ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3541

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
228184 / HA RK 04-672
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van een kind geboren in Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 september 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van een kind, geboren in Suriname in 1982. De ouders van het kind, verzoekers sub 1 en 2, waren destijds in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders op basis van artikel 5 lid 2 van de Wet op het Nederlanderschap (WNI) hun Nederlandse nationaliteit hebben verloren, omdat de termijn van twee jaar, die in dat artikel is genoemd, is verstreken. Deze termijn is volgens de rechtbank begin 1983 gaan lopen, wat betekent dat de ouders in 1982 nog in het bezit waren van de Nederlandse nationaliteit.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de intenties van de ouders bij hun vertrek naar Suriname in 1980 en hun pogingen om terug te keren naar Nederland in 1982. De rechtbank concludeert dat de ouders niet de intentie hadden om zich permanent in Suriname te vestigen en dat hun financiële situatie hen belemmerde om terug te keren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de IND niet in staat was om de correspondentie met het Kabinet van de Koningin te achterhalen, wat de zaak verder compliceerde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het kind, geboren op [geboortedatum] 1982, op grond van artikel 1 aanhef en onder a van de WNI, de Nederlandse nationaliteit bezit, omdat zijn vader ten tijde van zijn geboorte nog in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft het verzoek ten aanzien van het kind toegewezen en het overige verzoek afgewezen. Deze beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank zich baseerde op de eerder genomen beschikking van 7 mei 2009.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 228184 / HA RK 04-672
Beschikking van 22 september 2011
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoekster 2],
3. [verzoeker 3],
allen wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat: mr. P.J. de Bruin, te Rotterdam,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door: mr. L.C.M. Hakkaart.
De rechtbank blijft bij al hetgeen is overwogen en beslist in haar beschikking van 7 mei 2009. Kortheidshalve volstaat de rechtbank nu met verwijzing naar de inhoud van die beschikking.
1.Het verdere procesverloop
1.1.De IND heeft bij brief van 8 september 2009 gereageerd op voormelde beschikking van 7 mei 2009.
1.2.Bij brief van 20 november 2009 heeft de officier van justitie medegedeeld zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank en geen behoefte te hebben aan het bijwonen van een zitting.
1.3.Na vele herinneringen en aanhoudingen heeft mr. De Bruin bij brief van 18 juli 2011 namens verzoekers eveneens gereageerd op voormelde beschikking.
2.De beoordeling
2.1.De beslissing in deze zaak is bij beschikking van 7 mei 2009 aangehouden om - in verband met de nationaliteit van (alleen) verzoeker sub 3, verder te noemen [kind van verzoekers], - de IND in de gelegenheid te stellen de door verzoekers bedoelde correspondentie met het Kabinet van de Koningin te achterhalen en aan de rechtbank en verzoekers toe te zenden. De IND heeft zich ten aanzien van [kind van verzoekers] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.Naar aanleiding van genoemde tussenbeschikking heeft de IND bericht dat het niet mogelijk is de betreffende correspondentie te achterhalen. De Directeur van het Kabinet van de Koningin heeft medegedeeld dat de verzoekschriftenadministratie over de jaren 1976 tot 1988 is overgedragen aan het Nationaal Archief. Na 1988 komen de namen van verzoekers niet voor in de inmiddels geautomatiseerde postregistratie van het Kabinet van de Koningin. Ook in het archief zoals zich dat bevindt bij het Nationaal Archief is geen correspondentie aangetroffen tussen verzoekers en het Kabinet van de Koningin, waarbij is aangetekend dat het zonder exacte datum van de correspondentie uitermate moeilijk is om correspondentie te traceren.
2.3.Mr. De Bruin heeft bericht dat ook verzoekers er niet in zijn geslaagd de betreffende correspondentie met het Kabinet van de Koningin te achterhalen. Als bijlage bij zijn brief van 18 juli 2011 heeft mr De Bruin afschriften gevoegd van de geaccumuleerde jaaropgaven van 1981 tot en met 1988 van het werk van [verzoeker 1]. De rechtbank neemt aan dat deze jaaropgaven zijn bijgevoegd om alsnog aan te tonen dat verzoekers door een gebrek aan financiën niet naar Nederland konden terugkeren, gezien de kosten van levensonderhoud.
