ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7209

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
387873/KG ZA 11-205
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van deelname aan aanbestedingsprocedure wegens ontbrekende informatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door PQR B.V. tegen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) en andere betrokken partijen, waaronder Fujitsu Technology Solutions B.V. en SCH Nederland B.V. De zaak betreft een aanbestedingsprocedure voor de levering en onderhoud van server- en storage apparatuur, waarbij PQR was uitgesloten van verdere deelname omdat zij niet voldeed aan de eisen zoals gesteld in het bestek, met name EIS 75 en EIS 78. Deze eisen vereisten dat PQR specifieke informatie zou aanleveren over haar bereikbaarheid en een escalatieprocedure, maar deze informatie was niet bij de inschrijving gevoegd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat de inschrijving van PQR terecht ongeldig had verklaard. De rechter benadrukte dat de aanbestedingsdocumenten duidelijk en ondubbelzinnig waren geformuleerd en dat PQR als normaal oplettende inschrijver had moeten begrijpen dat zij de gevraagde informatie bij haar inschrijving diende te voegen. De rechter verwierp ook het verzoek van PQR om in de gelegenheid te worden gesteld de ontbrekende informatie alsnog aan te leveren, omdat het niet voldoen aan de eisen expliciet in de aanbestedingsdocumenten was vermeld en dit zou leiden tot uitsluiting van deelname.

Daarnaast werd het verzoek van PQR tot heraanbesteding afgewezen, omdat de eisen niet onduidelijk waren en de inschrijving van PQR niet voldeed aan de gestelde voorwaarden. De rechter concludeerde dat de vorderingen van PQR moesten worden afgewezen en dat zij in de proceskosten diende te worden veroordeeld. De uitspraak bevestigt het belang van strikte naleving van aanbestedingsvoorwaarden en de gevolgen van het niet voldoen aan deze voorwaarden voor inschrijvers.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 387873 / KG ZA 11-205
Vonnis in kort geding van 8 april 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PQR B.V.,
gevestigd te De Meern (gemeente Utrecht),
eiseres,
advocaat mr. E. Grabandt te 's-Gravenhage,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.L.M. de Graaf te 's-Gravenhage,
en waarin heeft verzocht tussen te komen dan wel zich te voegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Fujitsu Technology Solutions B.V.,
gevestigd te Maarssen,
advocaat mr. T.T.A. Oudenhoven te Nijmegen,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCH Nederland B.V.,
gevestigd te Bodegraven,
advocaat mr. J.G.M. Roijers.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als 'PQR', 'de Staat', 'Fujitsu' en 'SCH'.
1. De incidenten tot voeging en tussenkomst
Fujitsu heeft bij incidentele conclusie primair verzocht om in de procedure tussen PQR en de Staat te mogen tussenkomen. SCH heeft bij incidentele conclusie verzocht om zich in die procedure te mogen voegen aan de zijde van de Staat.
Ter zitting van 28 maart 2011 hebben de Staat en PQR verklaard geen bezwaar te hebben tegen de verzochte tussenkomst en voeging. Nu Fujitsu en SCH aannemelijk hebben gemaakt dat zij voldoende belang hebben bij de door hen verzochte tussenkomst en voeging en niet is gebleken dat het toestaan van die verzoeken aan de vereiste spoed bij dit kort geding en de goede procesorde in het algemeen in de weg staat, heeft de voorzieningenrechter Fujitsu toegelaten als tussengekomen, en SCH als gevoegde partij.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 maart 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Het Ministerie van Defensie, meer speciaal het Commando DienstenCentra, bedrijfsgroep IVENT (hierna: IVENT), heeft op of omstreeks 9 juli 2010 een Europese aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor de opdracht 'Levering en Onderhoud server- en storage apparatuur en aanverwante dienstverlening'. Op deze procedure is onder meer het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (BAO) van toepassing. Met de aanbestedingsprocedure beoogt de Staat om met drie inschrijvers een raamovereenkomst met een looptijd van in beginsel twee jaar te sluiten. De totale waarde van de aankopen gedurende de gehele duur van de raamovereenkomst inclusief alle mogelijke contractsverlengingen wordt geraamd op € 50.000.000,-. Als gunningscriterium geldt de 'economisch meest voordelige inschrijving'.
