Parketnummer 09/758620-11 & 10/630140-08
Datum uitspraak: 9 november 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden,
locatie Zoetermeer
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. M.C. Nederpel, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte, is ten laste gelegd dat:
hij te 's-Gravenhage, op of omstreeks 23 juli 2011, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon genaamd [X] en/of [Y] van het leven te beroven, opzettelijk na rustig overleg en kalm beraad met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [X] en/of [Y], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juli 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [X] en/of [Y], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [X] en/of [Y], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juli 2011 te 's-Gravenhage [X] en/of [Y] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) afgevuurd op of in de richting van die [X] en/of [Y];
hij op of omstreeks 23 juli 2011 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [X]), met een vuurwapen een kogel in zijn been heeft geschoten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Deze zaak draait om een schutter die op 23 juli 2011 in Den Haag een aantal kogels uit een vuurwapen heeft afgevuurd naar [X] en naar [Y]. [X] werd daarbij door een kogel in zijn lies geraakt en [Y] werd door een kogel tegen zijn been geraakt, waarbij deze kogel afketste tegen een portemonnee in zijn broekzak.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte deze schutter was en indien de rechtbank die vraag bevestigend beantwoordt hoe deze schietpartij moet worden gekwalificeerd.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de schutter was en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [Y] en een poging tot doodslag op [X].
3.3 Het standpunt van de verdediging
Verdachte en zijn raadsvrouw stellen zich op het standpunt dat verdachte niet de schutter was en dat hij moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Indien de rechtbank toch zou aannemen dat verdachte de verantwoordelijke is voor het schietincident, dan vindt de verdediging dat het feit niet kan worden gekwalificeerd als poging moord of poging doodslag, vanwege het ontbreken van opzet.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Het schietincindent
In deze zaak heeft niet ter discussie gestaan of er op genoemde plaats en datum een schietincident heeft plaatsgevonden, waarbij [X] (voornaam: [voornamen]) in zijn lies is geraakt en waarbij [Y] (voornaam: [voornaam]) tegen zijn been is geraakt. Het bewijs daarvoor zit in het dossier en de rechtbank heeft geen enkele aanwijzing om daar aan te twijfelen.
De redengevende inhoud van de bewijsmiddelen is de volgende:
Aangever [X] heeft verklaard dat hij op 23 juli 2011 in Den Haag liep met twee vrienden. Hij zag twee mannen en hij zag dat één van hen een vuurwapen had. Hij zag dat de man dit vuurwapen in de richting van hem en zijn vrienden hield. Daarna hoorde hij knallen en voelde hij pijn in zijn been. Toen hij zijn broek opendeed zag hij dat hij een schotwond had in zijn lies2. [Y] heeft verklaard dat [X] werd beschoten en werd geraakt in zijn lies. [Y] rende de man achterna en toen schoot de man ook op hem. Hij zegt dat hij werd geraakt in zijn bovenbeen en dat zijn broek, zijn portefeuille en zijn bankpas daardoor zijn beschadigd3. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij getuige is geweest van een schietincident en dat zijn twee vrienden zijn beschoten. Hij heeft gezien dat een man twee keer met een pistool op [X] schoot en dat [Y] achter de schutter is aangerend. Tijdens het rennen hoorde [getuige 1] knallen4. Een ter plaatse gekomen verbalisant heeft een verwonding gezien ter hoogte van de lies van [X], een kleine ronde beschadiging aan de portemonnee van [Y] en een klein rond gaatje aan de voorzijde van de broek ter hoogte van [Y]s broekzak5.
De verklaring van [A]
[A] heeft verklaard dat verdachte de schutter was. Hij liep op het moment van het schietincident met verdachte over de Rijswijkseweg en zag toen de Poolse mannen lopen. [A] heeft verklaard dat hij daarop een knal hoorde en verdachte met een vuurwapen in zijn hand zag staan. Hij zag dat verdachte nogmaals schoot met het vuurwapen6.
De raadsvrouw van verdachte heeft allereerst betoogd dat deze verklaring van [A] van het bewijs dient te worden uitgesloten. Hiertoe is aangevoerd dat de inverzekeringstelling van [A] onrechtmatig was en dat zijn verklaringen daarom als onrechtmatig bewijs dienen te worden aangemerkt.
De rechtbank verwerpt dit verweer, omdat verdachte door een mogelijk onrechtmatige inverzekeringstelling van [A] niet wordt getroffen in het belang dat de beweerdelijk geschonden norm beoogt te beschermen. De voorschriften die gelden bij de inverzekeringstelling van een medeverdachte strekken slechts ter bescherming van de belangen van die medeverdachte. De vraag of deze inverzekeringstelling inderdaad onrechtmatig was hoeft daarom niet te worden beantwoord. De rechtbank zal de verklaringen van [A] dan ook niet uitsluiten van het bewijs.
Verdachte heeft evenwel ontkend dat bij de schietpartij aanwezig te zijn geweest. Ter terechtzitting heeft hij verklaard de bewuste avond alleen thuis te zijn geweest en geen mensen te hebben gesproken of gezien. Deze verklaring staat haaks op de verklaring van [A]. De rechtbank ziet in de historische telefoongegevens van de telefoon van [A] bevestigd dat verdachte en [A] die avond contact met elkaar hebben gehad. Hieruit blijkt immers dat [A] om 23.35 uur en om 23.36 uur geprobeerd heeft telefonisch contact op te nemen met verdachte.7 Daarmee heeft [A] niet alleen tijdens de verhoren bij de politie verdachte aangewezen als zijnde de schutter, hij heeft direct na het incident en nog voor de politie was gealarmeerd om 23.36 uur, tweemaal telefonisch contact proberen te krijgen met verdachte. Het verweer dat [A] verdachte iets in de schoenen probeert te schuiven, te weten hem ten onrechte aan wijzen als de schutter, acht de rechtbank gelet op het moment dat [A] telefonisch contact met verdachte probeert te krijgen, niet aannemelijk.
Daarbij komt dat op de jas van verdachte schotresten zijn aangetroffen.8. Op 27 juli 2011 om 10.17 uur is in de woning van verdachte een jas in beslag genomen en veiliggesteld voor sporenonderzoek9. Deze jas10 is onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. Op de jas is een matige hoeveelheid schotresten gevonden. De onderzoeker heeft verklaard dat schotresten na verloop van tijd door fysieke verstoring verdwijnen. De onderzoeker verwacht dat schotresten gedurende maximaal ongeveer 24 uur op een kledingstuk als een jas achterblijven wanneer dit nog wordt gedragen. De conclusie luidt dat er drie mogelijkheden zijn: de onderzochte jas werd gedragen a) door iemand die een vuurwapen afvuurde, of b) werd gedragen door iemand die dichtbij was toen een vuurwapen werd afgevuurd, of c) is in aanraking geweest met iets waarop ten minste een matige hoeveelheid schotresten aanwezig was.
Verdachte is aangehouden op 25 juli 2011 te 04.10 uur11 en heeft de jas sindsdien niet meer kunnen dragen. Verdachte heeft verklaard12 dat hij op de dag voor zijn aanhouding niet de deur uit is geweest en geen bezoek heeft ontvangen. Verdachte heeft geen plausibele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de schotresten op de jas. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de schotresten langdurig op de jas aanwezig zijn geweest of dat ze pas na verdachtes aanhouding op de jas zijn terecht gekomen. De rechtbank acht de door de onderzoeker onder b) en c) genoemde mogelijkheden niet waarschijnlijk.
Op basis van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het verdachte moet zijn geweest die de schoten heeft afgevuurd.
Moord of doodslag?
De rechtbank acht bewezen dat sprake is van opzet op de dood van [X] en [Y]. Verdachte heeft een vuurwapen in zijn hand genomen en daarmee op korte afstand meerdere kogels afgevuurd in hun richting. Hij heeft hen daarbij ook daadwerkelijk geraakt. Onder die omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door te schieten de twee mannen op een vitale plaats zou raken. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat een in de richting van personen afgevuurde kogel deze personen in vitale delen met dodelijk gevolg kan raken. Dat is niet anders indien, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, alleen op het onderlichaam zou zijn gericht. De rechtbank concludeert dan ook, dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte was gericht op de dood van de twee mannen.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding een onderscheid te maken naar het schieten op [X] en het vervolgens tijdens het weglopen schieten op [Y]. Hoewel tijdens beide momenten een korte tijdsspanne heeft gezeten, acht de rechtbank dit gelet op de aard en de omstandigheden van dit geval, te weten het handelen tijdens het wegrennen, onvoldoende om juist daarin een moment van kalm en rustig beraad te zien. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen bewijs voor voorbedachte raad, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord.
