ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5232

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 17179
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft eiser op 1 oktober 2010 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn echtgenote te kunnen verblijven. De aanvraag werd door verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, afgewezen op 18 januari 2011. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit werd op 21 april 2011 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 september 2011 werd duidelijk dat verweerder de individuele situatie van eiser en zijn referente niet adequaat had beoordeeld, met name in het licht van de WBV 2010/12, die vereist dat gekeken wordt naar de mogelijkheid dat referente eiser kan onderhouden zonder een beroep te doen op het sociale stelsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom referente niet vrijgesteld kon worden van het middelenvereiste, ondanks haar medische situatie en de noodzaak van haar behandeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder had moeten nagaan of de aanwezigheid van eiser noodzakelijk was voor de behandeling van referente, en dat dit niet was gebeurd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,- zijn vastgesteld, en is het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiser vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van individuele omstandigheden in vreemdelingenzaken, vooral wanneer het gaat om de rechten van betrokkenen onder het EVRM. De rechtbank heeft ook aangegeven dat verweerder de relevante medische informatie niet zelf had mogen interpreteren zonder deskundig advies, wat de noodzaak van een zorgvuldige en transparante besluitvorming onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 17179
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 november 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Bosnische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. K.E. van der Lugt, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 1 oktober 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf bij echtgenote, [naam referente]’ (hierna: referente). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 18 januari 2011 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 21 januari 2011 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 21 april 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 19 mei 2011 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 september 2011. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vreemdelingenwet 2000 gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2.3 Verweerder pleegt de aanvraag tot het verlenen van een mvv te toetsen aan de voorwaarden die worden gesteld voor het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Er is geen aanleiding om referente vrij te stellen van het middelenvereiste op grond van blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid, aangezien zij een uitkering krachtens de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) ontvangt. Op grond van verweerders beleid, paragraaf B2/2.10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is in dat geval geen sprake van een blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid. Referente voldoet voorts niet aan het middelenvereiste, zodat de aanvraag niet voor inwilliging in aanmerking komt. De medische omstandigheden van referente waarop eiser zich beroept, vormen geen reden om met toepassing van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van het ter zake geldende beleid. Niet is aangetoond dat de traumabehandeling van referente alleen dan kan plaatsvinden, als eiser bij haar zou wonen. Eisers beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan niet slagen, zodat er geen aanleiding bestaat eiser op grond van dit artikel verblijf toe te staan. Belanghebbenden zijn, met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb niet gehoord naar aanleiding van het bezwaarschrift.
2.5 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Door te stellen dat uit de medische gegevens niet blijkt dat enkel en alleen de aanwezigheid van eiser noodzakelijk is voor de behandeling die referente nodig heeft, heeft verweerder miskent dat uit de in de procedure overgelegde brief van 23 april 2010 van GGZ aan het UWV is gebleken dat de thuissituatie van referente onvoldoende steunend is. Nu door de behandelaar is geconcludeerd dat de behandeling van referente pas kan plaatsvinden als eiser bij haar woont, had verweerder referente moeten horen over de vraag of niet iemand anders referente zou kunnen bijstaan, dan wel had verweerder hieromtrent medisch advies bij het Bureau Medische Advisering (BMA) moeten indienen. Gelet op deze bijzondere omstandigheden heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom verweerder niet op grond van artikel 4:84 Awb is afgeweken van het beleid en referente niet heeft vrijgesteld van het middelenvereiste. Zolang de behandeling niet kan worden gestart is referente als volledig arbeidsongeschikt aan te merken.
2.6 De rechtbank stelt voorop dat, zoals ter zitting is gebleken, tussen partijen niet (langer) in geschil is dat eiseres niet blijvend en volledig arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 3.22, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Uit het behandelplan, zoals door referente overgelegd, wordt door de behandelaar het volgende geconstateerd:
Gezien de PTSS problematiek is cliënte geïndiceerd voor een EMDR behandeling zodra zij zich in haar omgeving veilig en rustig kan voelen, wat het geval zal zijn als zij samenwoont met haar man. Zodra dit het geval is kan de behandeling starten.
2.7 Verweerders stelling dat uit voornoemde passage volgt dat er mogelijk alternatieven zijn voor een behandeling, zonder de aanwezigheid van haar man, berust naar het oordeel van de rechtbank op een interpretatie van het behandelplan door verweerder. Nu het hierbij gaat om duiding van medische informatie, had verweerder deze uitleg niet zelf mogen geven maar had verweerder hiertoe advies moeten vragen aan het Bureau Medische Advisering. Nu eiser zijn beroep op artikel 4:84 Awb met concrete medische informatie heeft onderbouwd, ligt het op de weg van verweerder om de stelling dat de behandeling mogelijk op een andere wijze zou kunnen worden ingevuld met concrete, eveneens op medische informatie gebaseerde bewijzen te onderbouwen. Verweerder heeft het besluit op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd.
2.8 Eiser heeft voorts aangevoerd dat ingevolge het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2010/12 verweerder in het geval van eiser had moeten beoordelen of referente, in aanmerking genomen haar inkomsten en de behoeften, eiser kan onderhouden zonder een beroep te doen op het sociale stelsel en of daarom met een inkomen dat lager lig dan het referentiebedrag kan worden volstaan. Nu verweerder alleen heeft getoetst of referente met haar netto-inkomen aan de norm van de Wet werk en bijstand (Wwb) voldoet, zonder de individuele omstandigheden nader te beoordelen, is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. Eiser verwijst in dit verband tevens naar het arrest Chakroun (C-578/08, 4 maart 2010, Jurispr. 2010 bladzijde I-01839).
2.9 De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft bevestigd dat verweerder op grond van WBV 2010/12 de situatie van eiser en referente, aan de hand van hun individuele omstandigheden dient te beoordelen. Dit is opgenomen in het beleid onder 2.10, middelen:
Deze inkomensnorm geldt als een referentiebedrag en niet als minimuminkomen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan zonder enige concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager.
Voort heeft verweerder erkend dat in het bestreden besluit het overzicht van inkomsten en uitgaven betreffende referente, zoals door eiser in bezwaar overgelegd, niet bij de beoordeling is betrokken. De enkele reactie ter zitting op dit overzicht acht de rechtbank onvoldoende. Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het overzicht een te rooskleurig beeld zou opleveren van de financiële situatie ligt het op de weg van verweerder om referente hierop te horen, zodat zij een toelichting op de financiële informatie kan geven.
2.10 Met eiser is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte ervan heeft afgezien referente te horen omtrent haar medische situatie alsmede haar financiële positie. Ook op deze grond komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking
2.11 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De overige beroepsgronden, waaronder het beroep op artikel 8 EVRM, kunnen onbesproken blijven.
2.12 Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskoten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.5 draagt verweerder op € 152,- aan eiser te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2011.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.