2.2. Tot de bij de procedure behorende stukken behoren de Uitnodiging tot Inschrijving d.d. 6 juli 2010 (het bestek) en de Nota's van Inlichtingen van 9, 12 en 26 augustus 2010.
2.3. Hoofdstuk 5 van de Uitnodiging tot Inschrijving vermeldt met betrekking tot de vormvoorschriften van de inschrijving het volgende:
"Voeg geen afzonderlijke bescheiden toe aan uw Inschrijving, met uitzondering van de bij deze Uitnodiging tot Inschrijving behorende bijlagen. De nummering van de bijlagen en de verwijzingen dient in overeenstemming te zijn met de volgorde die is aangegeven in Bijlage A 'Checklist volgorde en inhoud Inschrijving'. Op iedere pagina van elke bijlage dient duidelijk te zijn op welke eis of wens die bijlage betrekking heeft."
2.4. Met betrekking tot de beoordeling en het gunningsproces bepaalt de Uitnodiging tot Inschrijving in hoofdstuk 9, voor zover relevant, het volgende:
"De Inschrijvingen worden door een beoordelingsteam allereerst gecontroleerd op de voorwaarden voor deze aanbesteding zoals omschreven in hoofdstuk 5;
Daarna worden de Inschrijvingen beoordeeld op uitsluitingsgronden en minimumeisen zoals omschreven in hoofdstuk 6; Alle Inschrijvingen, die voldoen aan de vormvoorschriften en geschiktheidseisen en niet worden uitgesloten op basis van de uitsluitingsgronden worden getoetst op de specifieke wensen omschreven in hoofdstuk 11 en 12.
Door inschrijving voor de aanbesteding verklaart Inschrijver zich bekend en akkoord met de in dit hoofdstuk uitgewerkte beoordelingsmethodiek.
(...)
Gedurende de beoordeling kan het beoordelingsteam aan Inschrijvers verduidelijking vragen over de inhoud van hun Inschrijving. Inschrijvers dienen de gevraagde verduidelijking binnen de gestelde tijd te verstrekken na verzending van het betreffende verzoek door IVENT.
(...)
De uitnodiging tot Inschrijving kent de volgende specificaties
Eis: aan een eis moet worden voldaan. Een Inschrijver die niet heeft aangegeven dat hij aan alle in de Uitnodiging tot Inschrijving vermelde eisen voldoet, wordt uitgesloten van verdere deelname aan de procedure.
Wens: aan een wens worden punten toegekend.
2.5. Hoofdstuk 10 van de Uitnodiging tot Inschrijving bevat het Programma van Eisen en Wensen. Paragraaf 10.1 (Beoordeling op voldoen aan de minimum eisen) vermeldt met betrekking tot de eisen het volgende:
"De Minimum eisen in de vraagspecificatie zijn minimum eisen. Aan alle specificaties, die in dit document zijn aangemerkt als "EIS" dient door Inschrijver te worden voldaan.
(...)
Inschrijver dient ten aanzien van elk der onderstaande eisen te verklaren dat Inschrijver eraan voldoet. Inschrijver dient bijlage L hiervoor te gebruiken en toe te voegen achter tabblad 18 van de Inschrijving."
In paragraaf 10.2 zijn vervolgens, voor zover relevant, de volgende eisen opgenomen:
"10.2.10 Servicenievaus
EIS 73. Opdrachtnemer conformeert zich aan de servicenivaus als gesteld in Bijlage AA en AB, toegevoegd aan deze Uitnodiging tot Inschrijving
.
EIS 74. Opdrachtnemer is 24 uur per dag 365 dagen per jaar bereikbaar ook tijdens zaterdagen, zondagen en feestdagen voor het melden van storingen, incidenten of calamiteiten.
