Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 405239 / KG ZA 11-1229
Vonnis in kort geding van 25 november 2011
1. [eiseres],
2. [eiser],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.J.N. Vermeij te 's-Gravenhage,
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds '[eiseres]' en '[eiser]' (gezamenlijk ook wel als '[eisers]') en anderzijds 'de Staat'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 november 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [eiseres] wegens vermeende belastingontduiking in de jaren 2002-2008, heeft op 22 april 2009 - ingevolge een internationaal rechtshulpverzoek van de 'Leitende Oberstaatsanwalt' te Kleve (Duitsland) d.d. 25 september 2008 - onder toezicht van de rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Zutphen een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in de woning van [eisers]. Bij die doorzoeking zijn diverse zaken, waaronder computerapparatuur en (ordners met) documenten, toebehorend aan [eiseres] en/of [eiser] in beslag genomen.
1.2. Op 19 mei 2009 heeft de officier van justitie - op de voet van het bepaalde in artikel 552p lid 2 van het Wetboek van Strafvordering ('Sv') - bij de rechtbank Zutphen een vordering ingediend tot verkrijging van verlof om de stukken van overtuiging die bij de doorzoeking in beslag zijn genomen aan hem ter beschikking te stellen, teneinde deze over te dragen aan de Duitse autoriteiten. De behandeling van die vordering heeft plaatsgevonden op 1 juli 2009. Op die zitting zijn [eisers] verschenen zonder rechtskundige bijstand; [eiser] is daarbij aangemerkt als 'belanghebbende'.
1.3. Bij beslissing van 8 juli 2009 heeft de rechtbank Zutphen, zittinghoudend te Groningen, voormelde vordering van de officier van justitie toegewezen, onder het voorbehoud dat de stukken van overtuiging zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering noodzakelijke gebruik is gemaakt.
1.4. Op 16 juli 2009 heeft mr. P.H. Vestiens, advocaat te Doetinchem, als gemachtigde van [eisers] een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank Zutphen. Daarin verzoeken [eisers] de inbeslagneming van bepaalde zaken ongedaan te maken, met last tot afgifte van die zaken aan hen.
1.5. Op 17 juli 2009 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld van de beslissing van de rechtbank Zutphen van 8 juli 2009. Bij beschikking van 21 juni 2011 heeft de Hoge Raad [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in dat cassatieberoep.
1.6. Bij brief van 22 augustus 2011 heeft de officier van justitie het volgende bericht aan de (voormalige) advocaat van [eisers]:
"Op mijn parket is in behandeling een rechtshulpverzoek in strafzaken uit Duitsland, ter zake waarvan d.d. 22 april 2009 bij uw cliënt(en) voornoemd in beslagname heeft plaatsgevonden op de locatie [adres] te [woonplaats].
Ter zake van de in beslaggenomen stukken van overtuiging en gegevensdragers heeft de rechtbank verlof verleend, als bedoeld in artikel 552p van het Wetboek van strafvordering.
Het tegen deze Beschikking ingestelde cassatieberoep werd d.d. 21 juni 2011 door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard.
Het staat mij derhalve thans vrij de stukken/gegevensdragers aan de Duitse autoriteiten te overhandigen.
Ik kan mij voorstellen dat uw cliënt(en) daartegen bezwaren heeft/hebben. Immers lijkt een ingediend Klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van strafvordering nog niet te zijn behandeld.
Om uw cliënt(en) de gelegenheid te geven door middel van een kort geding de overdracht van de stukken/gegevensdragers, die ik voornemens ben te gaan uitvoeren, tegen te houden, heb ik besloten daarmee nog te wachten tot uiterlijk 22 september 2011.
Uiteraard zo er op 22 september 2011 geen kort-geding-procedure is gestart, zal de overdracht aan de Duitse autoriteiten door mij worden uitgevoerd."
