Parketnummer: 09/607709-11
Datum uitspraak: 5 december 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte (Y)],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Midden Holland - HvB De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 juli 2011, 21 oktober 2011 en 21 november 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Wesseldijk en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2011 te Leiden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [A] en/of [B] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
- de woning waarin die [A] en [B] zich bevonden, is binnengegaan en/of/waarbij een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [A] en/of die [B] heeft/is gericht, althans op een voor die [A] en/of [B] duidelijk zichtbare wijze voorhanden heeft gehad/was
- en/of daarbij heeft/is geroepen, althans gezegd: "Dit is een overval, dit is een overval!" en/of "Geld, geld!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Op 17 april 2011 zijn [A] en [B] in hun woning overvallen door een aantal personen die onder bedreiging met een vuurwapen hebben getracht hen te dwingen tot de afgifte van geld. Doordat [A] de overvallers uit de woning heeft weten te werken, is het bij een poging tot een woningoverval gebleven. De overvallers zijn, nadat zij de woning hadden verlaten, allen weggerend. Vervolgens zijn rond het tijdstip van de overval in de buurt van de woning verdachte en medeverdachte [X] aangehouden. De verdenking bestaat dat zij (twee van) de personen zijn die hebben getracht de woningoverval te plegen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing in vereniging.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte één van de personen is, die het feit hebben gepleegd.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
Op 17 april 2011 omstreeks 6:30 uur zitten [A] en zijn echtgenote [B] in de woonkamer van hun woning aan de [adres] te Leiden. Plotseling zien zij drie danwel vier personen de gang van de woning inlopen. Zij hebben een panty over hun hoofd en/of een capuchon op. De voorste persoon richt vervolgens een vuurwapen in de richting van [A] en schreeuwt daarbij: "Geld, geld!" en/of "Dit is een overval, dit is een overval!". [A] springt van de bank af en duwt direct de gangdeur dicht, waarna hij de overvallers zijn woning uitwerkt. Twee van hen rennen weg richting de Atjehstraat en aldaar aangekomen via de Atjehstraat richting de Kooilaan.2
Vast staat dat de daders zich schuldig hebben gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging. Het is aan het kordate optreden van één van de slachtoffers te danken dat het strafbare feit niet is voltooid. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte één van de daders is.
De rechtbank is, gelijk het standpunt van de officier van justitie, van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Omstreeks 6:27 uur rijdt een verbalisant in burger in zijn vrije tijd op zijn motor over de Kooilaan te Leiden en ziet een man uit de Atjehstraat richting de Bielsenstraat rennen. Vervolgens ziet hij nog een man uit de Atjehstraat aan komen rennen, een tiental meters achter de eerste man aan. Hij ziet dat de tweede man een groene klos waslijn verliest op de Kooilaan waar deze overgaat in de Bielsenstraat. De man kijkt naar de verloren waslijn, maar laat deze liggen en rent door. De verbalisant wenkt een toevallig passerende motoragent in uniform, die de (tweede) man vervolgens staande houdt. Desgevraagd kan de man geen legitimatiebewijs tonen. Op dat moment horen de verbalisanten via de mobilofoon dat er een gewapende overval met meerdere daders heeft plaatsgevonden op de [adres] te Leiden. De [adres] is de eerste zijstraat van de Atjehstraat, gezien vanaf de Kooilaan. Hierop wordt de man, die [X] blijkt te zijn genaamd, aangehouden.3 Bij deze medeverdachte worden bij zijn fouillering in zijn jas een groene latex handschoen, een panty en een zwarte muts aantroffen. In de capuchon van zijn jas wordt nog een panty aangetroffen. Van beide panty's zijn de beenstukken aan elkaar geknoopt.4
Nadat de overvallers de woning aan de [adres] hadden verlaten, heeft [A] de politie gebeld. De verbalisanten die op de melding afgaan, horen dat op de Kooilaan inmiddels één verdachte is aangehouden en dat een andere verdachte, gekleed in een grijze joggingbroek en een zwarte jas, is weggerend. Omstreeks 6:30 uur zien zij op de Bufferkade een lichtgetinte jongen in een grijze joggingbroek en zwarte jas lopen en roepen hem aan. Als deze jongen de politie ziet, rent hij weg. Na een achtervolging, waarbij de jongen zich korte tijd verstopt in de bosjes, wordt hij uiteindelijk om 6:50 uur op de Herensingel te Leiden aangehouden. De jongen blijkt te zijn genaamd [verdachte].5 De verbalisanten die kort daarvoor medeverdachte [X] hadden aangehouden, herkennen verdachte [verdachte] als de persoon die zij als eerste uit de Atjehstraat zagen rennen.6