EIS 75. Inschrijver beschrijft kort en bondig in maximaal één bladzijde A4 welke maatregelen Inschrijver heeft getroffen om 24 uur 365 dagen per jaar storingsmeldingen te ontvangen, met welk telefoonnummer IVENT contact op moet nemen en hoe de storingsmelding wordt afgehandeld tot aan herstel van de storing. Inschrijver voegt hierboven gevraagde informatie toe aan de Inschrijving achter tabblad 16.
10.2.11 Accountmanagement en Overlegstructuren
(...)
EIS 78. Opdrachtnemer heeft een escalatieprocedure en beschrijft de escalatieprocedure in maximaal één bladzijde A4 en voegt deze toe achter tabblad 16 van de Inschrijving."
2.6. Bijlage A van de Uitnodiging tot Inschrijving bevat de Checklist 'volgorde en inhoud Inschrijving'. In deze checklist wordt voor paragraaf 10.2 onder meer verwezen naar Bijlage L en tabblad 16.
Aan het slot van de checklist staat het volgende vermeld:
"Indien de gevraagde documenten en/of gegevens niet, onvolledig of onjuist worden overlegd, heeft dit consequenties voor deelname aan de aanbestedingsprocedure."
2.7. Bijlage L 'Conformiteitenlijst inzake voldoen aan eisen' bestaat uit een opsomming van alle eisen, te weten EIS 1 tot en met 123. Van de inschrijvers wordt gevraagd per EIS met 'Ja/Nee' te bevestigen. Bij EIS 75 en 78 staat vermeld dat de gevraagde informatie moet worden toegevoegd achter tabblad 16.
2.8. Blijkens de Nota van Inlichtingen van 9 augustus 2010 is met betrekking tot EIS 75 vraag 104 gesteld. Deze vraag luidt als volgt:
"De in EIS 75 gevraagde informatie dient te worden toegevoegd achter tabblad 16. Is dit juist of betreft het hier een foutieve verwijzing en dient de informatie achter tabblad 23 toegevoegd te worden (...)?"
Het antwoord hierop is:
"Het betreft hier afgeleide van de service niveau's. De informatie graag toevoegen achter tabblad 23."
2.9. Onder meer PQR, Fujitsu, SCH en Getronics Nederland B.V. (hierna: Getronics) hebben tijdig ingeschreven op de opdracht.
2.10. In hoofdstuk 16 van haar inschrijving, corresponderend met Bijlage L 'Conformiteitenlijst eisen', heeft PQR achter iedere eis, waaronder EIS 75 en 78, "ja" ingevuld. Achter EIS 75 en 78 staat vermeld dat de betreffende informatie achter tabblad 16 moet worden gevoegd.
2.11. Op pagina 67 van haar inschrijving heeft PQR in paragraaf 17.2 - met als titel: Samenwerking: WENS 2: Beschrijf in maximaal 3 pagina's A4 hoe u invulling denkt te geven aan werken met voor en bij IVENT - het volgende opgenomen:
"Na het doorlopen van de contractfase kan een aanvang gemaakt worden met de overgangsfase. Indien mogelijk ontvangt PQR in de periode van voorlopige gunning, zoveel mogelijk voor haar relevante informatie van het ministerie, zoals organisatiestructuur, overzicht contactpersonen, bestaande relevante processen zoals inkoopprocessen, leverprocessen, escalatieprocessen et cetera zodat de verantwoordelijke medewerkers binnen PQR zich een helder beeld kunnen vormen van de organisatie van het Ministerie van Defensie en IVENT in het bijzonder.
Tijdens de uitvoeringsfase zal er concreet invulling gegeven moeten worden aan de afspraken welke gemaakt zijn. Zowel op operationeel, tactisch en strategisch niveau is overleg noodzakelijk om een efficiënte en effectieve uitvoering van de diensten te waarborgen. (...)
Hieronder volgt een grafische voorstelling van de wijze waarop de communicatie met defensie ingericht zou kunnen worden."