1.7. De mondelinge behandeling van het op 16 juli 2009 door [eisers] ingediende klaagschrift heeft plaatsgevonden op
14 september 2011. Vervolgens heeft de rechtbank Zutphen, zittinghoudende te Groningen, bij beschikking van 21 september 2011 het beklag van [eisers] deels gegrond (voor zover de officier van justitie had aangegeven dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet) en deels ongegrond verklaard.
1.8. Op 27 september 2011 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van 21 september 2011.
1.9. Bij brief van 6 oktober 2011 heeft de officier van justitie, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld aan de advocaat van [eisers]:
"Betreffende de in beslagneming d.d. 22 april 2009 door de rechter-commissaris op de locatie [adres] te [woonplaats] ter uitvoering van een Duits rechtshulpverzoek, deel ik u het navolgende mede.
Nu de rechtbank Zutphen, zittinghoudende te Groningen, d.d. 21 september 2011, uitspraak heeft gedaan op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van strafvordering, heb ik als volgt besloten.
1.
(.....)
2.
Om de voortgang van het Duitse onderzoek niet langer op te houden, zullen alle overige in beslag genomen stukken en gegevensdragers (dus met uitzondering van hetgeen hierboven onder 1 wordt genoemd), waarvoor d.d. 08 juli 2009 bij Beschikking van de rechtbank Zutphen (zittinghoudende te Groningen) verlof werd verleend als bedoeld in artikel 552p van het Wetboek van strafvordering, welke Beschikking sedert de niet-ontvankelijk verklaring door de Hoge Raad van het cassatieberoep onherroepelijk is, door mij worden overgedragen aan de verzoekende Duitse autoriteit.
3.
Dat ik op 20 oktober 2011 aan de Fiod opdracht zal geven de overdracht aan de Duitse autoriteiten te realiseren.
Ik uitsluitend voornemens ben hiervan af te zien, als uw cliënt vóór die tijd hiertegen een kort geding start."
2.1. Zakelijk weergegeven vorderen [eisers] de Staat te verbieden om, hangende de behandeling van het cassatieberoep betreffende de beschikking van 21 september 2011, de op 22 april 2009 onder hen in beslag genomen (en nog niet teruggegeven) stukken aan de Duitse autoriteiten over te dragen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2. Naast de hiervoor vermelde feiten voeren [eisers] daartoe - samengevat - het volgende aan.
Normaal gesproken gaat een procedure op de voet van artikel 552a Sv ('de beklagprocedure') vooraf aan een procedure ex artikel 552p Sv ('de verlofprocedure'), dan wel loopt die daarmee gelijk op. Ook de wetsystematiek is daarop gebaseerd . Alvorens over te kunnen gaan tot overdracht aan een buitenlandse autoriteit van in beslag genomen stukken moet immers duidelijk zijn dat er geen gegronde bezwaren zijn tegen de inbeslagneming. Door een samenloop van omstandigheden - gelegen in (i) het ontbreken van rechtskundige bijstand tijdens de zitting in de verlofprocedure en (ii) de korte periode tussen die zitting en de oproep daarvoor - is die (logische) volgorde ten aanzien van [eisers] niet in acht genomen en is de beklagprocedure pas gevoerd na de verlofprocedure. De uit artikel 557 Sv voortvloeiende schorsende werking van het cassatieberoep van [eiseres] ter zake van de beschikking van 21 september 2011 in de beklagprocedure staat er aan in de weg dat de op 22 april 2009 in beslag genomen stukken worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten voordat de Hoge Raad dienaangaande heeft beslist. Blijkens zijn brief van 6 oktober 2011 is de officier van justitie desondanks voornemens daartoe over te gaan. Daarmee zou hij onrechtmatig handelen.
