1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 2 april 2008 een aanvraag ingediend tot het wijziging de beperking van haar verblijfsvergunning regulier van het doel “studie Doctoral Study aan Maastricht School of Management te Maastricht” in het doel “verblijf als onbezoldigde wetenschappelijk onderzoeker”. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 16 december 2008 afgewezen. Bij besluit van 2 december 2009 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 september 2011 Eiseres is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Daarmee voldoet zij niet aan de voorwaarden die zijn gesteld voor het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning.
2.2 Hiertegen heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan haar tegenwerpt dat zij niet voldoet aan het inkomensvereiste. Het is niet aan eiseres te wijten dat zij op het moment geen werk heeft.
2.3 Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.4 Ingevolge artikel 3.73 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, Vw bedoelde middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig, indien deze zijn verworven uit:
a. wettelijke toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, of
d. eigen vermogen, voor zover de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
2.5 Niet in geschil is dat eiseres geen inkomen ontvangt zoals volgens het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf B5/4.6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), wordt verstaan onder het zelfstandig inkomen van een onbezoldigd wetenschapper. Eiseres heeft aangegeven dat zij een bijstandsuitkering ontvangt en op geen andere wijze inkomen verkrijgt. Derhalve voldoet eiseres reeds om deze reden niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de gevraagde verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres dan ook op goede gronden niet in het bezit gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning.
2.6 Eiseres meent dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangezien de situatie van eiseres een bijzondere is.
2.7 De rechtbank volgt eiseres hier niet in. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet voldoet aan de voorwaarde als gesteld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, het middelenvereiste. Deze voorwaarde is verder uitgewerkt in artikel 3.73 Vb. Uit deze artikelen blijkt dat een bijstandsuitkering niet gerekend kan worden onder “zelfstandig verkregen middelen van bestaan”. Voor een bijstandsuitkering worden immers geen premies afgedragen. In paragraaf B5/4.6.4 Vc is opgenomen dat onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers dienen te beschikken over een beurs of stipendia. Daarover beschikt eiseres niet. Eiseres kan niet gelijk worden gesteld met de onbezoldigd wetenschappelijk onderzoeker die over een beurs of stipendia beschikt, zonder af te wijken van de wettelijke vereisten, zoals neergelegd in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw en artikel 3.73 Vb. Derhalve is er geen beleidsregel waar verweerder met toepassing van artikel 4:84 Awb van af kan wijken. De beroepsgrond van eiseres kan derhalve niet slagen.
2.8 Gezien het voorgaande heeft verweerder kunnen afzien van het horen van eiseres.
2.9 Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
2.10 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.11 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.12 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.13 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, rechter, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2011.