2.12. In haar inschrijving in hoofdstuk 24 heeft PQR met betrekking tot bijlage AB (specificatie service niveaus) onder meer het volgende opgenomen:
Bijlage AB
Ook met betrekking tot andere categorieën serviceniveaus wordt vergelijkbare opsommingen over bereikbaarheid, de aanwezigheid van een ter zake kundige functionaris en de afhandelingsnelheid van calls gegeven.
2.13. PQR beschikt over een ISO 9001:2000-certificaat. Conform de Uitnodiging tot Inschrijving heeft PQR in een bijlage bij haar inschrijving een kopie van dat certificaat gevoegd. Voor het verkrijgen van een dergelijk certificaat is vereist dat men over een escalatieprocedure beschikt.
2.14. Bij brief van 8 februari 2011 heeft IVENT aan PQR meegedeeld dat haar inschrijving is uitgesloten van deelname aangezien de in EIS 75 en 78 bedoelde documenten niet zijn aangetroffen.
2.15. Bij brief van 14 februari 2011 heeft PQR bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van haar inschrijving.
2.16. Bij brief van 17 februari 2011 heeft IVENT de bezwaren van PQR van de hand gewezen. In deze brief heeft IVENT het volgende vermeld:
Met betrekking tot EIS 75:
"U geeft aan dat PQR aan deze eis heeft voldoen door zich in haar inschrijving bijlage AB onvoorwaardelijk heeft geconformeerd. In de Bijlage AB worden de gewenste Service Levels vermeld en hierin is niet opgenomen op welke wijze PQR deze procedure heeft ingeregeld."
en met betrekking tot EIS 78:
"Uit het feit dat u ISO 9001 gecertificeerd bent volgt niet hoe u de escalatieprocedure ten behoeve van de aanbestedende dienst heeft ingericht."
3. Het geschil
3.1. PQR vordert, zakelijk weergegeven:
primair: de Staat te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing ten gunste van SCH, Getronics en Fujitsu in te trekken en hem te gebieden de inschrijving van PQR als geldig te kwalificeren en deze inschrijving vervolgens in een nieuwe beoordeling te betrekken en op basis hiervan een nieuwe gunningsbeslissing te nemen;
subsidiair: de Staat te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing ten gunste van SCH, Getronics en Fujitsu in te trekken en hem te gebieden PQR in de gelegenheid te stellen eventuele tekortkomingen in haar inschrijving te herstellen, de inschrijving te herbeoordelen en een nieuwe gunningsbeslissing te nemen;
meer subsidiair: de Staat te gebieden de aanbestedingsprocedure te staken en opnieuw een aanbestedingsprocedure te doorlopen, althans voor zover de Staat de opdracht nog wenst te gunnen;
uiterst subsidiair: een in goede justitie te bepalen maatregel te treffen die recht doet aan de belangen van PQR;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten, waarin begrepen de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. Daartoe voert PQR het volgende aan.
De inschrijving van PQR is ten onrechte ongeldig verklaard, aangezien de gevraagde informatie met betrekking tot EIS 75 en 78 in de inschrijving verwerkt was, zij het niet achter tabblad 16.
Indien desalniettemin geoordeeld wordt dat inschrijving onvolledig is, dan dient PQR op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en conform haar subsidiaire vordering, in de gelegenheid te worden gesteld de ontbrekende informatie alsnog aan te leveren.
Indien onverhoopt geoordeeld wordt dat de inschrijving van PQR onvolledig is en dat zij ook niet in de gelegenheid hoeft te worden gesteld haar inschrijving aan te vullen, dan geldt dat EIS 75 en 78 niet eenduidig waren en dat de opdracht daarom heraanbesteed moet worden.
3.3. De Staat, Fujitsu en SCH hebben de vorderingen van PQR gemotiveerd bestreden en hebben geconcludeerd tot afwijzing van die vorderingen. Voor zover nodig zal hierna op hun stellingen nader worden ingegaan.
