vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 389672 / HA ZA 11-808
Vonnis van 28 september 2011 (bij vervroeging)
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.F.L. Beckand te Zoetermeer,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.Ph.J. baron van Utenhove te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 februari 2011, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 13 april 2011 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 augustus 2011 en de daarin vermelde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- de brief van mr. Van Utenhove van 17 augustus 2011;
- de brief van mr. Beckand van 23 augustus 2011.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[gedaagde] drijft een buurtwinkel in kranten, tijdschriften en rookwaren in 's-Gravenhage. [A] (hierna: [A]), zus van [eiseres], was vaste klant bij [gedaagde].
2.2.Op 20 juni 2006 is [A] na een ziekbed overleden.
2.3.[eiseres] is erfgenaam van [A].
3.Het geschil
in conventie
3.1.[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 7.560,-, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.[eiseres] voert daartoe - kort weergegeven - het volgende aan. [gedaagde] heeft in de periode van oktober 2005 tot en met juni 2006 de financiële belangen van [A] behartigd, maar zij heeft dit niet goed gedaan. [gedaagde] heeft geen afdoende verklaring gegeven voor de besteding van een bedrag van € 7.560,-, welk bedrag [gedaagde] van de rekening van [A] heeft opgenomen in de periode van januari 2006 tot en met juni 2006. [gedaagde] heeft hiermee jegens [A] een onrechtmatige daad gepleegd die [gedaagde] kan worden toegerekend. [gedaagde] is gehouden de schade die [eiseres] als erfgenaam van [A] hierdoor heeft geleden en de wettelijke rente over dat schadebedrag te vergoeden.
3.3.[gedaagde] voert verweer.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.[gedaagde] vordert - samengevat - veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 139,65, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.[gedaagde] voert daartoe - kort weergegeven - het volgende aan. In de periode van januari 2006 tot en met juni 2006 heeft [gedaagde] voor [A] een bedrag van € 3.208,86 aan derden betaald. Zij is hiervoor per saldo met een bedrag van € 3.069,21 gecompenseerd. [eiseres], in haar hoedanigheid van enig erfgenaam van [A], moet het verschil tussen deze twee bedragen alsmede de wettelijke rente over dat verschil aan [gedaagde] voldoen.
3.7.[eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie en in reconventie
4.1.In de dagvaarding is als voornaam van [eiseres] opgenomen '[voornaam]'. Mr. Van Utenhove heeft de rechtbank en de wederpartij bij brief van 17 augustus 2011 bericht dat de voornaam van [eiseres] '[voornaam]' is. Dit is door mr. Beckand in zijn brief van 23 augustus 2011 niet betwist en stemt ook overeen met de in de verklaring van erfrecht opgenomen personalia van [eiseres]. Gelet hierop heeft de rechtbank de partijnaam van [eiseres] in de kop van dit vonnis aangepast.
in conventie
4.2.[eiseres] heeft ter comparitie verklaard dat haar vordering, anders dan in de dagvaarding wordt vermeld, een bedrag van € 7.200,- beloopt. Hetgeen [eiseres] meer heeft gevorderd, zal, gelet hierop, worden afgewezen.
4.3.Ter onderbouwing van haar vordering verwijst [eiseres] naar afschriften van de girorekening van [A], die als productie 13 bij dagvaarding zijn overgelegd. Hierin worden de volgende (pin)opnames vermeld:
a. 30-01-2006 € 150,-
b. 20-03-2006 € 950,-
c. 21-03-2006 € 950,-
d. 23-03-2006 € 900,-
e. 10-04-2006 € 300,-
f. 30-05-2006 € 900,-
g. 31-05-2006 € 950,-
h. 05-06-2006 € 900,-
Totaal € 6.000,-
Daarnaast stelt [eiseres] dat [gedaagde] de volgende bedragen heeft opgenomen van de girorekening van [A] (er zijn geen afschriften in het geding gebracht waaruit deze opnames blijken):
i. 15-06-2006 € 300,-
j. 15-06-2006 € 900,-
Totaal € 1.200,-
4.4.De rechtbank stelt voorop dat het [A] vrijstond om over de gelden op haar girorekening te beschikken, al dan niet door inschakeling van een derde als [gedaagde]. Voor zover aannemelijk is dat [A] bepaalde bedragen aan [gedaagde] heeft willen doen toekomen, kan niet met succes worden gesteld dat [gedaagde] deze bedragen dient terug te betalen. Hetzelfde geldt voor de situatie dat [gedaagde] bepaalde bedragen voor [A] aan derden zou hebben betaald en zij hiervoor vervolgens (in contanten) is gecompenseerd. De rechtbank zal daarom per geldopname beoordelen of en in hoeverre van deze situaties sprake is.
