ECLI:NL:RBSGR:2011:BU6286

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 7005
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het Zambrano-arrest en de gevolgen voor verblijfsvergunningen in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 november 2011, met zaaknummer AWB 11/7005, wordt de interpretatie van het Zambrano-arrest besproken. De rechtbank oordeelt dat de interpretatie van verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, te beperkt is. Eisers, een Egyptisch gezin met een minderjarig kind dat de Nederlandse nationaliteit heeft, hebben verzocht om een verblijfsvergunning op basis van gezinsleven conform artikel 8 EVRM. De minister heeft hun aanvragen afgewezen, omdat zij niet in het bezit zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank stelt vast dat het ontzeggen van verblijf aan de ouders het effectieve genot van de rechten van hun kind als Unieburger ontzegt. Dit is in strijd met artikel 20 VWEU, dat bepaalt dat een lidstaat een staatsburger van een derde staat niet het recht van verblijf mag ontzeggen als deze staatsburger kinderen heeft die de nationaliteit van de Unie bezitten. De rechtbank vernietigt de besluiten van de minister en oordeelt dat de aanvragen van eisers opnieuw beoordeeld moeten worden, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechten van Unieburgers te respecteren en de gevolgen van het Zambrano-arrest voor verblijfsrechtelijke aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11 / 7005, AWB 11 / 13547 en AWB 11 / 13555
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2011 in de zaak tussen
[naam eiser 1], eiser 1,
[naam eiseres 1], eiseres 1,
[naam eiser 2], eiser 2,
[naam eiseres 2], eiseres 2,
[naam eiser 3], eiser 3, hierna gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. L.F. Portier),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 25 maart 2011 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij [naam referent]” afgewezen.
Bij besluiten van 2 februari 2011(de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Daarnaast hebben zij allen een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter om uitzetting hangende de beroepen te voorkomen. (zaaknummers AWB 11/7006, AWB 11/13552 en AWB 11/13556).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2011. Eiser 1 en eiseres 1 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.E. Disselkamp.
Overwegingen
1. Eisers zijn allen in het bezit van de Egyptische nationaliteit. Eiser 1 en eiseres 1 zijn met elkaar getrouwd. Eiser 2, eiser 3 en eiseres 2 zijn kinderen van eiser 1 en eiseres 1. Eisers beogen verblijf bij [naam referent], geboren op 23 juli 2000 (referent). Referent is eveneens een kind van eiser 1 en eiseres 1. Hij heeft naast de Egyptische nationaliteit de Nederlandse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteit heeft referent verkregen via zijn vader, eiser 1. Eiser 1 had op enig moment namelijk de Nederlandse nationaliteit. Het Nederlanderschap is hem echter ontnomen – kort gezegd – wegens fraude. Referent heeft echter de Nederlandse nationaliteit behouden.
2. Verweerder ziet geen aanleiding om eisers de gevraagde vergunning te verlenen. Hij heeft de aanvragen afgewezen – kort gezegd – omdat eisers niet in het bezit zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Er is volgens verweerder ook geen reden om eisers vrij te stellen van het mvv-vereiste. Zo kunnen eisers geen geslaagd beroep doen op de vrijstellingsbepaling van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), waarin staat vermeld dat het mvv vereiste niet wordt tegengeworpen aan de vreemdeling van wie uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts heeft verweerder zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd, dat geen aanleiding bestaat om het beroep van eiseres op de hardheidsclausule te honoreren. Eisers hebben in Nederland een bestaan kunnen opbouwen, doordat aan destijds aan eiser 1 een verblijfsvergunning is verleend. Dat deze verblijfsvergunning – naar achteraf is gebleken – is verleend op grond van onjuiste gegevens, weegt zwaar ten nadele van eisers. Er is verder ook geen objectieve belemmering, zo stelt eiser, om het familie- en gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Volgens verweerder bestaat er evenmin aanleiding om de hardheidsclausule als neergelegd in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 toe te passen. Ook in dit verband werpt verweerder het frauduleus handelen van eiser 1 tegen.
3. Eisers kunnen zich niet vinden in het standpunt van verweerder en hebben dit gemotiveerd bestreden. Eisers hebben in beroep met name, onder verwijzing naar het na de datum van de bestreden besluiten gewezen arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in de zaak Zambrano van 8 maart 2011 (LJN: BP9130), aangevoerd dat referent de Nederlandse nationaliteit heeft en dat eisers reeds daarom een verblijfsrecht aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) ontlenen en daarom vrijgesteld moeten worden van het mvv-vereiste.
4. Verweerder heeft op deze beroepsgrond gereageerd bij fax van 13 september 2011. Volgens verweerder faalt het beroep op dit arrest. Verweerder betoogt dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een geslaagd beroep kan worden gedaan op het Zambrano-arrest. Van een uitzonderlijk geval kan, aldus verweerder, alleen sprake zijn als is voldaan aan de volgende, cumulatieve omstandigheden dat:
- de ouders de nationaliteit hebben van een derde land;
- zij in Nederland met een minderjarig kind dat ten tijde van de geboorte staatloos was en na drie jaar toelating en hoofdverblijf hier te lande de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door middel van optie;
- na de optieverklaring van hun kind de ouders niet (meer) beschikken over een geldige verblijfsvergunning voor Nederland; en
- het minderjarige kind volledig afhankelijk is van zijn ouders.
In het geval van eisers is niet aan alle voorwaarden voldaan, zo betoogt verweerder. Referent was immers ten tijde van zijn geboorte niet staatloos en heeft bovendien, naast de Nederlandse nationaliteit, ook de Egyptische nationaliteit.
5. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. De interpretatie van verweerder van het arrest Zambrano is niet terug te voeren op de overwegingen van het arrest en is naar het oordeel van de rechtbank een te beperkte uitleg daarvan. In het arrest Zambrano is het volgende voor recht verklaard:
“Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen.”
Door aan eisers geen verblijf toe te staan, wordt aan referent het effectieve genot van zijn rechten als Unieburger ontzegd. Dit effectieve genot is immers slechts dan mogelijk indien (in ieder geval) eiser 1 en eiseres 2 een recht van verblijf wordt toegestaan. Dat referent naast de Nederlandse ook de Egyptische nationaliteit heeft en dus met zijn ouders zou kunnen meereizen naar Egypte, doet in dit verband niet ter zake. Die mogelijkheid laat immers onverlet dat referent op grond van artikel 20 VWEU niet het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten mag worden ontzegd.
6. Reeds gelet op het voorgaande, zijn de bestreden besluiten onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Dit betekent dat de beroepen gegrond zijn en dat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd wegens strijd met artikel 20 van het VWEU en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan hetgeen partijen overigens verdeeld houdt, te weten of een geslaagd beroep kan worden gedaan op artikel 8 van het EVRM of op de hardheidsclausule, komt de rechtbank daarom in de deze procedures niet meer toe.
7. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één punt voor het indienen van de samenhangende beroepschriften en één punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 437,00 per punt. Het gewicht van de samenhangende zaken wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één. Aangezien ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
8. Tevens zal de rechtbank bepalen dat aan eisers het betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 dient te worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van verweerder;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op € 874,00 (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2011.
w.g. mr. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 november 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.