3.4. Ten aanzien van de Staat vordert Fujitsu bovendien, zakelijk weergegeven, hem te gebieden haar deel van de opdracht binnen twee dagen na de datum van het vonnis definitief te gunnen aan Fujitsu, met veroordeling van de Staat in de proceskosten. Ten aanzien van PQR vordert Fujitsu, kort gezegd, haar te veroordelen te gehengen en te gedogen dat de opdracht aan Fujitsu wordt gegund, met veroordeling van PQR in de proceskosten.
3.5. Verkort weergegeven voert Fujitsu daartoe aan dat de inschrijving van PQR terecht ongeldig is verklaard en dat door de door PQR aanhangig gemaakte kortgedingprocedure de (definitieve) gunning aan Fujitsu in gevaar kan komen, zodat de kans bestaat dat zij het recht verliest de opdracht daadwerkelijk uit te voeren.
3.6. Voor zover nodig zullen de standpunten van PQR en de Staat met betrekking tot de vorderingen van Fujitsu hierna worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Centraal in het onderhavige geschil staat de vraag of de Staat de inschrijving van PQR terecht heeft uitgesloten van verdere deelname. Hiertoe moet worden beoordeeld of (i) de inschrijving van PQR met betrekking tot EIS 75 en 78 volledig was, (ii) PQR in de gelegenheid had moeten worden gesteld haar inschrijving aan te vullen, en (iii) of EIS 75 en 78 zodanig onduidelijk waren dat de opdracht moet worden heraanbesteed.
4.2. Bij de beoordeling van dit geschil staat voorop dat bij aanbestedingsprocedures als de onderhavige uit de vaste rechtspraak van het EU-Hof van Justitie volgt dat de aanbestedende dienst, in dit geval de Staat, het beginsel van gelijke behandeling van de deelnemers aan de procedure moet respecteren. Het transparantiebeginsel impliceert voorts dat alle voorwaarden en modaliteiten van de procedure (...) worden geformuleerd op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze, opdat (...) alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren.
(i) Volledigheid inschrijving
4.3. De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat de inschrijving van PQR niet aan EIS 75 en EIS 78 voldoet en dat zij daarom is uitgesloten van verdere deelname aan de procedure. Tussen partijen staat vast dat PQR de in die eisen bedoelde informatie niet achter tabblad 16 heeft gevoegd, en voor EIS 75, ook niet achter het in de Nota van Inlichtingen vermelde tabblad 23. Ter discussie staat of de informatie op andere wijze is opgenomen in de inschrijving. Met betrekking tot de twee eisen wordt dienaangaande het volgende overwogen.
EIS 75
4.4. Met betrekking tot EIS 75, die ziet op een beschrijving van - kort gezegd - de serviceniveaus en bereikbaarheid van PQR, heeft PQR zich op het standpunt gesteld dat uit de omstandigheid dat PQR zich heeft geconformeerd aan de eisen - zoals weergegeven onder 2.9, en uit de door haar ingevulde bijlage AB, zoals weergegeven onder 2.11 - moet volgen dat zij aan die eis heeft voldaan. Zij heeft voorts aangevoerd dat de gevraagde informatie niet van belang is aangezien deze niet wordt betrokken bij het bepalen van de 'economische meest voordelige inschrijving'.
Dit betoog van PQR kan niet worden gevolgd. Redengevend daarvoor is het volgende.
4.5. Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat EIS 75 expliciet vraagt om een beschrijving van de maatregelen die de inschrijver heeft genomen om te voldoen aan de in EIS 73 en 74 gestelde eisen met betrekking tot de serviceniveaus, bereikbaarheid en het afhandelen van storingshandelingen. Blijkens EIS 75 moet deze informatie beschreven worden in maximaal één bladzijde A4.
