ECLI:NL:RBSGR:2011:BU6531

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
358350 - HA ZA 10-430
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van schadevergoeding door verzekeraar wegens niet tijdige premiebetaling

In deze zaak vorderde eiser, die een avondwinkel exploiteert, dat de rechtbank zou verklaren dat de verzekeraar, Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V. (NN), zich ten onrechte op het standpunt stelde dat er op de datum van de brand, 25 juli 2009, geen dekking bestond onder de verzekeringsovereenkomst. Eiser had zijn bedrijfsschade en inventaris verzekerd bij NN, maar NN weigerde schadevergoeding omdat eiser de premie niet tijdig had betaald. De verzekeringsovereenkomst was ingegaan op 14 maart 2006 en de polisvoorwaarden stelden dat de premie binnen 30 dagen na vervaldatum betaald moest worden. Eiser had de premienota ontvangen, maar de incasso was overgedragen van BAE-GROEP naar EAG Assuradeuren, wat eiser niet tijdig had opgemerkt. Eiser stelde dat hij niet in verzuim was omdat hij niet op de hoogte was van de wijziging in de incasso en dat hij gerechtigd was de betaling op te schorten. De rechtbank oordeelde dat NN niet voldoende had geïnformeerd over de wijziging van de incassopartner en dat de weigering van NN om dekking te verlenen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De rechtbank verklaarde voor recht dat NN zich ten onrechte op het standpunt stelde dat er geen dekking bestond en veroordeelde NN om de vorderingen van eiser in behandeling te nemen en af te handelen zoals de verzekeringsovereenkomst voorschrijft. Tevens werd NN veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 358350 / HA ZA 10-430
Vonnis van 12 januari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.A. Tuinman te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ. N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. C.G.C. Kievits te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en NN genoemd worden.
1.De procedure
1.1Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 januari 2010 met producties;
- de conclusie van antwoord van 9 juni 2010 met producties;
- het tussenvonnis van 23 juni 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 november 2010.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eiser] exploiteert - samen met zijn neef [A] - een avondwinkel in Amsterdam. Het risico van bedrijfsschade en de inventaris heeft hij verzekerd bij NN. De verzekeringsovereenkomst is ingegaan op 14 maart 2006.
2.2.Artikel 17 van de polisvoorwaarden luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 17 Betaling
Verzekeringnemer dient de premie, kosten en assurantiebelasting vooruit te betalen binnen 30 dagen nadat zij verschuldigd worden.
De verzekering is niet van kracht voor gebeurtenissen die plaatsvinden:
- nadat de hierboven vermelde termijn van 30 dagen is verstreken zonder dat de premie, kosten en assurantiebelasting zijn betaald;
(...)
Nadere ingebrekestelling door de maatschappij is daarbij niet nodig. Verzekeringnemer blijft verplicht de premie, kosten en assurantiebelasting te voldoen.
De verzekering wordt weer van kracht voor gebeurtenissen die plaatsvinden na de dag, waarop de premie, kosten en assurantiebelasting door de maatschappij zijn ontvangen."
2.3.Bij brief van 18 juni 2009 heeft EAG Assuradeuren (verder EAG) aan [eiser] meegedeeld dat EAG als volmachtbedrijf, gelieerd aan BAE-GROEP, voor NN de complete afhandeling van de verzekering van [eiser] bij NN met onmiddellijke ingang zal gaan verzorgen. Behalve een nieuw polisblad heeft EAG bij deze brief tevens een premienota van € 996,61 gevoegd. Deze nota betreft de premie over het jaar 2009.
2.4.De premienota vermeldt als vervaldatum 18 juni 2006 en op de premienota is voorts de volgende zin afgedrukt:
"Wij verzoeken u genoemd bedrag door middel van aangehechte acceptgiro binnen 30 dagen na de vervaldatum te voldoen. Indien binnen deze termijn het volledig verschuldigde bedrag niet door ons is ontvangen, zal de dekking worden opgeschort (...)."
2.5.De premie incasso geschiedde voordien door BAE-GROEP, die op het polisblad als verzekeringsadviseur staat vermeld. BAE-GROEP heeft vanaf de ingangsdatum van de verzekeringsovereenkomst premienota's aan [eiser] toegestuurd gedateerd 24 maart 2006, 21 december 2006 en 20 december 2007. Deze zijn betaald op achtereenvolgens 28 april 2006, 18 januari 2007 en 14 februari 2008.
