ECLI:NL:RBSGR:2011:BU4354

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/33311 en AWB 11/33313
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag van een Guinese vrouw met betrekking tot medische problematiek en vergewisplicht van de overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Guinese vrouw, verzoekster, en de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder. Verzoekster had op 5 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door verweerder op 13 oktober 2011 werd afgewezen. Verzoekster stelde dat zij Guinee had ontvlucht vanwege een gedwongen huwelijk en de vrees voor herbesnijdenis. Na de afwijzing van haar aanvraag heeft verzoekster op 14 oktober 2011 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de vergewisplicht van verweerder onder de loep genomen, vooral in relatie tot het MediFirst-advies dat aan de besluitvorming ten grondslag was gelegd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan zijn vergewisplicht, omdat het MediFirst-advies niet inzichtelijk en onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank stelde vast dat er wel degelijk medische klachten waren, maar dat verweerder niet had aangetoond waarom deze klachten niet van invloed waren op de verklaringen van verzoekster. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit van verweerder vernietigd moest worden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 13 oktober 2011. Verweerder werd opgedragen om binnen twaalf weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van verzoekster, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 874,-. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de beslissing in de hoofdzaak voldoende was om de situatie van verzoekster te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Zaaknummers: Awb 11/33313 (voorlopige voorziening)
Awb 11/33311 (beroep)
Uitspraak in de geschillen tussen:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1991,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
verzoekster,
gemachtigde: mr. F. van Dijk, advocaat te Groningen,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Dalhuizen, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 5 oktober 2011 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 13 oktober 2011 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2. Op 14 oktober 2011 heeft verzoekster hiertegen beroep ingesteld.
1.3. Bij verzoekschrift van 14 oktober 2011 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Op 25 oktober 2011 zijn de gronden van het beroep en het verzoek, met bijlagen, ingediend.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden, onder gelijktijdige verzending daarvan aan verzoekster.
1.5. Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 28 oktober 2011. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter kan, indien hij van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet bij kan dragen aan de beoordeling van de zaak, op grond van artikel 8:86, eerste lid, Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen zijn bij de uitnodiging voor de zitting op deze bevoegdheid gewezen.
Feiten en standpunten van partijen
2.2. Verzoekster heeft, samengevat, het volgende aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd. Verzoekster is Guinee ontvlucht vanwege haar gedwongen huwelijk en haar vrees voor een eventuele herbesnijdenis. Na het overlijden van haar vader is verzoekster door haar oom uitgehuwelijkt aan een oude man die al twee vrouwen en vijftien kinderen had. Verzoekster heeft twee kinderen gekregen van haar echtgenoot. Verzoekster en haar kinderen werden door de kinderen van haar echtgenoot mishandeld. Tijdens haar huwelijk is verzoekster meerdere malen bij haar echtgenoot weggelopen, waarna zij weer naar haar echtgenoot werd teruggebracht. Omdat haar omgeving dacht dat het gedrag van verzoekster te maken had met het feit dat ze niet goed besneden zou zijn, zou verzoekster nog een keer moeten worden besneden. In de periode dat verzoekster dit vernam, was er ook sprake van een ziekte die uit Mali overkwam, waardoor alle vrouwen die niet goed besneden waren opnieuw zouden moeten worden besneden. Vervolgens is verzoekster naar Conakry gevlucht waar zij bij een vriendin verbleef. Na een (niet nader omschreven) periode heeft verzoekster Guinee verlaten.
2.3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel
31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoekster, omdat zij toerekenbaar onvoldoende informatie betreffende de door haar afgelegde reis kan verstrekken om de reisroute te kunnen vaststellen.
Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de vereiste positieve overtuigingskracht mist. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig.
2.4. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 ten onrechte is tegengeworpen. Gelet op de psychische staat waarin verzoekster zich lijkt te bevinden, de gebrekkige opleiding die zij heeft genoten en het eenmalige niet toeristische karakter van de reis die zij ondernam kan niet zonder meer worden verwacht dat zij de door verweerder gewenste gegevens verstrekt over haar reisroute. Voorts wordt door de gemachtigde van verzoeker opgemerkt dat ten aanzien van verzoekster mogelijk sprake is van een beperkte cognitieve ontwikkeling en dat zij waarschijnlijk psychische problemen heeft die van invloed kunnen zijn op het geheugen, concentratie en andere cognitieve functies. Verweerder gaat hieraan voorbij onder verwijzing naar het advies van MediFirst van 22 september 2011. Echter, ook met inachtneming van de inhoud van de in beroep overgelegde toelichting van MediFirst van 21 oktober 2011 dient te worden vastgesteld dat MediFirst geen specialistisch onderzoek verricht en overigens ook niet inzichtelijk is gemaakt op grond waarvan tijdens het onderzoek door MediFirst is gebleken dat verzoekster haar verhaal helder uiteen kan zetten in het interview. Ook is niet gebleken of hierbij rekenschap is afgelegd van de aard en omvang van de gevolgen die verzoekster stelt te ondervinden van de traumatische gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt, voorafgaande aan de vlucht naar Nederland. Overigens stelt de toelichting van MediFirst dat verweerder rekening dient te houden met het gegeven dat verzoekster niets weet van data. Hoewel MediFirst hier geen verklaring voor geeft, kan niet worden gesteld en is overigens ook niet gebleken dat verweerder met deze omstandigheden rekening heeft gehouden. Vanwege het gebrek aan afdoende inzichtelijke bevindingen van enige arts dan wel psycholoog dient de gemoedstoestand van verzoekster en de gevolgen daarvan, nader te worden onderzocht.