Uit de omstandigheid dat PQR zich aan de eisen met betrekking tot bereikbaarheid heeft geconformeerd - zoals EIS 74 voorschrijft - volgt niet welke maatregelen zij daartoe heeft getroffen. Daaruit volgt evenmin hoe storingsmeldingen tot aan herstel van de storing wordt afgehandeld. Hetzelfde geldt voor bijlage AB. Met enkel de toezegging dat zij op de verschillende serviceniveaus bereikbaar is en dat zij storingsmeldingen (calls) binnen een bepaalde tijd afhandelt, voldoet PQR dan ook niet aan EIS 75.
4.6. Het betoog dat EIS 75 niet van belang zou zijn, aangezien deze niet wordt gebruikt ter bepaling van de economisch meest voordelige inschrijving, snijdt geen hout. Paragraaf 9.1 en 10.1 van de Uitnodiging tot Inschrijving schrijven immers uitdrukkelijk voor dat aan specificaties die zijn aangemerkt als "EIS" moet worden voldaan. Logischerwijs, en zoals ook beschreven in hoofdstuk 9 van de Uitnodiging tot Inschrijving, is het de mate waarin een inschrijver voldoet aan de WENSEN die de score op het gunningscriterium economisch meest voordelige inschrijving bepaalt. Om voor die beoordeling op het gunningscriterium in aanmerking te komen, dient een Inschrijver uiteraard wel te voldoen aan de gestelde EISEN.
EIS 78
4.7. Hetgeen is overwogen met betrekking tot EIS 75 geldt in de kern ook voor EIS 78. EIS 78 vraagt om een beschrijving van de escalatieprocedure. Ook deze eis vraagt om een omschrijving van maximaal één bladzijde A4.
PQR heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de omstandigheid dat zij over een ISO 9001:2000-certificaat beschikt moet worden afgeleid dat zij over een escalatieprocedure beschikt en dat deze procedure bovendien is omschreven op pagina 67 van haar inschrijving, ten behoeve van WENS 2. Ook dit betoog kan niet worden gevolgd.
4.8. Dat uit haar ISO-certificaat moet worden afgeleid dat PQR over een escalatieprocedure beschikt, is onvoldoende nu EIS 78 juist uitdrukkelijk vraagt om een beschrijving van de procedure. Indien al zou moeten worden aangenomen dat het op pagina 67 weergegeven (communicatie)schema gelijkgesteld kan worden met een escalatieprocedure - hetgeen door de Staat uitdrukkelijk wordt betwist - dan geldt dat van IVENT niet kon worden verwacht dat zij, zonder toelichting van PQR op dat punt, de gehele inschrijving van PQR zou nazoeken op beschrijvingen die (mogelijk) in de plaats gesteld zouden kunnen worden van ontbrekende informatie, te weten de maximaal één bladzijde A4 te beschrijven escalatieprocedure. Indien PQR werkelijk had gemeend dat de informatie ten behoeve van WENS 2 tevens kon dienen ter voldoening aan EIS 78 had het op haar weg gelegen om, bijvoorbeeld achter tabblad 16, terzake een verwijzing op te nemen.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat de in EIS 75 en 78 gevraagde informatie in de inschrijving van PQR ontbreekt.
(ii) Aanvullen ontbrekende gegevens
4.10. Nu het ervoor gehouden moet worden dat de in EIS 75 en 78 gevraagde informatie in de inschrijving van PQR ontbreekt, moet beoordeeld worden of PQR in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de ontbrekende informatie aan te vullen.
4.11. Vooropstaat dat ingevolge vaste rechtspraak (kleine) gebreken in een inschrijving alleen kunnen worden hersteld indien sprake is van een fout die zich leent voor eenvoudig herstel. Door het bieden van een herstelmogelijkheid aan één van de inschrijvers handelt een aanbestedende dienst immers al snel in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Voor aanvulling van gegevens na het tijdstip van aanbesteding is slechts ruimte indien er sprake is van een kennelijke omissie of kennelijk geringe fout in de reeds aan de aanbestedende dienst verstrekte gegevens. Indien de omissie te wijten is aan onduidelijkheid van de aanbestedingsdocumenten en het alsnog indienen van ontbrekende documenten de kansen van andere inschrijvers niet beïnvloedt, kan herstel worden toegestaan. In die gevallen kan het zorgvuldigheidsbeginsel prevaleren boven het gelijkheidsbeginsel.
