ECLI:NL:RBSGR:2011:BU4308

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/14474
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het besluit inzake asielaanvraag en tijdige beslissing door de overheid

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Somaliër, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister was afgewezen. Eiseres stelde dat de minister niet tijdig had beslist op haar asielaanvraag na de intrekking van het bestreden besluit. De minister betoogde dat de intrekking van het besluit was gebaseerd op nieuwe feiten die pas in de beroepsfase naar voren waren gebracht, waardoor een nieuwe beslistermijn zou beginnen volgens artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde echter dat de minister niet had aangetoond dat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de intrekking rechtvaardigden. De rechtbank volgde de minister niet in zijn standpunt en oordeelde dat de intrekking van het besluit niet leidde tot een nieuwe beslistermijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de minister, waarbij zij de minister opdroeg om binnen zes weken na de uitspraak een beslissing te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 546,25 werden begroot. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen vier weken na verzending worden aangevochten bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 14474
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2011 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, mede namens haar kinderen [naam kinderen]
(gemachtigde: mr. E. van den Hombergh),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aan haar en haar kinderen afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij fax van 26 september 2011 heeft verweerder te kennen gegeven het bestreden besluit niet te handhaven. Namens eiseres is vervolgens te kennen gegeven het beroep te willen handhaven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2011. Bij die behandeling zijn eiseres en haar gemachtigde met kennisgeving vooraf niet verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. J.E.J. ten Berg.
Overwegingen
1. Als gevolg van de intrekking van het bestreden besluit doet zich volgens eiseres de situatie voor dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag. De rechtbank wordt daarom verzocht het petitum van het beroep aldus te lezen dat eiseres de rechtbank verzoekt om het beroep gegrond te verklaren omdat er sprake is van een met een besluit gelijk te stellen weigering tijdig te besluiten. Hierbij is tevens verzocht verweerder op te dragen binnen zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het bezwaar te beslissen.
2. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit is ingetrokken naar aanleiding van feiten die pas in de beroepsfase zijn ingebracht. Dat zo zijnde, begint volgens verweerder na intrekking van dat besluit een nieuwe beslistermijn als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 te lopen en is er – strikt genomen – ook geen aanleiding om aan eiseres een proceskostenvergoeding te geven.
Verweerder heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 april 2004 (LJN: AO8328). Daarin is onder meer geoordeeld dat in gevallen, waarin het besluit wordt vernietigd, niet omdat het niet aldus genomen had mogen worden, maar omdat wegens de op de voet van artikel 83 van de Vw 2000 in het geding betrokken nova de feitelijke grondslag eraan is komen te ontvallen, er van moet worden uitgegaan dat na vernietiging van het besluit opnieuw de beslistermijn aanvangt die op de aanvraag van toepassing is.
3. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. Eiseres heeft in de nadere gronden van het beroep van 16 september 2011 gewezen op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) van 28 juni 2011 (Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 32621/06, gepubliceerd op www.echr.coe.int/echr), ten aanzien van het tegenwerpen van een vestigingsalternatief in Zuid en Centraal Somalië aan Somaliërs uit Mogadishu, onder wie eiseres. Met het inroepen van dit arrest, hetgeen voor verweerder onweersproken de reden is geweest om het bestreden besluit in te trekken, is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van het inroepen in rechte van feiten en omstandigheden op de voet van artikel 83 van de Vw 2000. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 3 september 1999 in zaak no. E04.98.0182 (AB 2000, 362), kan een rechterlijke uitspraak op zichzelf immers niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in vorenbedoelde zin. Daarbij komt dat – anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd – geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, in die zin dat (uit het arrest volgt dat) de veiligheidssituatie in Zuid- en Centraal-Somalië na het nemen van het bestreden besluit is verslechterd. Er is in dat arrest enkel sprake van een andere weging van de relevante feiten en omstandigheden dan verweerder tot dan toe had gedaan.
4. Gelet op het voorgaande, is met de intrekking van het bestreden besluit niet opnieuw de beslistermijn beginnen te lopen die geldt voor een aanvraag, maar is er sprake van het niet tijdig nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Nu het beroep voorts niet onredelijk laat is ingediend, is het beroep gegrond en moet het besluit zoals bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb worden vernietigd.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bepalen dat verweerder binnen een redelijk te achten termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een besluit dient te nemen op de aanvraag.
6. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van haar beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Bij fax van 26 september 2011 heeft verweerder in verband met de intrekking van het bestreden besluit aangeboden aan eiseres de gemaakte proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 437, . Hiermee kan naar dezerzijds oordeel echter niet worden volstaan. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 1,5 punten toegekend (1 punt voor de indiening van de oorspronkelijke beroepschrift, 0,5 punt voor de reactie na de intrekking) met een waarde van € 437, per punt. De rechtbank ziet aanleiding om ten aanzien van het eerste punt de wegingsfactor 1 (gemiddeld) te hanteren en voor het resterende 0,5 punt de wegingsfactor zeer licht (0,25), omdat het bij die laatste proceshandeling nog slechts gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.
7. Gelet op de omstandigheid dat tot op heden toezending van een toevoeging is uitgebleven, gaat de rechtbank er van uit dat aan de gemachtigde van eiseres geen toevoeging is verstrekt. Daarom zal het bedrag van de proceskosten aan eiseres worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een reëel besluit dient te nemen op de aanvraag van eiseres van 8 juni 2010;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 546,25 (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door verweerder aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.A.M. Bocken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 november 2011.
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 november 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.