2.6.EAG heeft [eiser] op 22 juli 2009 een betalingsherinnering gestuurd met het verzoek om uiterlijk binnen 14 dagen de premie te voldoen. Op deze betalingsherinnering wordt vermeld dat [eiser] krachtens de polisvoorwaarden geen rechten meer aan de verzekering kan ontlenen.
2.7.In de winkel van [eiser] is op 25 juli 2009 brand uitgebroken, terwijl [eiser] op vakantie was. De schade van [eiser] is door een door NN ingeschakelde schade-expert (QM Contraexpertise) begroot op ca. € 115.000,-.
2.8.[eiser] heeft de premienota op 27 juli 2009 betaald aan BAE-GROEP.
2.9.Bij brief van 1 september 2009 heeft NN aan [eiser] meegedeeld dat de schade van [eiser] niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat door niet tijdige betaling van de premie op de schadedatum geen polisdekking bestond.
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I
voor recht zal verklaren dat NN zich ten onrechte op het standpunt stelt dat op 25 juli 2009, de datum van de brand, geen dekking bestond onder de tussen partijen bestaande verzekeringsovereenkomst en NN te veroordelen om alle vorderingen van [eiser], die verband houden met de brand op 25 juli 2009 bij [eiser], in behandeling te nemen en af te handelen zoals de verzekeringsovereenkomst dat tussen partijen voorschrijft;
II
NN zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.[eiser] legt kort samengevat aan zijn vordering het volgende ten grondslag. Bij brief van 18 juni 2009 (zie onder 2.3) heeft EAG zich namens NN tot [eiser] gewend en om betaling van de premie over 2009 verzocht, dit in plaats van BAE-GROEP, de op het polisblad vermelde verzekeringsadviseur die tot dusver steeds de premie namens NN had geïncasseerd. Door niet binnen de betalingstermijn tot betaling over te gaan, heeft [eiser] de premie niet te laat voldaan omdat NN door de vervanging van BAE-GROEP door EAG de verzekeringsovereenkomst zonder instemming van [eiser] eenzijdig heeft gewijzigd. In elk geval was [eiser] gerechtigd de premiebetaling op te schorten nu EAG hem niet een schriftelijk bewijs van haar volmacht heeft verstrekt, zoals artikel 3:71 BW bepaalt en NN - afgezien van een ontoereikende mededeling van een telefoniste van NN - aan [eiser] ook geen schriftelijke bevestiging heeft verstrekt van de bevoegdheid van EAG.
In elk geval is de weigering van NN om dekking te verlenen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar in de voormelde omstandigheden van dit geval, nu enige voorafgaande mededeling van de vervanging van BAE-GROEP door EAG van de zijde van NN heeft ontbroken en de premie werd geïnd op een ongebruikelijk moment.
Meer subsidiair voert [eiser] nog aan dat artikel 17 van de polisvoorwaarden (zie onder 2.2) moet worden vernietigd als een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 sub a BW in relatie tot het bepaalde in artikel 7:934 BW, volgens welk artikel schorsing van de dekking zonder aanmaning na het verstrijken van de vervaltermijn onaanvaardbaar is.
3.3.NN voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.eenzijdige contractswijziging?
Vast staat dat vanaf de ingangsdatum van de verzekeringsovereenkomst - 14 maart 2006 - de op het polisblad vermelde verzekeringsadviseur BAE-GROEP namens NN belast is geweest met de incasso van de premie. Daaruit volgt echter niet dat NN zich jegens [eiser] had verplicht om de premie incasso alleen via BAE-GROEP te doen geschieden. [eiser] heeft zijn standpunt dat de premie-incasso door BAE-GROEP deel uitmaakt van de contractuele verplichtingen van NN ook verder niet, althans onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank stond het NN daarom vrij om de behandeling van de verzekeringsovereenkomst en daarmee de premie-incasso over te dragen aan EAG, zoals zij in 2008 gedaan heeft. Van een wijziging van de verzekeringsovereenkomst die de instemming behoefde van [eiser], zoals [eiser] stelt, is dan ook geen sprake.