Voor het aanvullen van ontbrekende informatie is in zijn algemeenheid geen plaats wanneer de over te leggen gegevens en documenten tot in detail zijn omschreven en uitdrukkelijk is aangegeven dat het niet of niet-volledig verstrekken van de gevraagde gegevens of documenten zal leiden tot uitsluiting.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
4.12. In de eerste plaats voldoen EIS 75 en 78 naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het vereiste dat een voorwaarde op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze moet zijn geformuleerd. Uit de formulering van de eisen volgt genoegzaam dat beschrijvingen moesten worden toegevoegd achter tabblad 16, hetgeen voor EIS 75 later is gewijzigd in tabblad 23. Niet valt in te zien dat een onduidelijkheid op dit punt kan hebben bijgedragen aan de omissie van PQR. Het betreffen voorts beschrijvingen van voor de inschrijving relevante processen. PQR had als behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver moeten begrijpen dat zij de bedoelde beschrijvingen bij haar inschrijving moest indienen. Tegen deze achtergrond is het achterwege laten van het indienen van de gevraagde beschrijvingen dan ook niet te beschouwen als een kennelijke omissie of een kennelijk geringe fout.
4.13. In de tweede plaats staat in de Uitnodiging tot Inschrijving op meerdere plaatsen (paragraaf 9.1, 10.1 en onderaan Bijlage A) aangegeven dat aan de gestelde eisen moet worden voldaan en dat het niet voldoen aan de eisen en het niet of onvolledig aanleveren van gevraagde documenten en/of gegevens consequenties heeft voor deelname aan de aanbestedingsprocedure. Hieruit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden afgeleid dat het niet of onvolledig aanleveren van documenten zal leiden tot uitsluiting van deelname.
4.14. Dat IVENT zich in paragraaf 9.1 van de Uitnodiging tot Inschrijving het recht heeft voorbehouden om inschrijvers om verduidelijking van de inhoud van hun inschrijving te vragen, betekent nog niet dat zij gehouden is dat te doen. Dit geldt temeer nu de gevraagde informatie bij EIS 75 en EIS 78 geheel of gedeeltelijk ontbreekt en het dus niet zou gaan om de in voornoemde paragraaf bedoelde verduidelijking van de inhoud van de inschrijving, maar om aanvulling van ontbrekende gegevens.
4.15. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding IVENT te gelasten PQR in de gelegenheid te stellen de ontbrekende informatie aan te vullen.
(iii) Heraanbesteding
4.16. PQR heeft aan haar meer subsidiaire vordering tot heraanbesteding ten grondslag gelegd dat EIS 75 en 78 niet eenduidig zijn. Volgens PQR kon uit de aanbestedingsdocumenten niet op ondubbelzinnige wijze worden afgeleid dat de gevraagde informatie diende te worden toegevoegd. Naar deze informatie wordt immers niet expliciet verwezen in de in Bijlage A opgenomen checklist, aldus PQR. Daarnaast geeft IVENT nu kennelijk een andere invulling aan EIS 78 dan een normaal oplettende inschrijver had mogen begrijpen, aldus opnieuw PQR. PQR heeft daartoe aangevoerd dat gevraagd werd om een escalatieprocedure en, anders dan IVENT kennelijk meent, niet speciaal om een escalatieprocedure ten behoeve van IVENT.
4.17. Zoals reeds is overwogen met betrekking tot aanvulling van de inschrijving, zijn EIS 75 en 78 op de vereiste duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze geformuleerd.
Hetgeen PQR gesteld heeft met betrekking tot de checklist legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Het mag zo zijn dat de gevraagde documenten niet expliciet genoemd worden in de checklist, maar de checklist verwijst wel expliciet naar Bijlage L, waarin inschrijvers alle eisen stuk voor stuk met 'Ja/Nee' diende te bevestigen. In Bijlage L, corresponderend met hoofdstuk 16 van de inschrijving van PQR, staat vervolgens uitdrukkelijk aangegeven dat de in EIS 75 en 78 gevraagde informatie moet worden toegevoegd achter tabblad 16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan er bij behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers dan ook geen misverstand over bestaan dat de gevraagde informatie in ieder geval diende te worden toegevoegd.
4.18. Daar komt nog bij dat PQR onweersproken heeft gelaten dat zij degene is geweest de in 2.8 vermelde vraag heeft gesteld met betrekking tot de in EIS 75 gevraagde informatie. Hieruit leidt de voorzieningenrechter af dat (ook) PQR, in ieder geval voor wat betreft EIS 75, heeft onderkend dat om informatie werd gevraagd. In haar inschrijving heeft PQR vervolgens evenwel nagelaten de betreffende informatie bij te voegen.
4.19. De stelling van PQR dat de inhoud van EIS 78 niet eenduidig was, behoeft geen verdere bespreking. IVENT heeft de inschrijving van PQR immers terzijde gelegd wegens het ontbreken van een beschrijving van de escalatieprocedure. In dat verband is dan ook niet meer van belang of nu gevraagd werd om een omschrijving van een algemene escalatieprocedure of om een escalatieprocedure ten behoeve van IVENT.
Slotsom ten aanzien van de vorderingen van PQR
4.20. Gelet op al het voorgaande moeten de vorderingen van PQR worden afgewezen.
Vordering derde partij
4.21. De afwijzing van de vorderingen van PQR brengt mee dat Fujitsu geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar tegen de Staat en PQR ingestelde vorderingen. Dat geldt te meer nu de Staat ter zitting heeft verklaard nog steeds voornemens te zijn de opdracht definitief te gunnen aan - onder meer - Fujitsu. De vorderingen van Fujitsu zullen daarom worden afgewezen. Hetgeen partijen ter zake hebben gesteld en aangevoerd behoeft daarom geen verdere bespreking.
Proceskosten
4.16. PQR zal - als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Staat, zoals gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts zal PQR worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van SCH als gevoegde partij, zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad. Fujitsu zal in de door haar aangespannen procedure worden veroordeeld in de kosten van de Staat en PQR. Deze kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Staat en/of PQR als gevolg van de door Fujitsu ingestelde vorderingen extra kosten hebben moeten maken. Ondanks de afwijzing moet PQR in haar verhouding tot Fujitsu worden aangemerkt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij. Het voornaamste doel van Fujitsu was immers te voorkomen dat haar mogelijkheid om na de voorlopige gunning definitief gegund te krijgen voor haar in negatieve zin zou worden beïnvloed, welk doel is bereikt. PQR zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van Fujitsu, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, zij het, zoals gebruikelijk, met ingang van veertien dagen na datum vonnis, en uitvoerbaar bij voorraad.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vorderingen van PQR af;
- veroordeelt PQR in de kosten van dit geding aan de zijde van zowel de Staat, Fujitsu als SCH tot op dit vonnis (telkens) begroot op € 1.384,-, waarvan steeds € 816,- aan salaris advocaat en € 568,- aan griffierecht;
- bepaalt dat, indien niet binnen veertien dagen na heden aan de proceskostenveroordelingen ten aanzien van de Staat en Fujitsu is voldaan, PQR daarover wettelijke rente verschuldigd is;
- verklaart de proceskostenveroordeling ten aanzien van Fujitsu en SCH uitvoerbaar bij voorraad.
- veroordeelt PQR tevens in de nakosten aan de zijde van de Staat, forfaitair begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
- bepaalt dat, indien en voor zover PQR niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden door de Staat aan PQR is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van algehele voldoening;
- wijst de vorderingen van Fujitsu af;
- veroordeelt Fujitsu voor wat betreft de door haar jegens de Staat en PQR ingestelde vorderingen in de kosten aan de zijde van de Staat en PQR, tot dusver begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2011.
WJ