ECLI:NL:RBSGR:2011:BU4207

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
405539 - KG ZA 11-1252
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke invrijheidstelling van gedetineerden op Bonaire

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door vier gedetineerden, aangeduid als [eiser sub 1], [eiser sub 2], [eiser sub 3] en [eiser sub 4], tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Veiligheid en Justitie. De eisers vorderen hun onmiddellijke invrijheidstelling of, subsidiair, dat de Staat binnen 24 uur een besluit neemt over hun invrijheidstelling. De achtergrond van de zaak betreft de toepassing van de Wetboeken van Strafrecht en Strafvordering BES, die van toepassing zijn op de gedetineerden die hun straf op Bonaire ondergaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van vijftien maanden tot acht jaar, met aftrek van voorarrest. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de artikelen 18, 19 en 43 van het Wetboek van Strafvordering BES, die de voorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling en de procedure daarvoor regelen. De voorzieningenrechter concludeert dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bestaat in de vorm van een strafvorderlijk kort geding, dat hen in staat stelt om hun vorderingen te doen gelden.

De voorzieningenrechter heeft de eisers veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.376,--, en heeft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken op 11 november 2011, waarbij de rechtbank de toegang tot de civiele rechter heeft bevestigd, maar heeft geoordeeld dat de eisers hun vorderingen moeten indienen bij de aangewezen rechter in het kader van het strafvorderlijk kort geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 405539 / KG ZA 11-1252
Vonnis in kort geding van 11 november 2011
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
3. [eiser sub 3],
4. [eiser sub 4],
allen verblijvende in de Justitiële Inrichting [X.], locatie [Y.], [Z.],
eisers,
advocaat mr. C. Wendenburg te Maastricht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als enerzijds "[eiser sub 1]", "[eiser sub 2]", "[eiser sub 3]" en "[eiser sub 4]" en anderzijds "de Staat".
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 2 november 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 10 juni 2010 is [eiser sub 1] veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
1.2. Bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 21 september 2010 is [eiser sub 2] veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van voorarrest.
1.3. Bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, St. Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, van 9 februari 2011 is [eiser sub 3] veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest.
1.4. Bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 23 november 2007 is [eiser sub 4] veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest.
2. Het geschil
2.1. Zakelijk weergegeven vorderen eisers, op straffe van verbeurte van een dwangsom:
I.
primair:
- te bepalen dat [eiser sub 1] onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld;
subsidiair:
- te bepalen dat de Staat binnen 24 uur een besluit neemt omtrent de invrijheidstelling van [eiser sub 1];
II.
primair:
- te bepalen dat [eiser sub 3] per 7 november 2011 in vrijheid wordt gesteld;
subsidiair:
- te bepalen dat de Staat binnen 24 uur een besluit neemt omtrent de invrijheidstelling van [eiser sub 3];
III.
primair:
- te bepalen dat aan [eiser sub 2] en [eiser sub 4] onmiddellijk verlof met elektronisch toezicht wordt verleend;
subsidiair:
- te bepalen dat de Staat binnen 24 uur een besluit neemt omtrent het verlof met elektronisch toezicht ten aanzien van [eiser sub 2] en [eiser sub 4];
IV.
- te bepalen dat de Staat binnen 14 dagen een besluit neemt omtrent de invrijheidstelling van [eiser sub 2] en [eiser sub 4];
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2. Zakelijk weergegeven voeren eisers daartoe het volgende aan.
Op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving kunnen eisers aanspraak maken op vervroegde, dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling nadat zij twee derde deel van de gevangenisstraf waartoe zij zijn veroordeeld hebben uitgezeten en daarvan tenminste negen maanden zijn verstreken. Uit dien hoofde had [eiser sub 1] op 12 juni 2011 in vrijheid moeten worden gesteld. Tot op heden is een besluit daartoe - waarmee de minister van Veiligheid en Justitie (hierna "de minister") is belast - uitgebleven. [eiser sub 3], [eiser sub 2] en [eiser sub 4] dienen vervroegd c.q. voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld op respectievelijk 7 november 2011, 14 december 2011 en 30 oktober 2012. Gelet op het uitblijven van een besluit ten aanzien van [eiser sub 1], moet worden gevreesd dat een besluit met betrekking tot hen ook niet tijdig zal worden genomen. Voorts komen [eiser sub 4] en [eiser sub 2] vanaf 19 respectievelijk 28 augustus 2011 in aanmerking voor invrijheidstelling onder elektronisch toezicht. Besluiten dienaangaande zijn nog niet genomen door de minister. Voor wat betreft alle eisers is positief geadviseerd over hun vervroegde/voorwaardelijke invrijheidsstelling c.q. invrijheidstelling onder elektronisch toezicht door het betreffende gevangenisbestuur en de reclasseringsinstelling. Met betrekking tot [eiser sub 1] komt daar - op grond van vaste jurisprudentie - nog bij dat, nu op de datum waarop de vervroegde/voorwaardelijke invrijheidstelling behoorde in te gaan nog geen besluit dienaangaande is genomen, de onmiddellijke invrijheidstelling moet volgen.