Daar komt bij dat verweerder zelf in het bestreden besluit heeft aangegeven dat uit de gehoren is gebleken dat de tolk op sommige momenten om verduidelijking vraagt van verzoekster, hetgeen reden te meer is om niettegenstaande de bevindingen van MediFirst rekening te houden met mogelijke psychische problemen. Voorts heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat zij geen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over haar uithuwelijking en de rol die haar oom daarin heeft gespeeld, de besnijdenis, haar meerdere vluchtpogingen naar haar oom en de wens van haar moeder om de kinderen van verzoekster bij zich te houden. Gelet op het vorenstaande is het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde standpunt van verweerder, dat het asielrelaas van verzoekster ongeloofwaardig is, onzorgvuldig tot stand gekomen, althans onvoldoende gemotiveerd.
Beoordeling van het verzoek
2.5. Verweerder heeft verzoekster, voor indiening van haar asielaanvraag, op
22 september 2011 medisch laten onderzoeken door MediFirst. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het MediFirst-advies van 22 september 2011.
Volgens dit advies zijn er geen beperkingen op grond van medische problematiek die van invloed zijn op het horen en/of beslissen. Verzoekster kan gehoord worden. Bij de opmerkingen onder punt 4 staat vermeld: “Mw. zegt niets van data te weten, ze weet niet eens precies hoe oud ze is zegt ze. Ook de leeftijd van haar kinderen weet ze niet zegt ze.”
2.6. Naar aanleiding van vorengenoemd MediFirst-advies van 22 september 2011 heeft de gemachtigde van verzoekster MediFirst bij brief van 12 oktober 2011 verzocht om nadere informatie. Op 21 oktober 2011 heeft MediFirst een nadere toelichting gegeven.
In deze nadere toelichting op het MediFirst-advies is aangegeven dat tijdens het onderzoek bij MediFirst is gebleken dat verzoekster haar verhaal helder uiteen kan zetten in het interview. Tevens bleek dat verzoekster niets weet van data, maar dat verzoekster zich wel alles goed kan herinneren en zich goed kan concentreren. Bij MediFirst is de indruk van verzoekster niet zodanig geweest dat zij niet gehoord zou kunnen worden. Bovenstaande is redengevend geweest om in het advies tot het oordeel te komen dat verzoekster gehoord kon worden, hierbij rekening houdend met hetgeen onder punt 4 van het medisch advies vermeld staat. Daaraan is toegevoegd dat verzoekster met de medische klachten, die zij naar voren heeft gebracht tijdens het onderzoek, zich kan wenden tot het GCA.
2.7. Zoals de AbRS eerder heeft overwogen - onder meer bij uitspraak van 5 april 2011 in zaak nr. 201009709/1/V2; www.raadvanstate.nl en uitspraak 14 oktober 2011 in zaak nr. 201101168/1/V2; www.raadvanstate.nl – dient verweerder, indien en voor zover hij een MediFirst-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuusrescht (Awb) van te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Indien verweerder heeft voldaan aan de aldus op hem rustende vergewisplicht, kan een vreemdeling de uitkomst van een MediFirst-advies nog slechts succesvol bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies.
2.8. Volgens paragraaf 2.4 van het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen van MediFirst wordt in het advies beargumenteerd weergegeven hoe de verpleegkundige en de medisch adviseur tot een bepaalde conclusie zijn gekomen. Daarbij is het volgende vermeld:
“- In het advies is op heldere en consistente wijze uiteengezet op welke gronden het advies is gebaseerd;
- De in de uiteenzetting genoemde gronden vinden op hun beurt aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het advies;
- Bedoelde gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen.”
2.9. In het MediFirst-advies van 22 september 2011, is net als in het MediFirst-advies in voornoemde zaak waarin de AbRS op 14 oktober 2011 uitspraak heeft gedaan en in afwijking van hetgeen daarover in paragraaf 2.4 van het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen is vermeld, geen enkele onderbouwing gegeven van de conclusie dat geen sprake is van medische problematiek die van invloed kan zijn op de verklaringen van de vreemdeling. Het MediFist-advies is aldus niet inzichtelijk. Door ter zake geen ander onderzoek te laten doen, heeft verweerder niet voldaan aan de ingevolge artikel 3:2 Awb op hem rustende vergewisplicht. Weliswaar heeft MediFirst in de brief van 21 oktober 2011 een toelichting gegeven op het MediFirst-advies van 22 september 2011, maar deze toelichting is op verzoek van verzoekster gegeven en kan derhalve er niet aan afdoen dat verweerder niet voldaan heeft aan zijn vergewisplicht. Bovendien is deze toelichting evenmin voldoende inzichtelijk, nu blijkens de toelichting wel degelijk sprake is van medische klachten, maar niet aangegeven is waarom deze medische klachten niet van invloed zijn op het horen en/of beslissen.
2.10. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Awb gegrond verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2 Awb.
2.11. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
2.12. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (½ punt voor het indienen van het verzoekschrift, ½ punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer Awb 11/33311 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 oktober 2011;
- bepaalt dat verweerder binnen twaalf weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van verzoekster, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, geregistreerd onder nummer Awb 11/33313 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Schothorst, in aanwezigheid van
mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2011.
de griffier de rechter
Tegen de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 van de Vw 2000.
Afschrift verzonden op: