zaaknummer: AWB 08/8126 AW
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2011 in de zaak tussen
[A], wonende te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. H.G.R. Meulmeester),
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigden: mr. J. van der Ruit en I.M. Schilder).
Eiser is bij verweerders besluit van 16 februari 2006, te rekenen van 1 december 2005, ingedeeld in schaal 9.
Tegen dat besluit (verder: besluit 1) heeft eiser op 14 maart 2006 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 september 2007 heeft verweerder eiser bericht dat aan zijn indeling in schaal 9 geen verdere terugwerkende kracht zou worden verleend.
Tegen dat besluit (verder: besluit 2) heeft eiser op 5 oktober 2007 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Op 16 april 2008 is eiser namens verweerder op zijn beide bezwaren gehoord.
Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft verweerder de besluiten 1 en 2 herroepen en eiser alsnog, te rekenen van 1 januari 2000, ingedeeld in schaal 9.
Tegen dat besluit heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld voor zover bij het bestreden besluit is geweigerd eiser met ingang van de datum van aanstelling in 1996 in te passen in schaal 9. Bij brief van 7 januari 2009 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Het beroep is op 12 oktober 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door KLTZSD mr. C.A.D. Berkhuizen.
De rechtbank heeft daarna het vooronderzoek heropend en aan verweerder een aantal vragen ter beantwoording voorgelegd. Bij brief van 3 december 2009 heeft verweerder de vragen van de rechtbank beantwoord. Bij brief van 29 januari 2010 heeft eiser daarop zijn reactie gegeven.
Het beroep is op 17 juni 2010 opnieuw ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. F.A.M. Bot.
Aangezien ter zitting bleek dat het eerdere aanbod van verweerder om eiser met terugwerkende kracht tot en met 20 mei 1998 te bevorderen waarschijnlijk nog steeds bespreekbaar was, heeft de rechtbank opnieuw het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen langs minnelijke weg een oplossing te bereiken. Nadat was gebleken dat met een ingezet mediationtraject tussen partijen, ook na ampel verleend uitstel, geen voortgang kon worden geboekt, is het beroep op 27 september 2011 opnieuw ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. J. van der Ruit en I.M. Schilder, werkzaam bij het Marinebedrijf.
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de vraag of verweerders besluit tot indeling van eiser in schaal 9 met ingang van 1 januari 2000, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Voor de beantwoording van deze rechtsvraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was werkzaam als [functie] bij het [Marinebedrijf] ([Marinebedrijf]) te [plaats] met een bezoldiging volgens schaal 6. In het kader van de reorganisatie [reorganisatie] is eiser, die met een HTS-opleiding werktuigbouw bezig was en zocht naar een afstudeeropdracht, in mei 1996 door zijn [B], hoofd van de [Unit], de functie [functie 2] (later genaamd: [functie 2]; [nummer]) aangeboden. Het ging om een functie op MTS-niveau, die bij de evaluatie van de reorganisatie [Marinebedr[reorganisatie] naar verwachting zou worden hergewaardeerd naar schaal 9. Met eiser, die op het aanbod inging, zijn door [B] loopbaanafspraken gemaakt, die voorzagen in een stapsgewijze bevordering van eiser onder tevoren overeengekomen voorwaarden naar achtereenvolgens de schalen 7, 8 en 9. Deze loopbaanafspraken zijn door eiser vastgelegd in zijn brief van 25 augustus 1998 aan de directeur [Marinebedrijf]. Verweerder heeft de bevoegdheid van [B] tot het maken van dergelijke loopbaanafspraken erkend. Verder stelt de rechtbank vast dat plaatsing van eiser op de genoemde functie en de overeengekomen bevorderingen van eiser naar schaal 7 en 8 daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Bij besluit van 19 juli 1996 is eiser met ingang van 20 mei 1996 geplaatst op de functie [functie 2] onder gelijktijdige inpassing in schaal 7. Bij besluit van 2 juli 1997 is eiser met ingang van 1 juli 1997 ingepast in schaal 8. Tegen deze besluiten heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat deze thans in rechte vaststaan.