2.3. De Staat heeft de vorderingen van [eisers] gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Het onderhavige geschil betreft de vraag of het de officier van justitie vrij staat om, hangende het cassatieberoep ter zake van de beschikking van 21 september 2011 in de beklagprocedure, uitvoering te geven aan de beschikking van diezelfde rechtbank van 8 juli 2009 in de verlofprocedure, door de op 22 april 2009 in beslag genomen - en nog niet teruggegeven - zaken over te dragen aan de Duitse autoriteiten. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
3.2. Weliswaar is in lid 4 van artikel 552p Sv bepaald dat artikel 552a Sv van overeenkomstige toepassing is op de verlofprocedure, maar dat betekent niet dat het verlof wordt verleend in een procedure ex artikel 552a Sv. Ook al ligt het, mede gelet op artikel 552a lid 3 Sv, voor de hand dat de verlof- en de beklagprocedure gelijk oplopen, dat neemt niet weg dat in deze twee separate procedures steeds afzonderlijk moet worden beslist. Die procedures kunnen ook los van elkaar worden gevoerd, in welke situatie de beklagprocedure veelal vooraf zal gaan aan de verlofprocedure. Een andere volgorde is echter ook denkbaar, zo volgt onder andere uit de onder 3.4 genoemde jurisprudentie.
3.3. Nu noch het openbaar ministerie noch [eiseres] beroep in cassatie heeft ingesteld tegen de beschikking van 8 juli 2009 in de verlofprocedure en de Hoge Raad [eiser] niet-ontvankelijk heeft verklaard in diens cassatieberoep tegen die beschikking, is de daarin vastgelegde beslissing onherroepelijk. Dat staat op zichzelf ook niet ter discussie tussen partijen.
3.4. Het voorgaande betekent dat het de officier van justitie - in beginsel - vrij staat om de op 22 april 2009 in beslag genomen zaken thans over te dragen aan de Duitse autoriteiten. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, kunnen [eisers] niet worden gevolgd in hun stelling dat het door [eiseres] ingestelde cassatieberoep ter zake van de beschikking van 21 september 2011 in de beklagprocedure daaraan in de weg staat. De in artikel 557 Sv vastgelegde schorsende werking van een ingesteld rechtsmiddel brengt zulks in ieder geval niet mee, zo volgt ook uit vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 12 juni 1984, NJ 1985, 175, Hoge Raad 18 januari 2005, NJ 2005, 407 en gerechtshof
's-Gravenhage 26 januari 2010, LJN: BL0622).
3.5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te oordelen uitgaande van de veronderstelling dat de beklagprocedure was gestart vóórdat in de verlofprocedure is beslist. Die situatie doet zich hier immers niet voor. De door [eisers] aangevoerde bijzondere omstandigheden leiden niet tot een andere uitkomst. Het niet inschakelen van juridische bijstand komt geheel voor risico van [eisers] en kan de Staat niet worden tegengeworpen. Verder valt niet in te zien dat de periode tussen de - volgens [eisers] op 22 juni 2011 ontvangen - oproeping van 18 juni 2009 en de zitting van 1 juli 2009 voor [eisers] een beletsel vormde om zich te voorzien van rechtskundige hulp.
3.6. Voorts is van belang dat in de brieven van de officier van justitie van 22 augustus 2011 en 6 oktober 2011 geen toezegging valt te lezen dat niet zal worden overgegaan tot overdracht van de in beslag genomen stukken voordat onherroepelijk is beslist in de beklagprocedure.
3.7. Op grond van het bovenstaande zal de vordering van [eisers] worden afgewezen. Anders dan [eisers] stellen, behoeft dat niet te betekenen dat zij worden geconfronteerd met een "gat" in hun rechtsbescherming. Zowel in de verlof- als de beklagprocedure hebben zij immers toegang tot de rechter gehad en zij hebben ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid om daar hun standpunt naar voren te brengen. Bovendien moet - mede nu de Staat dat onweersproken heeft aangevoerd - worden aangenomen dat [eisers] hun materiële/inhoudelijke bezwaren tegen de inbeslagneming nog aan de Duitse rechter kunnen voorleggen.
3.8. [Eisers] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.376,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op
25 november 2011.