4.2.bevoegdheid en volmacht van EAG
De rechtbank verwerpt het standpunt van NN dat [eiser] uit de aard van de hem toegezonden stukken al had moeten begrijpen dat EAG bevoegd was om namens NN de verzekeringsovereenkomst verder te behandelen. Ook als het gaat om de toezending van gegevens die niet zonder meer voor derden toegankelijk zijn, valt niet bij voorbaat uit te sluiten dat dit door een onbevoegde geschiedt. NN had overigens eenvoudig elke mogelijke twijfel omtrent de bevoegdheid van EAG kunnen voorkomen door zelf haar verzekeringsnemers, onder wie [eiser], over de vervanging van BAE-GROEP door EAG te informeren.
4.3.1Op zichzelf is dan ook juist dat [eiser], toen EAG zich bij brief van 18 juni 2009 als gevolmachtigde van NN aan [eiser] presenteerde onder gelijktijdige toezending van een premienota, de premienota voor ongeldig mocht houden, indien [eiser] EAG terstond om schriftelijk bewijs van haar volmacht zou hebben verzocht en EAG dat bewijs niet onverwijld zou hebben overgelegd, zoals artikel 3:71 BW bepaalt. Het staat echter niet vast dat [eiser] een dergelijk verzoek, laat staan terstond, heeft gedaan. [eiser] kan dat - zoals hij ter comparitie heeft verklaard - ook niet aantonen zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat. Het standpunt van [eiser] dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 3:71 BW niet te laat heeft betaald, gaat dan ook niet op.
Aan het verweer van NN dat zij de volmacht van EAG aan [eiser] bekend heeft gemaakt, zodat [eiser] volgens het bepaalde in artikel 3:71 lid 2 BW geen bewijs van de volmacht kon verlangen, komt de rechtbank daarom strikt genomen niet toe. Niettemin gaat de rechtbank in op de vraag of NN [eiser] in kennis heeft gesteld van de volmacht van EAG omdat dit verweer, indien gegrond, van belang is in verband met de hierna onder 4.6 te bespreken vraag of het beroep van NN op artikel 17 van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens [eiser] onaanvaardbaar is. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.3.2NN heeft ter comparitie verklaard dat haar van een telefoongesprek van [eiser] met NN over de bevoegdheid van EAG niets is gebleken. Ook heeft NN ter comparitie verklaard dat niet meer is na te gaan of een dergelijk telefoongesprek heeft plaatsgevonden, omdat alleen aantekening wordt gemaakt van een gesprek bij opgave van het polisnummer. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eventuele telefonische mededelingen van algemene aard door een anonieme telefoniste aan [eiser], onvoldoende om van ter kennis brengen van de volmacht van EAG in de zin van artikel 3:71 BW te kunnen spreken. NN heeft dit verweer dan ook onvoldoende gemotiveerd.
4.4.opschortingsbevoegdheid van [eiser] en/of schuldeisersverzuim bij NN?
[eiser] voert vervolgens aan dat hij met de premiebetaling niet in verzuim is geweest daar hij bevoegd was tot opschorting van de betaling omdat NN is tekortgeschoten in haar verplichting om [eiser] deugdelijk te informeren aan wie hij bevrijdend kon betalen. Deze gebrekkige informatieverstrekking stond premiebetaling in de weg zodat tevens sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van NN, aldus het standpunt van [eiser]. De rechtbank volgt [eiser] hierin niet.
Nu niet vast staat - zoals hiervoor onder 4.3 reeds is overwogen - dat [eiser] hetzij met NN hetzij met EAG contact heeft opgenomen om de bij hem bestaande twijfel omtrent de bevoegdheid van EAG voor te leggen, kan van een gerechtvaardigd beroep van [eiser] op een opschortingsbevoegdheid, wat daar verder van zij, geen sprake zijn.
Om dezelfde reden kan niet worden gezegd dat premiebetaling werd verhinderd omdat NN de noodzakelijke medewerking niet wilde verlenen, zodat ook het beroep op schuldeisersverzuim niet opgaat.
4.5.onredelijk bezwarend beding?