4.5.[gedaagde] betwist dat zij deze opname op 30 januari 2006 van € 150,- van de girorekening van [A] heeft gedaan. Zij stelt dat deze opname wellicht door [A] zelf of door een door [A] ingeschakelde derde (iemand anders dan [gedaagde]) is gedaan.
4.6.[eiseres] acht deze verklaring van [gedaagde], gelet op het andere betalingsverkeer waarbij [gedaagde] was betrokken, ongeloofwaardig.
4.7.De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat [gedaagde] dit bedrag van de girorekening van [A] heeft opgenomen, onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele feit dat [gedaagde] heeft erkend dat zij in de periode van 20 maart 2006 tot medio juni 2006 bedragen van de girorekening van [A] heeft opgenomen, is hiervoor onvoldoende. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiseres] niet heeft betwist, zoals [gedaagde] stelt, dat [A] zelf eind januari 2006 nog in staat was naar buiten te gaan, zodat het heel goed mogelijk is dat zij genoemd bedrag zelf heeft gepind. De vordering van [eiseres] zal in zoverre worden afgewezen.
4.8.Ten aanzien van de opnames op 20, 21 en 23 maart 2006 van in totaal € 2.800,- heeft [gedaagde] verklaard dat zij deze opnames op verzoek van [A] heeft gedaan. Zij stelt dat zij op 17 maart 2006 de dagopbrengst van haar winkel van € 2.800,- met gebruikmaking van één van de bankpassen die zich op dat moment in haar tas bevonden heeft gestort op de rekening die op die pas was vermeld. Op 19 maart 2006 ontdekte [gedaagde], zo stelt zij, dat genoemd bedrag niet op haar rekening was bijgeschreven. Na controle van haar tas bleek dat zij haar eigen bankpas miste en dat zij in plaats daarvan de bankpas van [A] in haar tas had. De passen waren kennelijk verwisseld, aldus [gedaagde]. Als gevolg daarvan had [gedaagde] de dagopbrengst van de winkel op de girorekening van [A] laten bijschrijven. [A] gaf vervolgens te kennen dat zij het bedrag niet giraal kon (of wilde) terugstorten en dat [gedaagde] het bedrag met de bankpas van de rekening van [A] moest opnemen, hetgeen volgens [gedaagde] is geschied op 20, 21 en 23 maart 2006.
4.9.[eiseres] betwist de door [gedaagde] gestelde gang van zaken.
4.10.De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] een gedetailleerde verklaring heeft gegeven voor de opname van de girorekening van [A] van het bedrag van € 2.800,-. Haar verklaring wordt ondersteund door de afschriften van de girorekening van [A], waaruit blijkt dat op 17 maart 2006 een storting op eigen rekening heeft plaatsgevonden van € 2.800,-. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om haar betwisting van de verklaring van [gedaagde] meer inhoud te geven en meer in het bijzonder een (alternatieve) verklaring te geven voor de storting op eigen rekening op 17 maart 2006. Nu zij dit heeft nagelaten, acht de rechtbank de door [gedaagde] geschetste gang van zaken aannemelijk. De rechtbank acht ook aannemelijk dat de opnames van 20, 21 en 23 maart 2006 de compensatie vormen voor de (abusievelijke) storting op de girorekening van [A]. Hierbij is van belang dat (i) de bedragen exact met elkaar overeenstemmen en (ii) er sprake is van een gering tijdsverloop tussen de storting en de opnames. Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiseres] in zoverre worden afgewezen.