Eisers bevordering naar schaal 9 is in discussie gekomen doordat verweerder heeft besloten tot een nieuwe reorganisatie, waarbij drie bestaande diensten, waaronder het [Marinebedrijf], zouden opgaan in een nieuw op te richten Marinebedrijf. Dit is op 1 januari 2000 formeel van start gegaan. In dat kader ging eiser tijdelijk andere functies vervullen dan de functie waaraan, na herwaardering, zijn bevordering naar schaal 9 was gekoppeld. Bovendien is eiser geruime tijd ziek geweest (31 januari 2000 - 1 november 2002).
Bij besluit van 16 februari 1996 (besluit 1) is aan eiser met ingang van 1 december 2005 in het belang van de dienst de functie [functie 3] bij het Marinebedrijf ([nummer]) opgedragen. Tegen dat aspect van de besluitvorming heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit in rechte vaststaat. Genoemde functie is gewaardeerd in hoofdgroep IV en niveaugroep b. Daarbij hoort schaal 9 van bijlage B van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBBAD).
3. In artikel 8, eerste lid, van het IBBAD is bepaald dat verweerder de salarisschaal die voor de ambtenaar van toepassing is bepaalt en wel aldus dat, tenzij zijn wijze van functioneren zich nog daartegen verzet, deze wordt bepaald met inachtneming van de zwaarte van zijn functie en van bijzondere regelingen als bedoeld in artikel 18 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD).
In artikel 40, eerste lid, van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD) is, voor zover thans van belang, bepaald dat, indien naar aanleiding van de uitkomst van een functiewaarderingsonderzoek bij een bestaande functie sprake is van een verhoging van (...) de schaal die wordt toegekend aan de functie, de defensie-ambtenaar die deze functie vervult wordt bevorderd tot deze hogere (...) schaal.
In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat een bevordering als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt vanaf het moment dat de aanvraag tot het houden van een functiewaarderingsonderzoek is aangeboden aan het hoofd defensieonderdeel als bedoeld in (...) artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het BARD.
4. Het beroep van eiser beperkt zich nadrukkelijk tot de ingangsdatum van zijn bevordering naar schaal 9. Verweerder heeft voor die bevordering aangesloten bij de datum waarop het Marinebedrijf formeel van start is gegaan (1 januari 2000), terwijl eiser bevordering wenst op basis van de met hem gemaakte loopbaanafspraken, dus op basis van herwaardering twee jaar na zijn benoeming in de functie [functie 2], evenwel met terugwerkende kracht tot de datum van aanvang functievervulling, dus 20 mei 1996 ofwel te rekenen van 1 juli 1997 (datum bevordering naar schaal 8).
4.1 Verweerder heeft desgevraagd de juistheid van de door eiser in de meergenoemde brief van 25 augustus 1998 geformuleerde loopbaanafspraken niet kunnen bevestigen, aangezien deze brief door de directeur [Marinebedrijf] niet is beantwoord en de direct betrokkenen niet langer bij verweerder in dienst zijn. Wel heeft verweerder de bevoegdheid van [B] tot het maken van loopbaanafspraken met eiser bevestigd. Nu besluiten zijn genomen waarbij aan onderdelen van de loopbaanafspraken met eiser concreet invulling is gegeven, ziet de rechtbank geen reden voor twijfel aan de juistheid van eisers weergave van de gemaakte afspraken.
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank moet de bepaling van de ingangsdatum van de bevordering van eiser worden gerelateerd aan zijn functie in het voormalige [Marinebedrijf] ([functie 2]) en niet aan zijn huidige functie in het Marinebedrijf. In zoverre heeft verweerder de besluitvorming in het verkeerde kader geplaatst. Het gaat hier immers om rechtspositionele aanspraken, gemaakt in het kader van de reorganisatie [Marinebedr[reorganisatie], waarop eiser zich op goede gronden beroept. Gelet op de destijds rechtsgeldig met eiser gemaakte afspraken, gaat het hier om rechtens afdwingbare loonafspraken.
De rechtbank stelt vast dat voor eisers bevordering naar schaal 9 in de loopbaanafspraken drie voorwaarden zijn gesteld:
- eisers functie is die van [functie 2] ([nummer]);
- bij de evaluatie van [Marinebedr[reorganisatie] zou deze functie worden hergewaardeerd naar HTS-niveau (schaal 9);
- eiser heeft dan voldaan aan de eis van een voltooide managementcursus.