[eiser] doet voorts een beroep op de vernietigbaarheid van artikel 17 van de polisvoorwaarden (zie onder 2.2) als onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:233 onder a BW mede gelet op de bedingen opgenomen op de zwarte lijst van artikel 6:236 onder a en c BW. [eiser] stelt daartoe dat artikel 17 in afwijking van artikel 7:934 BW de dekking opschort zonder dat daarvoor nodig is een aanmaning na de vervaldag met een betalingstermijn van 14 dagen zoals artikel 7:934 BW dwingendrechtelijk voorschrijft voor consumenten. [eiser] beklemtoont in dit verband dat hij als kleine ondernemer zich in niets onderscheidt van een consument. De rechtbank verwerpt het standpunt van [eiser] om de volgende redenen.
Bij de parlementaire behandeling van titel 7.17 BW is met betrekking tot de kleine ondernemer door de minister opgemerkt dat met reflexwerking voor de kleine ondernemer niet wordt gedoeld op de reflexwerking van voor de consument dwingendrechtelijke bepalingen in titel 7.17 zelf maar alleen op de reflexwerking van de zwarte en grijze lijst van de artikelen 6:236 en 237 BW (Kamerstukken 2004-2005, 19 529, nr. E, Eerste Kamer, p. 3 en 4). In de toelichting op artikel 7:934 BW is vervolgens opgemerkt dat een bepaling die de dekking van de verzekering tijdelijk opschort geen strijd oplevert met artikel 6:236 sub c BW en dat voor zover nodig artikel 7:934 BW als een lex specialis moet worden gezien ten opzichte van de algemene voorwaarden regeling van Boek 6 (Kamerstukken 2004-2005, 19 529, nr. B, pag. 10). Een beroep door [eiser] op de reflexwerking van artikel 6:236 onder c is daarmee uitgesloten. Het - door [eiser] overigens niet toegelichte - beroep dat [eiser] daarnaast nog doet op de reflexwerking van artikel 6:236 onder a BW behoeft daarom geen bespreking.
4.6.beroep op artikel 17 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
Hoewel uit het hiervoor overwogene volgt dat artikel 17 van de polisvoorwaarden als rechtsgeldig moet worden beschouwd, sluit dat niet uit dat een beroep op dit beding in de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank acht in dit verband de volgende omstandigheden van belang.
(i) Zoals reeds volgt uit hetgeen is overwogen onder 4.2 had het op de weg van NN als zorgvuldig handelend verzekeraar gelegen om aan verzekeringsnemers, onder wie [eiser], mee te delen dat BAE-GROEP als behandelaar van de bij NN lopende verzekeringen werd vervangen door EAG zodat in het vervolg de premie-incasso door EAG zou geschieden.
(ii) NN had door een eigen brief aan [eiser], dus op zeer eenvoudige wijze, deze informatie kunnen verstrekken en daarmee iedere onduidelijkheid over de bevoegdheid van EAG kunnen voorkomen.
(iii) Voor de introductie van EAG door NN was in dit geval te meer reden nu onweersproken vast staat dat door de Kamer van Koophandel op internet ondernemers waren gewaarschuwd tegen betaling van gefingeerde facturen, welke waarschuwing op 18 juni 2009, zoals NN heeft verklaard, nog van betrekkelijk recente datum was, namelijk van december 2008.
(iv) Voldoende aannemelijk is dat de vervanging van BAE-GROEP door EAG bij het betalingsgedrag een rol heeft gespeeld. [eiser] heeft immers enkele dagen na de schadedatum op 29 juli 2009 tegenover het door NN ingeschakelde onderzoeksbureau CED Forensic onder meer verklaard (zie pag. 3 en 4 van productie 15 bij dagvaarding):
"(...)
Deze nota heb ik in juni 2009 ontvangen. Omdat de naam anders was dan mij bekend, heb ik de nota niet direct betaald. Ik wilde eerst het een en ander uitzoeken met betrekking tot dit bedrijf. Ik heb nooit een schrijven ontvangen dat de naam werd veranderd.
(...)
De te late betaling heeft te maken met de naamsverandering die op de laatste nota vermeld stond.
(...)."
Ook in het telefoongesprek van [eiser] 29 augustus 2009 met NN (prod. A bij antwoord) heeft [eiser] deze omstandigheid mede als reden aangevoerd:
"(...)