4.11.Ten aanzien van de geldopname op 10 april 2006 van € 300,- stelt [gedaagde] dat dit bedrag door [A] in het bijzijn van [gedaagde] bij een pinautomaat is opgenomen, waarna [A] dit bedrag aan [gedaagde] ter hand heeft gesteld. Vervolgens heeft [gedaagde] op 12 april 2006 van haar eigen bankrekening een nota van OHRA Zorgverzekeringen N.V. ten bedrage van € 290,21 ten behoeve van [A] betaald, aldus [gedaagde].
4.12.[eiseres] betwist dat [gedaagde] betalingen voor [A] heeft verricht waarvoor [gedaagde] is gecompenseerd door pinopnames.
4.13.De rechtbank overweegt als volgt. Uit een afschrift van de bankrekening van [gedaagde] blijkt dat zij op 12 april 2006 een nota van OHRA Zorgverzekeringen N.V. van € 290,21 heeft betaald. [eiseres] heeft niet betwist dat deze nota betrekking heeft op een verzekering van [A], zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De rechtbank acht aannemelijk dat de opname van € 300,- diende als compensatie voor deze betaling. Hierbij is in aanmerking genomen dat de opname is gedaan op 10 april 2006 en de betaling door [gedaagde] is verricht op 12 april 2006. Dat dit bedrag de nota van OHRA Zorgverzekeringen N.V. in geringe mate overstijgt, betekent niet dat [gedaagde] dit verschil aan [eiseres] dient te betalen. Het is immers kennelijk de keuze geweest van [A] om [gedaagde] € 300,- te betalen, hetgeen [A] vrij stond. De vordering van [eiseres] zal derhalve in zoverre worden afgewezen.
4.14.Ten aanzien van de opnames op 30 en 31 mei 2006 van in totaal € 1.850,- stelt [gedaagde] dat zij ook deze op verzoek van [A] heeft gedaan. Volgens [gedaagde] diende dit bedrag gedeeltelijk ter compensatie van een door haar gedane storting in contanten van € 1.406,91 op 29 mei 2006 op de girorekening van de advocaten van Vesteda, de huisbaas van [A]. Het restant van € 443,09 stelt [gedaagde] op 31 mei 2006 aan [A] te hebben gegeven.
4.15.[eiseres] stelt dat op het bewijs van storting van € 1.406,91 van 29 mei 2006 de naam [A] is vermeld en dat hiermee dan ook niet is aangetoond dat de storting door [gedaagde] is gedaan.
4.16.Vaststaat dat [A] op 29 mei 2006 is gedagvaard door haar verhuurder Vesteda Groep B.V. voor betaling van achterstallige huur. Voorts staat vast dat [A] een rechtszaak kon voorkomen door betaling van een bedrag van € 1.406,91 en dat genoemd bedrag vervolgens is gestort op de rekening van het door de verhuurder ingeschakelde advocatenkantoor.
De rechtbank acht de verklaring van [gedaagde] dat zij op het stortingsbewijs de naam [A] heeft vermeld omdat de zaak onder deze naam bij de advocaten van Vesteda Groep bekend was, aannemelijk. [eiseres] heeft de verklaring van [gedaagde] voor het overige niet anders dan in algemene zin betwist. Meer in het bijzonder heeft zij niet gesteld dat [A] zelf genoemde storting heeft verricht of heeft kunnen verrichten. Dit had wel op haar weg gelegen, zeker nu zij het betoog van [gedaagde] dat [A] tot circa tien dagen voor haar overlijden in staat was haar verblijfplaats te verlaten voor het doen van boodschappen, het opnemen van geld of het bezoeken van mensen en evenementen betwist. Evenmin heeft [eiseres] gesteld hoe [A] op 29 mei 2006 kon beschikken over genoemd bedrag in contanten. Onder die omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat [gedaagde] op 29 mei 2006 een bedrag van € 1.406,91 voor [A] heeft gestort op de bankrekening van het door de verhuurder van [A] ingeschakelde advocatenkantoor en dat zij hiervoor door [A] is gecompenseerd met de opnames van 30 en 31 mei 2006. Hierbij heeft de rechtbank het tijdsverloop tussen de storting en de opnames in aanmerking genomen. Nu niet expliciet is betwist dat [gedaagde] het restant van de geldopname aan [A] heeft gegeven (€ 443,09), zal de rechtbank van de juistheid van deze stelling uitgaan. De vordering van [eiseres] zal in zoverre worden afgewezen.
4.17.Ten aanzien van de opname op 5 juni 2006 van € 900,- stelt [gedaagde] dat zij ook deze op verzoek van [A] heeft gedaan. Volgens [gedaagde] heeft [A] dit bedrag aan haar ter beschikking gesteld als een soort borg om - in onvoorziene omstandigheden - financieel voor haar te kunnen inspringen. De borg is door [A] met € 100,- in contanten aangevuld tot € 1.000,-, aldus [gedaagde]. [gedaagde] stelt van de borg een bedrag van € 126,50 te hebben uitgegeven aan tijdschriften en boodschappen voor [A] in het half jaar voor haar overlijden en een bedrag van € 20,80 aan stortingskosten en porti voor aangetekende brieven aan de advocaten van [eiseres]. [gedaagde] heeft het restant (€ 852,70) op 26 november 2008 overgemaakt naar [eiseres], aldus [gedaagde].
4.18.[eiseres] betwist dat [gedaagde] betalingen voor [A] heeft verricht.
4.19.Niet in geschil is dat [gedaagde] een bedrag van € 1.000,- in contanten van [A] heeft ontvangen. Vaststaat dat [gedaagde] op 26 november 2008 € 852,70 heeft overgemaakt op de girorekening van [eiseres]. Het verschil tussen deze bedragen (€ 147,30) zou zien op door [gedaagde] gedane uitgaven voor [A]. [gedaagde] heeft echter de door haar gestelde uitgaven niet onderbouwd, terwijl deze door [eiseres] zijn betwist. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen te concretiseren wanneer en waaraan zij de gestelde bedragen heeft uitgegeven en dit voor zover mogelijk te onderbouwen. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. Gelet hierop zal de vordering van [eiseres] tot een bedrag van € 147,30 worden toegewezen.
4.20.[gedaagde] betwist dat zij op 15 juni 2006 een bedrag van € 300,- van de girorekening van [A] heeft opgenomen. Zij stelt dat deze opname wellicht door een door [A] ingeschakelde derde (iemand anders dan [gedaagde]) is gedaan.
4.21.De rechtbank overweegt als volgt. In de periode van 20 maart 2006 tot en met 15 juni 2006 heeft [gedaagde] meerdere keren bedragen van de girorekening van [A] gepind. Niet is gebleken dat in die periode ook andere personen toegang hadden tot het bankpasje en de pincode van [A], terwijl vaststaat dat [gedaagde] op 15 juni 2006 de beschikking had over die bankpas (zie opname j). Onder die omstandigheden acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [gedaagde] ook het bedrag van € 300,- op 15 juni 2006 heeft opgenomen. Nu zij niet heeft toegelicht waarvoor genoemd bedrag zou zijn gebruikt en evenmin heeft gesteld dat [A] dit bedrag aan haar wilde schenken, is zij gehouden dit terug te betalen aan [eiseres] als erfgenaam van [A]. De vordering van [eiseres] zal in zoverre worden toegewezen.
4.22.[gedaagde] erkent dat zij op 15 juni 2006 een bedrag van € 900,- heeft opgenomen van de rekening van [A]. Zij stelt dat dit bedrag diende ter compensatie van de betaling van huur en energie (€ 1.050,12) die [gedaagde] voor [A] op 13 juni 2006 heeft gedaan.