2.4.In de beschikking van 7 mei 2009 heeft de rechtbank onder 5.4 reeds overwogen dat de gestelde slechte financiële positie van verzoekers onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De thans overgelegde jaaropgaven van 1981 tot en met 1988 leiden niet tot een andere conclusie.
2.5.In de beschikking van 7 mei 2009 heeft de rechtbank reeds overwogen dat [verzoeker 1] en [verzoekster 2] op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 2 van de TOS op enig moment van rechtswege de Surinaamse nationaliteit hebben verkregen en daardoor de Nederlandse nationaliteit hebben verloren. Van belang voor de nationaliteit van [kind van verzoekers] is het antwoord op de vraag vanaf wanneer de in genoemd artikel bedoelde termijn van twee jaren is gaan lopen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze termijn niet vóór 1983 gaan lopen. Daarvoor is het volgende van belang. Verzoekers stellen dat zij in oktober 1980 tijdelijk naar Suriname zijn vertrokken in verband met ziekte van de vader van [verzoeker 1]. Zij hadden op dat moment niet de intentie hun woonplaats naar Suriname te verplaatsen. In de loop van 1982 is de gezondheidtoestand van de vader zodanig verbeterd dat hij geen hulp meer nodig had en verzoekers terug konden keren naar Nederland. Door omstandigheden is het echter niet tot een terugkeer gekomen. In 1982 hebben zij, naar zij zelf stellen, wel pogingen ondernomen om naar Nederland terug te keren, maar hun financiële situatie liet dit niet toe. Ook stellen zij dat ze in september 1982 naar de Nederlandse ambassade zijn gegaan om een Nederlands paspoort aan te vragen, wat niet is gelukt. Vervolgens hebben ze een brief aan de Koningin gezonden waaruit afgeleid kan worden dat zij de Nederlandse nationaliteit wensten te behouden, welke brief ze evenwel niet hebben bewaard. De IND heeft medegedeeld dat zonder exacte datum van de correspondentie het uitermate moeilijk is om de betreffende correspondentie in het archief van het Kabinet van de Koningin te traceren.
2.6.Uit het verzoekschrift, de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, blijkt dat verzoekers een consistent verhaal vertellen. De rechtbank leidt uit dat verhaal af dat verzoekers in 1980 niet de intentie hadden hun woonplaats naar Suriname te verplaatsen en dat zij, toen in 1982 een derde kind werd verwacht, wilden dat hun jongste kind, evenals de andere twee kinderen, de Nederlandse nationaliteit zou krijgen. Het is daarom alleszins aannemelijk dat verzoekers hebben getracht in 1981 en in 1982 in verband met de nationaliteit van hun jongste kind, naar Nederland te vertrekken, maar dat dit eerst door ziekte van de vader van [verzoeker 1] en vervolgens door gebrek aan voldoende financiën op dat moment niet is gelukt. Nu niet is gebleken dat verzoekers ook ná 1982 nog hebben getracht hun woonplaats in Nederland te vestigen, gaat de rechtbank ervan uit dat de in artikel 5 lid 2 van de TOS bedoelde termijn van twee jaren voor verzoekers begin 1983 is gaan lopen (vgl. HR 19-2-1982, RV 1982,46). Vóór dat tijdstip hadden zij immers niet de intentie zich daadwerkelijk in Suriname te vestigen. Dit heeft tot gevolg dat [verzoeker 1] en [verzoekster 2] in 1982 nog in het bezit waren van de Nederlandse nationaliteit.
2.7.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [kind van verzoekers], geboren op [geboortedatum] 1982, op grond van het bepaalde in artikel 1 aanhef en onder a van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 1892, de Nederlandse nationaliteit bezit. Ten tijde van zijn geboorte was zijn vader immers nog in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. De omstandigheid dat zijn ouders op enig moment ná 1982 de Nederlandse nationaliteit hebben verloren heeft geen gevolgen voor de nationaliteit van [kind van verzoekers].
2.8.De rechtbank zal derhalve het verzoek ten aanzien van [kind van verzoekers] toewijzen en voor het overige afwijzen.
3.De beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat [kind van verzoekers] vanaf zijn geboorte op [geboortedatum] 1982 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.C. Punt, I.F. Dam en M. Groeneveld-Stubbe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.