[B] stelt dat hij gewend was om eind/begin van het jaar premie te betalen, nu kreeg hij de premie pas in juni in rekening gebracht. Gezegd dat als hij dat zo precies wist hij ook zelf aan de bel had kunnen trekken heeft ie ook niet gedaan. Brief met betalingsverzoek was wel gezien maar er stond een andere naam op, zelfde verhaal, dan had hij actie moeten ondernemen. Ja maar werd gevraagd terwijl hij met vakantie was, dat gaat al helemaal niet op gezien zijn mededeling zojuist dat hij de brief zag en een andere naam waarnam (...)".
Verder heeft [eiser] (zie onder 2.7) op 27 juli 2009 de premie niet betaald aan EAG maar aan BAE-GROEP.
(v) De vervanging van BEA-GROEP door EAG is ook gepaard gegaan met een wijziging van het tijdstip waarop betaling van de premie werd gevraagd. In plaats van betaling op het overeengekomen tijdstip - volgens het polisblad respectievelijk artikel 17 van de polisvoorwaarden dient bij vooruitbetaling op 1 januari van elk jaar te worden betaald - werd nu voor 2009 op 18 juni 2009 betaling van de premie verlangd. De rechtbank acht aannemelijk dat ook deze omstandigheid op het betalingsgedrag van [eiser] van invloed is geweest. Volgens het onder (iv) aangehaalde rapport van CED-Forensic heeft [eiser] op 29 juli 2009 (pag.4) tegenover dit bureau onder meer verklaard:
"(...)
Ik kan u zeggen dat de laatste premiebetaling, door mijn vakantie, niet op tijd is betaald.
(...)".
Ook in het onder (iv) aangehaalde telefoongesprek met NN heeft [eiser] zich er op beroepen dat de premie op een ongebruikelijk tijdstip in rekening werd gebracht.
De rechtbank acht daarbij ook van belang dat het betalingsverzoek nu in de vakantieperiode viel.
4.7.Met artikel 17 wijkt NN af van artikel 7:934 BW doordat in artikel 17 niet is opgenomen de waarschuwingsplicht volgens welke aan de verzekeringsnemer na de vervaldag een termijn van veertien dagen behoort te worden gegund alvorens de schorsing van de dekking kan ingaan. NN ontneemt aldus aan haar verzekeringsnemers deze tegen de gevolgen van vergeetachtigheid en nonchalance bedoelde bescherming door de schorsing van de dekking reeds na de vervaldag te laten ingaan. Van haar verzekeringnemers verlangt NN daardoor een accuratesse bij de naleving van hun betalingsverplichtingen met desastreuze gevolgen indien, zoals in dit geval, binnen deze termijn van veertien dagen het verzekerde evenement plaatsvindt en de verzekeringnemer deze accuratesse niet heeft betracht. Deze inperking van de door artikel 7:934 BW geboden bescherming staat NN op zichzelf vrij zoals uit de wetsgeschiedenis van dit artikel volgt (zie onder 4.5), maar een beroep daarop is tegenover [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien NN zelf in de zorgvuldige uitvoering van de verkeringsovereenkomst is tekort geschoten en daardoor omstandigheden heeft gecreëerd die het niet tijdig betalen van de premie (mede) in de hand hebben gewerkt, althans hebben bevorderd. Dat geval doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier voor op grond van de onder 4.6 onder (i) tot en met (v) besproken omstandigheden van dit geval.
4.8.conclusie en proceskosten
Het bovenstaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] zal worden toegewezen. Als in het ongelijk gestelde partij zal NN in de proceskosten worden veroordeeld.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1 verklaart voor recht dat NN zich ten onrechte op het standpunt stelt dat op 25 juli 2009, de datum van de brand, geen dekking bestond onder de tussen partijen bestaande verzekeringsovereenkomst en veroordeelt NN om alle vorderingen van [eiser] die verband houden met de bedoelde brand op 25 juli 2009 in behandeling te nemen en af te handelen zoals de verzekeringsovereenkomst voorschrijft;
5.2.veroordeelt NN in de proceskosten die aan de zijde van [eiser] tot op heden worden begroot op € 336,89 aan verschotten en € 2.842 aan salaris;
5.3.verklaart veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 201129 december 2010.