De rechtbank concludeert dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [X] en [Y].
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
te 's-Gravenhage, op 23 juli 2011, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [X] en [Y] van het leven te beroven, opzettelijk met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op en in de richting van die [X] en [Y], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van een poging tot moord op verdachte [Y] en een poging tot doodslag op verdachte [X] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, met aftrek van in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Over de straftoemeting hebben zij zich niet uitgelaten.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op de openbare weg, zonder dat van enige aanleiding daarvoor is gebleken, schuldig gemaakt aan twee maal een poging tot doodslag door het afvuren van kogels uit een vuurwapen. Hij heeft daarbij twee personen geraakt. Een van deze personen heeft hij verwond in zijn lies en de tweede had het geluk dat de kogel alleen de portefeuille in zijn broekzak heeft beschadigd. Het schieten met een vuurwapen is levensgevaarlijk gedrag dat slachtoffers en getuigen ernstig kan aantasten in hun gevoel van veiligheid.
Het is niet voor het eerst dat verdachte zich met vuurwapens heeft ingelaten. Uit een uittreksel uit zijn justitiële documentatie d.d. 27 juli 2011, aangevuld met door de officier van justitie ter terechtzitting verschafte informatie, blijkt dat verdachte reeds meermalen eerder werd veroordeeld wegens vuurwapenbezit en geweldsmisdrijven met vuurwapens.
Verdachtes gedrag is zeer zorgwekkend, maar over de achtergronden daarvan heeft de rechtbank geen informatie. De rechtbank heeft kennis genomen van een brief van de reclassering d.d. 22 augustus 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet wenste mee te werken aan de totstandkoming van een rapport.
Bij de bepaling van de op te leggen straf laat de rechtbank verdachtes delictgeschiedenis zwaar meewegen. Het lijkt er op dat verdachte wel erg gemakkelijk met vuurwapens omgaat en ze ook zonder schroom gebruikt. De maatschappij moet tegen dit gedrag beschermd worden en verdachte verdient naar het oordeel van de rechtbank als vergelding daarvoor een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Nu de rechtbank anders dan de officier van justitie geen poging tot moord op [Y] bewezen acht, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan geëist.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar passend en geboden.
7. De inbeslaggenomen goederen
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2 en 3 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar(s) van die voorwerpen, met dien verstande dat de onder 3 genoemde zwarte jas pas zal worden teruggegeven nadat het vonnis in deze zaak onherroepelijk is geworden.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende(n) gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen.
De rechtbank zal voorts de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 3 genummerde zwarte jas, met dien verstande dat dit pas zal gebeuren nadat het vonnis in deze zaak onherroepelijk is geworden, aangezien naar het oordeel van de rechtbank vanaf dat moment het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.
8. De vordering tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 16 februari 2009 opgelegde gevangenisstraf, te weten gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit en daarmee impliciet ook tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 21 oktober 2011 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 16 februari 2009, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14g, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de rechthebbende(n) van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, nadat het vonnis in deze zaak onherroepelijk is geworden;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de straf, opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 16 februari 2009, gewezen onder parketnummer 09/10/630140-08, te weten gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Steenhuis, voorzitter,
mrs Hink en Donker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kistemaker en mw. van Staden, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1531 2011155541, van de regiopolitie Haaglanden, gedateerd 26 juli 2011, met bijlagen.
2 Proces-verbaal verhoor [X], p. 60-61.
3 Proces-verbaal verhoor [Y], p. 55.
4 Proces-verbaal verhoor [getuige 1], p. 65-66.
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
6 Proces-verbaal verhoor [A], p. 91-92; achternaam [verdachte] blijkt uit proces-verbaal verhoor [A], p. 75 1e regel.
7 Proces-verbaal relaas, p. 167.
8 Rapport van Chr.R. Moynehan, forensisch wetenschapper, opgemaakt op 6 oktober 2011, p. 4 en 5 van 7.
9 Proces-verbaal binnentreden d.d. 27 juli 2011.
10 De corresponderende zegelnummers van de veiliggestelde jas en de onderzochte jas blijken uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 oktober 2011, p. 4 van 6 en het rapport, p. 2 van 7.
11 Proces-verbaal aanhouding, p. 37.
12 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 oktober 2011.