ECLI:NL:RBSGR:2011:BT7169

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3936
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op kindgebonden budget en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 september 2011, staat de aanspraak op het kindgebonden budget centraal. Eiser, die in een scheiding verwikkeld is, heeft de kinderbijslag voor zijn kind altijd aan zijn ex-partner betaald. De ex-partner heeft op basis van artikel 2 van de Wet op het kindgebonden budget (Wkb) aanspraak gemaakt op het kindgebonden budget. De rechtbank oordeelt dat de ex-partner als aanvrager van het kindgebonden budget moet worden aangemerkt, omdat zij het budget daadwerkelijk heeft ontvangen. Dit betekent dat de beschikkingen inzake het kindgebonden budget aan haar gericht hadden moeten worden en niet aan eiser, die in dit geval niet als belanghebbende kan worden beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst op 31 december 2010 het voorschot kindgebonden budget voor 2010 ten onrechte heeft verminderd tot nihil en dat de terugvordering van het voorschot aan eiser onterecht was. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar en de beschikking van 31 december 2010. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874 zijn vastgesteld. De rechtbank benadrukt dat de terugvordering van het betaalde bedrag aan eiser ongedaan moet worden gemaakt, omdat de rechtsgrond hiervoor is komen te vervallen door de vernietiging van de beschikking.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. P.C. Stroebel, en heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3936
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 20 september 2011 van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
en
Belastingdienst Toeslagen. [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 22 maart 2011 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 31 december 2010 waarbij de beschikking voorschot kindgebonden budget voor het jaar 2010 is herzien.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking van 31 december 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874 en bepaalt dat verweerder dit bedrag aan de griffier dient te betalen;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Overwegingen
Beschikkingen
1. Bij beschikking van 28 december 2009, gericht aan eiser, is voor het jaar 2010 een voorschot kindgebonden budget toegekend van € 1.011. Bij beschikking van 23 april 2010 is het voorschot nader vastgesteld op € 1.165.
2. Bij beschikking van 31 december 2010 is het voorschot kindgebonden budget voor 2010 verminderd tot nihil. Het verleende voorschot is van eiser teruggevorderd.
3. Bij beschikking van 15 juli 2011, gericht aan eiser, met het opschrift "Kindgebonden budget 2010. Definitieve berekening", heeft verweerder het bedrag van het kindgebonden budget opnieuw vastgesteld op nihil.
Feiten
4. Uit de relatie van eiser en zijn ex-partner [C] is op [datum] 1998 een kind geboren. Eiser, zijn ex-partner en het kind woonden vanaf juli 1998 op het adres [adres]. In september 2008 zijn de ex-partner en het kind verhuisd naar een ander adres.
5. Op 5 oktober 2007 heeft verweerder van de SVB een zogenoemd startbericht ontvangen. Voor de jaren 2008 en volgende heeft verweerder bij beschikkingen, die op naam van eiser stonden, telkenjare een (voorschot) kindgebonden budget verleend. De toegekende voorschotten zijn overgemaakt naar de rekening van de ex-partner. Het rekeningnummer is afkomstig uit de gegevensbestanden van de SVB . Op 11 december 2010 heeft verweerder van het SVB een stopbericht ontvangen.
Geschil en standpunten van partijen
6.1. In geschil is of verweerder het voorschot kindgebonden budget bij beschikking van 31 december 2010 terecht heeft verminderd tot nihil.
6.2. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe -samengevat- het volgende aan. Eiser heeft het voorschot niet aangevraagd. Het is voorschot is verleend aan de ex-partner van eiser. De ex-partner van eiser heeft het voorschot ontvangen op haar rekening. Eiser heeft in 2008 aan de gemeente medegedeeld dat zijn ex-partner en dochter niet meer bij hem woonden.
6.3. Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend en voert daartoe
-samengevat- het volgende aan. Eiser is degene is die op grond van artikel 5, tweede en derde lid, van de Wet op het kindgebonden budget geacht moet worden de aanvraag te hebben gedaan. Eiser heeft verweerder er niet eerder dan in het bezwaarschrift van op de hoogte gesteld dat de gegevens op de beschikkingen voor 2010 en voorgaande jaren niet klopten.
Verweerder kon de beschikkingen inzake (het voorschot op) het kingeboden budget aan eiser richten zolang deze hem niet ervan op de hoogte had gesteld dat de gegevens in de kennisgevingen van de beschikkingen onjuist waren. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is eiser het bedrag van de terugvordering dan ook in zijn geheel verschuldigd.
Gronden
7. De Wet op het kindgebonden budget (hierna: de Wkb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 2. Aanspraak en hoogte kindgebonden budget
1. Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien de artikelen 7, tweede lid, en 7a van die wet niet van toepassing zouden zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
(...)
Artikel 5. Uitvoering
1. De Belastingdienst/Toeslagen is belast met de uitvoering van deze wet.
2. De ouder die
a. over het berekeningsjaar aanspraak heeft op een kindgebonden budget, en
b. over het berekeningsjaar reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen,
wordt geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor het kindgebonden budget te hebben gedaan.
(...)
9. De aanspraak op een kindgebonden budget wordt voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.
8. Eiser heeft onweersproken gesteld dat de kinderbijslag voor het kind steeds is betaald aan de ex-partner. Derhalve heeft de ex-partner op grond van artikel 2 van de Wkb aanspraak op een kindgebonden budget. Dit brengt, gelet op het bepaalde in artikel 5, lid 2, van de Wkb, mee dat de ex-partner de ouder is die wordt geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de AWIR voor het kindgebonden budget te hebben gedaan
9. Omdat de ex-partner als aanvrager van het kindgebonden budget wordt aangemerkt en bovendien vaststaat dat zij het kindgebonden budget ook daadwerkelijk heeft ontvangen, is zij degene aan wie de beschikkingen inzake het (voorschot op het) kindgebonden budget hadden moeten worden gericht en is zij de in artikel 26 van de AWIR bedoelde belanghebbende die het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. De rechtbank volgt verweerder dus niet in zijn standpunt dat hij de beschikkingen inzake het kindgebonden budget aan eiser kon richten zolang deze hem niet ervan op de hoogte had gesteld dat de gegevens in de kennisgevingen van de beschikkingen onjuist waren en dat om die reden eiser als belanghebbende als bedoeld in artikel 26 van de Awir het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.
10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en zijn de uitspraak op bezwaar en de beschikking van 31 december 2011 vernietigd. Door de vernietiging van de beschikking van 31 december 2011 is aan de terugvordering van het betaalde bedrag van eiser de rechtsgrond ontvallen. Deze terugvordering dient derhalve ongedaan te worden gemaakt.
11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Nu aan eiser een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend dient het bedrag van € 874 op de voet van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.