4.23.[eiseres] betwist dat [gedaagde] betalingen voor [A] heeft verricht waarvoor [gedaagde] is gecompenseerd door pinopnames.
4.24.De rechtbank acht de verklaring die [gedaagde] heeft gegeven ten aanzien van opname j aannemelijk. Uit een afschrift van de bankrekening van [gedaagde] blijkt dat zij op 13 juni 2006 twee keer een bedrag van € 514,06 heeft overgemaakt aan Vesteda Groep B.V. en twee keer een bedrag van € 11,- aan Eneco Energie (totaal derhalve € 1.050,12). [eiseres] heeft niet betwist dat deze betalingen zien op kosten van [A], zodat de rechtbank daarvan uitgaat en [gedaagde] volgt in haar stelling dat zij hiervoor met € 900,- in contanten door [A] (gedeeltelijk) is gecompenseerd. Hierbij heeft de rechtbank het tijdsverloop tussen de overschrijvingen en de opname in aanmerking genomen.
4.25.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van € 447,30 aan [eiseres].
4.26.De vordering [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 26 september 2006 is onweersproken gebleven en zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd is over het onder 4.25 genoemde bedrag.
4.27.De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten, inclusief de nakosten, tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.28.Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] de volgende bedragen voor [A] heeft betaald, waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen zij in conventie heeft overwogen:
- 12-04-2006 nota Ohra Zorgverzekeringen N.V. € 290,21
- 29-05-2006 storting aan advocaten Vesteda € 1.406,91
- 13-06-2006 betaling huur en energie € 1.050,12
Totaal € 2.747,24
De gestelde betalingen van de borgsom zijn, zoals in conventie is overwogen, niet aannemelijk geworden, zodat deze buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank laat eveneens de door [gedaagde] gestelde betalingen aan Ohra en Eneco op 16 januari 2006 buiten beschouwing, aangezien [gedaagde] stelt hiervoor door [A] in contanten volledig te zijn gecompenseerd.
4.29.Zoals uit hetgeen in conventie is overwogen blijkt, is [gedaagde] voor de onder 4.29 genoemde betalingen op de volgende wijze gecompenseerd:
- 10-04-2006 € 300,-
- 30-05-2006 € 900,-
- 31-05-2006 € 506,91 (€ 950,- -/- € 443,09)
- 15-06-2006 € 900,-
Totaal € 2.606,91
De rechtbank laat het opgenomen bedrag van € 300,- op 15 juni 2006 alsmede het door [gedaagde] nog niet terugbetaalde deel van de borgsom van € 147,30 hierbij buiten beschouwing, nu [gedaagde] in conventie zal worden veroordeeld om deze bedragen aan [eiseres] te betalen.
4.30.Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] een vordering op [eiseres] als erfgenaam van [A] van € 140,33 (€ 2.747,24 -/- € 2.606,91). Nu dit bedrag de vordering in reconventie overstijgt, zal de vordering in reconventie worden toegewezen.
4.31.De vordering [eiseres] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 30 maart 2011 is onweersproken gebleven en zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.32.[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot dusverre begroot op € 384,- aan salaris advocaat (twee punten x factor 0,5 à € 384,-, volgens tarief I).
4.33.De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de hierna te vermelden wijze.
4.34.De vordering te bepalen dat betaling van de proces- en nakosten binnen zeven dagen na dit vonnis dient plaats te vinden, bij gebreke waarvan [eiseres] hierover vanaf de achtste dag na dit vonnis de wettelijke rente verschuldigd zal zijn, is onweersproken gebleven en zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
5.De beslissing
De rechtbank:
5.1.veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 447,30, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 september 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.wijst af het meer of anders gevorderde;
5.5.veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 139,65, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 384,-, alsmede in de nakosten ad € 205,- dan wel - bij betekening van dit vonnis - € 273,-, te betalen binnen zeven dagen na dit vonnis en indien binnen deze termijn volledige betaling niet heeft plaatsgevonden te vermeerderen met de wettelijke rente over (de niet betaalde delen van) deze bedragen vanaf de achtste dag na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Bierling en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.