Op en rond het moment van de poging overval zijn door bewakingscamera's, die zijn bevestigd aan de voor- en achterzijde van de woning aan de [adres] te Leiden, camerabeelden geregistreerd. De rechtbank heeft deze beelden in aanwezigheid van verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie ter terechtzitting bekeken en heeft daarop het volgende waargenomen:7
Om 5:15:17 uur maakt een persoon (persoon 1) die een lichtkleurige broek, een donkerkleurige glimmende jas en een donkerkleurige capuchon van een andere stof draagt, het tuinhekje open. Om 5:15:50 uur loopt deze persoon de tuin in richting de woning. Om 5:16:19 uur loopt de persoon de tuin weer uit.8
Om 6:25:11 uur lopen vanuit de richting van de Atjehstraat drie mannen voorbij de woning. Om 6:25:27 uur verschijnen dezelfde mannen weer in beeld. De voorste man (persoon 2) draagt aan zijn rechterhand een groene handschoen en houdt in die hand een klein op een vuistvuurwapen gelijkend voorwerp vast. Naast hem is persoon 1 te zien. Om 6:25:30 rennen de mannen weg richting de Atjehstraat.9
De rechtbank stelt vast dat de kleding die persoon 1 op de beelden draagt, overeenkomt met de kleding die verdachte droeg tijdens zijn aanhouding. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een zwarte katoenen sweater met een capuchon droeg tijdens zijn aanhouding. Op de foto's die de politie van de kleding van verdachte heeft gemaakt, is te zien dat verdachte een beige/grijskleurige joggingbroek, een donkere glimmende gewatteerde jas en witte Adidas gympen met zwarte strepen op de zijkant droeg tijdens zijn aanhouding.10
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat op de beelden te zien is dat de persoon in de achtertuin witte Adidas gympen draagt met zwarte strepen aan zowel de binnen- als aan en buitenzijde, terwijl zijn Adidas gympen alleen strepen aan de buitenzijde hebben, hetgeen ook blijkt uit de foto die de politie van zijn Adidas gympen heeft gemaakt (p. 86). Hij kan derhalve nooit persoon 1 op de beelden zijn geweest, aldus verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Het is juist dat op de foto waaraan de verdachte refereert, uitsluitend de buitenzijde van zijn Adidas gympen te zien is. Het enkele feit dat de binnenzijde van zijn Adidas gympen op deze foto niet zichtbaar is, impliceert echter niet dat zijn Adidas gympen geen strepen op de binnenzijde hebben. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat Adidas gympen zoals die van verdachte, derhalve met een streepdessin op de buitenzijde, zowel op de binnen- als de buitenzijde strepen hebben. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat dat niet zou gelden voor de Adidas gympen van verdachte.
Voorts stelt de rechtbank vast dat persoon 2 op de beelden medeverdachte [X] is, op basis van het ter terechtzitting waargenomen uiterlijk van medeverdachte [X], waaronder zijn geprononceerde voorhoofd, neus en kin, alsmede de beschrijving van de kleding die hij tijdens zijn aanhouding droeg.
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij betrokken is geweest bij de poging overval en heeft zijn aanwezigheid ter plaatste verklaard door te stellen dat hij eerder die avond twee meisjes in Rotterdam had ontmoet, waarmee hij vervolgens naar Leiden is gegaan. Desgevraagd kon verdachte zich echter, ondanks dat de ontmoeting met één van deze twee meisjes tot kort voor zijn aanhouding in Leiden had geduurd, geen enkel detail ter zake van deze meisjes herinneren, zoals hun naam, adres, de specifieke plaats van ontmoeting in Rotterdam danwel over de auto waarin hij met deze meisjes naar Leiden was gereden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij ten tijde van zijn aanhouding nog dronken zou zijn geweest, terwijl de verbalisant die hem na zijn aanhouding heeft overgebracht naar het politiebureau heeft verklaard dat hij niet de indruk danwel waarneming had dat verdachte onder invloed was van drank of andere stoffen, die het gedrag, denkwijze of lichaam kunnen beïnvloeden.11 Daarnaast heeft verdachte aanvankelijk bij de politie verklaard dat hij voor de politie is weggerend omdat hij bij het zien van een vuurwapen bij de desbetreffende agent, schrok, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij een zijstraat inkeek en daar een man met een vuurwapen zag. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de directe omgeving van de plaats delict dan ook ongeloofwaardig.