2.3. De Staat heeft de vorderingen van eisers gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Alvorens tot de beoordeling van de vorderingen van eisers over te gaan, merkt de voorzieningenrechter - voor een goed begrip - het volgende op.
Op 10 oktober 2010 vond, in het kader van een herstructurering van het Koninkrijk der Nederlanden, een bestuurlijke overgang plaats van de zogenaamde "BES-eilanden" (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), waardoor zij de status van bijzondere gemeenten binnen het land Nederland kregen. Bij die overgang is besloten om ten aanzien van - onder meer - het recht en de rechtspraak rekening te houden met reeds bestaande lokale regelgeving, procedures en gebruiken. In verband hiermee zijn op 10 oktober 2010 respectievelijk 15 december 2010 in werking getreden het Wetboek van Strafrecht BES ("Sr BES") en het Wetboek van Strafvordering BES ("Sv BES"). Het daarin bepaalde is mede van toepassing op de tenuitvoerlegging van strafvonnissen, waaronder begrepen de voorwaardelijke invrijheidstelling, al dan niet in combinatie met elektronisch toezicht, voor zover de executie in Caribisch Nederland plaatsvindt.
3.2. De artikelen 18 en 19 Sr BES luiden, voor zover hier van belang:
Artikel 18
1. De tot gevangenisstraf veroordeelde kan, wanneer twee derden van deze straf en tevens ten minste negen maanden daarvan zijn verstreken, voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. (.....)
(.....)
Artikel 19
Alle besluiten uit de toepassing van de artikelen 18 tot en met 18b voortvloeiende worden genomen door Onze Minister van Justitie gehoord de reclasseringsinstelling en het gevangenisbestuur. Het gevangenisbestuur kan Onze Minister van Justitie voorstellen te besluiten tot voorwaardelijke invrijheidstelling.
3.3. Artikel 43 Sv BES bepaalt, voor zover hier van belang:
Artikel 43
1. In alle gevallen, waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling een voorziening dringend noodzakelijk maakt en het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat, kan een verzoek om zodanige voorziening worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
(.....)
3. Op het verzoek of de vordering, op straffe van niet-ontvankelijkheid met redenen te omkleden, wordt tijdens het voorbereidend onderzoek beslist door de rechter-commissaris en, na de aanvang of de beëindiging van het onderzoek ter terechtzitting, door de rechter die over de zaak oordeelt of het laatst heeft geoordeeld. Is de zaak bij het Hof aanhangig of aanhangig geweest, dan is het college of een door dit college aangewezen lid bevoegd.
(.....)
5. De voorziening kan zowel een gebod als een verbod bevatten, ook met betrekking tot gedragingen in de toekomst.
6. De beschikking wordt zo spoedig mogelijk gegeven als door het belang van de zaak wordt gevorderd.
7. Voor zover de beschikking een veroordeling inhoudt, kan worden bepaald dat, indien, zo lang of zo dikwijls de veroordeelde aan die veroordeling niet voldoet, door hem zal zijn verbeurd een bij de beschikking vast te stellen geldsom, dwangsom genaamd. (.....)
8. De rechter is bevoegd om tenuitvoerlegging van zijn beschikking te bevelen bij voorraad, niettegenstaande hoger beroep.
3.4. Ook al laten eisers zich daarover niet uitdrukkelijk uit, aangenomen moet worden dat zij aan hun vorderingen ten grondslag leggen dat de Staat, in de gedaante van de minister, onrechtmatig jegens hen handelt ter zake van de besluitvorming betreffende hun vervroegde c.q. voorwaardelijke invrijheidstelling, al dan niet onder elektronisch toezicht. Daarmee is de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - bevoegd tot kennisneming van de vorderingen. Voor de goede orde en omdat eisers daarvan kennelijk niet zijn overtuigd, merkt de voorzieningenrechter daarbij op, dat zulks meebrengt dat het Nederlandse burgerlijke procesrecht wordt toegepast bij de verdere beoordeling van het geschil.
3.5. Eisers hebben de civiele rechter blijkbaar benaderd als "restrechter". De toegang tot de civiele rechter is verzekerd indien geen andere bevoegde rechter, waaronder begrepen de straf- en bestuursrechter, of speciale rechtsgang is aangewezen. Indien dat wel het geval is, moet een eisende partij niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer die aangewezen rechter of rechtsgang voldoende rechtsbescherming biedt. In spoedeisende gevallen zal de voorzieningenrechter moeten nagaan of een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat waarin de eisende partij een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken.
3.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het strafvorderlijke kort geding ex artikel 43 Sv BES worden aangemerkt als zo'n met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Ingevolge vaste jurisprudentie op basis van het eerdere Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen strekt het bepaalde in artikel 43 Sv BES zich ook uit over de executiefase van onherroepelijk geworden strafvonnissen. Eisers kunnen dus de rechtsgang benutten die met het strafvorderlijk kort geding wordt geboden, ook al is voor hen niet steeds dezelfde strafrechter aangewezen.
3.7. Het voorgaande betekent dat eisers niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen. Voor wat betreft de door hen beoogde voorzieningen dienen zij de in artikel 43 lid 3 Sv BES aangewezen rechter te benaderen.
3.8. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen eisers, zoals verzocht uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
- veroordeelt eisers in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.376,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2011.
jvl