Ten aanzien van de eerste en tweede voorwaarde is duidelijk dat deze zijn gekoppeld aan de reorganisatie [Marinebedr[reorganisatie], die evenwel niet is geëvalueerd doordat zij is ingehaald door de vorming van het huidige Marinebedrijf. Niettemin blijkt uit het dossier dat op 7 mei 1998 een voorstel is gedaan voor de formatie van de sectie Apparatuurontwikkeling van het [Marinebedrijf]. In paragraaf 4.3 van genoemde nota wordt voorgesteld (onder meer) de functie [functie 2] in te delen in IVb (schaal 9). Dit betrof eisers functie.
Ten aanzien van de derde voorwaarde is gesteld noch gebleken dat eiser daaraan niet (tijdig) zou hebben voldaan en dat daarin een grond zou zijn gelegen voor de keuze voor een bepaalde bevorderingsdatum.
4.3 De rechtbank leidt uit de voorgaande overwegingen af dat eiser thans behandeld dient te worden als ware zijn oude functie bij het [Marinebedrijf] ([functie 2]) bij herwaardering ingedeeld in IVb (schaal 9) en dat eiser uit dien hoofde een bevordering naar schaal 9 toekomt, nu niet is gebleken van gronden om hem die bevordering te onthouden.
Alles overwegende acht de rechtbank 20 mei 1998 als datum voor deze bevordering de juiste. Deze datum ligt twee jaren na aanvang van eiser in zijn functie en sluit aan bij de datum van indiening van het "Voorstel en onderbouwing formatie Apparatuurontwikkeling" van 7 mei 1998. De rechtbank ziet geen grond voor het volgen van het betoog van eiser dat hem een bevordering met terugwerkende kracht tot en met 20 mei 1996 dan wel tot en met
1 juli 1997 toekomt, aangezien dat betoog niet strookt met het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van het BAFBD. Bovendien zijn de door eiser genoemde data niet te herleiden tot de door hem zelf geformuleerde loopbaanafspraken in de meergenoemde brief van 25 augustus 1998.
De rechtbank neemt hierbij mede in beschouwing dat eiser zijn functie kennelijk naar tevredenheid heeft vervuld, zoals blijkt uit het bestreden besluit en uit een voordracht voor een waarderingspremie voor (onder meer) eiser van 13 juli 1998.
5. Nu beide partijen ter zitting op 27 september 2011 een voorkeur hebben uitgesproken voor een uitspraak van de rechtbank boven verdere pogingen tot oplossing van het geschil via mediation, ziet de rechtbank aanleiding om, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, doch alleen ten aanzien van de ingangsdatum van de bevordering, en bepaalt dat eiser, te rekenen van 20 mei 1998, wordt bevorderd naar schaal 9 van bijlage B van het IBBAD alsmede dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Ten overvloede voegt de rechtbank hier aan toe, dat zij er van uitgaat dat de bevordering van eiser zal doorwerken in voor pensioen geldige diensttijd, nu het hier voor wat betreft de ingangsdatum van de bevordering gaat om de vernietiging van een rechtens onjuist, dus onrechtmatig besluit van verweerder.
6. Verweerder wordt door de rechtbank veroordeeld in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966,=. Daarbij is, met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, het gewicht van de zaak bepaald op 1 (gemiddeld) en zijn voor door een derde verleende rechtsbijstand 3 punten toegekend (1 voor het indienen van het beroepschrift, 2 voor het verschijnen op 1 zitting (1 punt per zitting) en op 2 nadere zittingen (2 x 0,5 punt)) met een waarde per punt van € 322,=. Laatstgenoemd bedrag is bepaald, gelet op artikel II van het Koninklijk Besluit van 4 september 2009, Stb. 375, nu het beroep van eiser is ingesteld vòòr 1 oktober 2009.
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 1 oktober 2008, kenmerk MB 2008025502, doch alleen ten aanzien van de datum van indeling van eiser in schaal 9; bepaalt dat deze datum wordt gesteld op 20 mei 1998;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 145,=, vergoedt.
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966,-, welke kosten verweerder aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Sentrop, mr. A.H. Bergman en mr. G.F. van der Linden-Burgers, rechters, in aanwezigheid van mr. B.J. Platenburg, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.