eiseres op 21 april 2009 heeft verstrekt, nieuwe informatie is die de aanvraag wijzigt, hetgeen in het kader van een tendersubsidie niet is toegelaten. Op 28 mei 2009 is de hoorzitting van de bezwarencommissie hervat.
De bezwarencommissie heeft geadviseerd, nu verweerder zelf eiseres naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie en het gesprek op 18 december 2008, in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag aan te vullen, althans op een andere wijze in te dienen, maar eiseres daartoe vervolgens onvoldoende tijd is gegund, het primaire besluit te heroverwegen met in achtneming van de bij brief van 21 april 2009 overgelegde en eventueel nog nader over te leggen gegevens. Voorts adviseerde de bezwarencommissie, aangezien de door beide partijen ingeschakelde deskundigen op het gebied van staatssteunrecht geen eensluidend oordeel geven, de vraag of van sprake is van staatssteun voor te leggen aan de Europese commissie, het daartoe geëigende orgaan.
2.10 Desgevraagd door verweerder heeft eiseres bij brief van 14 oktober 2009 nadere informatie verschaft. Daarbij heeft eiseres ook een inmiddels op 13 oktober 2009 met de gemeente Goedereede gesloten samenwerkingsovereenkomst overgelegd. Deze overeenkomst in aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat door verweerder een subsidie van € 4.500.000,-- wordt toegekend.
Op 11 december 2009 is namens eiseres een mondelinge toelichting aan verweerder gegeven.
3.1 Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de weigering subsidie te verlenen boven de grens van de de-minimis-limiet gehandhaafd.
3.2 Eiseres heeft samengevat aangevoerd dat het bestreden besluit onjuist tot stand is gekomen, dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of bij verlening van de gevraagde subsidie sprake is van staatssteun een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, dat geen sprake is van staatsteun omdat niet is voldaan aan de vereisten dat er een specifieke bevoordeling van een of meer ondernemingen moet zijn en de tussenstaatse handel moet zijn belemmerd, dat de vraag of sprake is van staatssteun aan de Europese commissie voorgelegd had moeten worden en tot slot dat verweerder voorschriften aan de subsidie had kunnen verbinden om het publieke karakter van de voorzieningen te verzekeren.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Eiseres heeft primair aangevoerd dat het bestreden besluit onjuist tot stand is gekomen. In de eerste plaats heeft eiseres daartoe aangevoerd dat verweerder, ondanks het feit dat in de besluitenlijst van verweerder van 30 juni 2009 staat dat op advies van de landsadvocaat niet contrair zal worden gegaan aan het advies van de bezwarencommissie, in het bestreden besluit niet conform het advies heeft beslist.
4.1.2 De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het standpunt van verweerder is verwoord in het bestreden besluit van 10 maart 2010, niet in de - niet aan eiseres gerichte - besluitenlijst van verweerder van 30 juni 2009. In dit besluit van 10 maart 2010 staat niet dat verweerder de adviescommissie op alle punten volgt, maar dat verweerder de adviescommissie volgt voor zover het betreft de kern van haar advies, te weten dat verweerder bij het bestreden besluit alsnog de door eiseres bij brief van 21 april 2009 verstrekte informatie dient te betrekken. Het stond verweerder vrij, mits gemotiveerd, op overige onderdelen van het advies van de bezwarencommissie af te wijken.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat ook de besluitenlijst van 30 juni 2009 kennelijk de strekking heeft het advies van de bezwarencommissie te volgen wat betreft het alsnog in beschouwing nemen van de door eiseres bij brief van 21 april 2009 overgelegde informatie ter onderbouwing van haar standpunt dat geen sprake is van staatssteun.
4.2 In de tweede plaats heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet de door haar nader verstrekte informatie bij de heroverweging van het primaire besluit heeft betrokken.
4.2.1 De rechtbank stelt voorop dat, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar uitspraak van 18 juli 2007, LJN BA9796 heeft overwogen, in geval van een tendersubsidie als uitgangspunt heeft te gelden dat na de tenderperiode geen rekening kan worden gehouden met informatie die neerkomt op wijziging of aanvulling van de ingediende aanvraag. Evenwel heeft verweerder het advies van de bezwarencommissie gevolgd voor zover dat inhoudt dat hij, gelet op de bijzondere omstandigheden als in dat advies genoemd, in dit geval wel rekening dient te houden met de bij brief van 21 april 2009 nader ingediende informatie alsmede indien van toepassing nieuwe feiten en omstandigheden.
4.2.2. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder de door eiseres bij brief van 21 april 2009 overgelegde stukken bij de heroverweging van het primaire besluit heeft betrokken. Verweerder heeft vervolgens ook nog de na het advies van de bezwarencommissie bij brief van 14 oktober 2011 overgelegde stukken in beschouwing genomen, althans gemotiveerd waarom die stukken niet meer bij de afweging betrokken konden worden. Dat verweerder niet het in die nadere stukken neergelegde standpunt van eiseres heeft gevolgd, betekent niet dat verweerder deze stukken niet in beschouwing heeft genomen.
4.2.3 Verweerder mocht bij de heroverweging van de subsidie de eerst op 14 oktober 2009 overgelegde samenwerkingsovereenkomst met de gemeente Goedereede buiten beschouwing laten, reeds omdat vast staat dat aan de in die overeenkomst opgenomen opschortende voorwaarde niet meer kon worden voldaan. Voor het project van eiseres dat als tweede was gerangschikt was immers, gelet op het subsidieplafond, in beginsel niet meer dan € 4.300.000,-- beschikbaar. De enkele mededeling ter zitting dat de gemeente Goedereede de samenwerkingsovereenkomst ook zal nakomen indien een subsidie wordt verleend van € 4.300.000, doet daaraan niet af, nu verweerder van de aan hem overgelegde overeenkomst mocht uitgaan. Overigens zijn partijen het erover eens dat het bestaan van een samenwerkingsovereenkomst met de gemeente Goedereede op zichzelf niet doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van staatssteun, maar - afhankelijk van de inhoud van de samenwerking - een rol kan spelen bij de vraag of sprake is van staatssteun.
4.3 De rechtbank is voorts van oordeel dat het advies dat verweerder heeft ingewonnen bij de landsadvocaat om zijn positie te bepalen niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoort, zodat verweerder dit advies niet, eventueel met een beroep op artikel 8:29 van de Awb, in het geding hoefde te brengen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2003 (LJN: AN7220).
4.4 Van een onjuiste of onzorgvuldige voorbereiding dan wel een ongemotiveerde afwijking van het advies van de bezwarencommissie is geen sprake.
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat van een (in beginsel in strijd met de interne markt zijnde) steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU sprake is indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:
- er dient sprake te zijn van een voordeel;
- bekostigd uit overheidsmiddelen;
- dat een of meer ondernemingen selectief bevoordeelt en leidt tot vervalsing van de mededinging;
- dat de handel tussen de lidstaten negatief beïnvloed.
Tussen partijen is in geschil of aan de twee laatstgenoemde vereisten is voldaan.
5.2 De rechtbank stelt voorop dat zij met verweerder van oordeel is dat uit artikel 4, vierde lid, van de Verordening, de toelichting daarop en artikel 5, derde lid, van de Verordening blijkt dat de Verordening de strekking heeft dat geen subsidie (hoger dan € 200.000,--) wordt verleend wanneer niet is uitgesloten dat deze subsidie als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU is aan te merken en dat het aan de subsidieaanvrager is de feitelijke gegevens en onderbouwing aan te dragen waaruit blijkt dat geen sprake is van staatssteun.
5.3 Verweerder heeft zijn standpunt dat bij verlening van de gevraagde subsidie sprake zou zijn van een selectief voordeel voor eiseres dat de mededinging vervalst in de eerste plaats gegrond op de stelling dat op eiseres, om het gehele project Ouddorp Duin te kunnen realiseren, een verplichting rust om de publieke voorzieningen te realiseren.
Eiseres betwist dit standpunt en stelt dat het Streekplan Zuid-Holland-Zuid en de Verordening Ruimte niet verplichten tot een kwaliteitsverbetering.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft aangetoond dat voor een project als Ouddorp Duin de voorwaarde geldt van een goede landschappelijke inpassing met een aantoonbare winst voor natuur en landschap, waarbij de karaktistieke elementen van het landschap behouden moeten blijven.
Nu de subsidie mede strekt tot dekking van de extra kosten van landschappelijke inpassing het opgetilde hotel, verdiepte aanlegging van voorzieningen, het aanleggen van duin- en bosstruweel en parkeerplaatsen, strekt deze subsidie mede tot dekking van kosten die anders voor rekening van eiseres zouden komen om het project te kunnen realiseren.
5.4 Verweerder heeft zijn standpunt dat sprake is van een selectief voordeel voor eiseres dat de mededinging vervalst in de tweede plaats gegrond op zijn stelling dat het karakter van de publieke voorzieningen als openbare infrastructuur, die ten goede komt aan de gehele bevolking niet is gewaarborgd.
Eiseres betwist dit standpunt en stelt dat de openbare en non-discriminatoire toegang tot de voorzieningen is gewaarborgd. Om die te waarborgen is deelname aan het project van een publiekrechtelijke instelling niet vereist, nog afgezien van het feit dat de gemeente Goedereede wel nauw bij het project is betrokken en ten overvloede met die gemeente een samenwerkingsovereenkomst is gesloten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de publiek toegankelijke voorzieningen, waarvoor de subsidie is aangevraagd, niet zijn aan te merken als openbare infrastuctuur, aangezien de publieke toegankelijkheid en het voortduren daarvan niet is gewaarborgd. De voorzieningen worden geëxploiteerd door eiseres en verhogen de aantrekkelijkheid van het door eiseres geëxploiteerde commerciële deel, zoals het recreatiepark en hotel. Verweerder heeft op goede gronden vastgesteld dat bindende afspraken over de openbare toegankelijkheid van de voorzieningen voor de langere termijn ontbreken.
5.5 Verweerder heeft zijn standpunt dat sprake is van een selectief voordeel voor eiseres dat de mededinging vervalst in de derde plaats gegrond op de stelling dat de financiering van de publieke voorzieningen een spill-overeffect heeft op de commerciële activiteiten van eiseres.
Eiseres betwist het bestaan van een spill-overeffect. Zij stelt dat er slechts sprake is van noodzakelijk oplapwerk om te voorkomen dat de regio nog verder wegzakt. Voor zover er sprake is van een spill-overeffect is dit een effect op de regio als geheel en niet een effect specifiek op de activiteiten van eiseres. Dit geldt volgens eiseres te meer nu de kosten van de publieke voorzieningen € 3.000.000,-- hoger liggen dan de gevraagde subsidie.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aannemelijk is dat de realisering van voorzieningen waarvoor de subsidie is aangevraagd een aanzienlijk spill-overeffect heeft op de commerciële activiteiten van eiseres. Dit blijkt reeds uit de omstandigheid dat deze voorzieningen financieel zijn afgesplitst van de commerciële voorzieningen doch deel uitmaken van één overkoepelend project. Het is daarom aannemelijk dat de voorzieningen waarvoor de subsidie is aangevraagd vooral de commerciële activiteiten van eiseres aantrekkelijker zullen maken en in mindere mate de aantrekkelijkheid van andere recreatieondernemingen in de omgeving zal bevorderen.
5.6 Verweerder heeft terecht geoordeeld dat op basis van deze drie elementen moet worden geconcludeerd dat de gevraagde subsidie selectief ten voordele van eiseres strekt en dat dit de mededinging vervalst. Daaraan doet niet af de stelling van eiseres dat zij naast de subsidie nog een bijdrage van € 3.000.000,-- uit private middelen zou moeten leveren om de publieke voorzieningen te kunnen realiseren. Deze bijdrage uit private middelen ontneemt aan de gevraagde subsidie niet het karakter van selectieve bevoordeling van de onderneming van eiseres.
5.7 Eiseres betwist het standpunt van verweerder dat toekenning van de gevraagde subsidie het tussenstaatse handelsverkeer ongunstig zou beïnvloeden.
Enige relevante beïnvloeding van de tussenstaatse handel is niet aan de orde. Gelet op het feit dat het gebied al lang een opknapbeurt nodig heeft, is er eerder sprake van het ontstaan van een level playing field dan van een concurentievoordeel. Het enkele feit dat veel Belgen en Duitsers als toeristen in dit gebied verblijven brengt niet mee dat door de voorzieningen buitenlandse ondernemers in hun concurrentiepositie worden aangetast. De voorzieningen strekken enkel ten voordele van toeristen die toch al om andere redenen besloten hebben hun vakantie in de kop van Goeree door te brengen.
5.8 Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat verlening van de gevraagde subsidie de tussenstaatse handel zou belemmeren. Door de subsidieverlening wordt immers de aantrekkelijkheid van Ouddorp als kustvakantiegebied verhoogd ten opzichte van de andere kustgebieden en badplaatsen in België en Duitsland. Dat de publieke voorzieningen waarvoor de subsidie is aangevraagd uitsluitend de aantrekkelijkheid van het gebied zal verhogen voor toeristen, inclusief buitenlanders, die al om andere redenen gekozen hebben om hun vakantie in de kop van Goeree door te brengen heeft verweerder terecht niet aannemelijk geacht. Dat de voorzieningen niet op zichzelf de doorslag zullen geven om een vakantie in het gebied door de brengen doet daaraan niet af.
Het betoog van eiseres dat toekenning van de gevraagde subsidie de tussenstaatse handel niet zal belemmeren slaagt derhalve niet.
5.9 De rechtbank concludeert dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat toekenning van het volledige bedrag van de gevraagde subsidie staatssteun zou opleveren. Aangezien de strekking van de Verordening is dat subsidie waarvan niet is uitgesloten dat deze staatssteun oplevert wordt beperkt tot de de-minimis-limiet, hoefde verweerder niet de aan de Europese Commissie het voornemen voor te leggen om de gevraagde subsidie te verlenen. Daaraan voegt de rechtbank toe dat het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitgemaakt dat de nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn het begrip staatssteun uit te leggen (zaak C-368/04, Transalpine Ölleitung in Österreich, rechtsoverweging 39).
5.10 Tot slot overweegt de rechtbank dat het niet op de weg van verweerder ligt om aan de gevraagde subsidie het karakter van staatssteun te ontnemen door het verbinden van voorschriften aan de subsidieverlening.
5.11 Het beroep is ongegrond.
5.12 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, mr. E. Kouwenhoven en mr. G.P.I.M. Wuisman, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.