Gelet op het bovenstaande - in onderling verband en samenhang gezien - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de personen is geweest die heeft getracht aangevers in hun woning te overvallen en dat hij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing in vereniging.
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 17 april 2011 te Leiden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [A] en [B] te dwingen tot de afgifte van geld,, toebehorende aan [A] en/of [B], met zijn mededaders:
- de woning waarin die [A] en [B] zich bevonden, is binnengegaan waarbij een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [A] gericht, althans op een voor die [A] en [B] duidelijk zichtbare wijze voorhanden heeft gehad
- en daarbij heeft geroepen, althans gezegd: "Dit is een overval, dit is een overval!" en "Geld, geld!", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - gelet op zijn bepleite vrijspraak van verdachte - geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op zondag 17 april 2011 in de vroege ochtend samen met anderen getracht [A] en [B] in hun woning te overvallen. Door verdachte en zijn mededaders is de woning in de vroege ochtend langere tijd geobserveerd en vervolgens zijn zij uiteindelijk de woning binnengegaan. Daar hebben zij getracht onder bedreiging met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de slachtoffers te dwingen tot de afgifte van geld. Het is enkel aan de assertieve reactie van één van de slachtoffers te danken dat het delict niet is voltooid en dat verdachte en zijn mededaders de woning zonder buit hebben moeten verlaten.
De overval vond plaats op een vroege zondagochtend in de beschermde omgeving van de woning van de slachtoffers, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zouden moeten voelen. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote emotionele impact hebben op de slachtoffers, hetgeen ook is gebleken uit de verklaring van één van de slachtoffers, die zich tevens als benadeelde partij in deze strafzaak heeft gevoegd. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen financiële gewin, zonder daarbij stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Daar komt nog bij dat een dergelijk feit de rechtsorde schokt en bijdraagt aan algemene gevoelens van onveiligheid. Deze handelingen worden verdachte dan ook zwaar aangerekend. De rechtbank rekent het de verdachte bovendien zeer aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij samen met zijn mededaders heeft aangericht.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling verder rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 november 2011 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Bovendien liep verdachte in een proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf op het moment dat hij het onderhavige strafbare feit pleegde.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 3 augustus 2011 is veroordeeld voor opzetheling tot 32 maanden gevangenisstraf en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf, gepleegd voor de hierboven genoemde datum.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 27 mei 2011 betreffende verdachte. Omdat verdachte het tenlastegelegde feit ontkent, geen hulpvragen heeft en het huidige toezicht bij de jeugdreclassering aflopend was, ziet de reclassering geen mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding bij verdachte.
Op grond van oriëntatiepunten welke deze rechtbank hanteert, is het uitgangspunt bij de straftoemeting inzake een voltooide overval op een woning waarbij sprake is van licht geweld danwel bedreiging met geweld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Als strafverzwarende elementen neemt de rechtbank in aanmerking dat de daders vermomd waren en dat bij de overval gebruik is gemaakt van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Ook het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten weegt strafverzwarend.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, tijdens de overval een minder grote rol heeft gespeeld dan medeverdachte [X] die heeft gedreigd met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 32 maanden passend en geboden is.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[A] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 29.960,-.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - gelet op zijn bepleite vrijspraak - verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat het bestaan van deze gestelde schade niet is onderbouwd en omdat onvoldoende is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op immateriële schade, tot een bedrag van € 1500,- naar billijkheid toewijsbaar, nu door of namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1500,-.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A], wonende [adres], een bedrag van € 1500,- , met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1500,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader [X] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader [X] opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Timmermans, voorzitter,
mrs Bruining en Van der Meer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Schrover, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2011.
Mr. Van der Meer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1640/2011 056878, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen.
2 Proces-verbaal aangifte, [A], 17 april 2011, p. 47; Proces-verbaal verhoor getuige [B], 17 april 2011, p. 51-52
3 Proces-verbaal aanhouding [X], 17 april 2011, p. 20-22.
4 Proces-verbaal van bevindingen, 17 april 2011, p. 9.
5 Proces-verbaal aanhouding [verdachte], 17 april 2011, p. 32; Proces-verbaal van bevindingen, 17 april 2011, p. 34-36.
6 Proces-verbaal van bevindingen, 17 april 2011, p. 38.
7 De tijdsaanduiding van de beelden verschilt ongeveer 1 uur ten opzichte van de werkelijke tijd, gezien het tijdstip van de melding van 06:30 uur, zie Proces-verbaal van bevindingen, p. 103.
8 Waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 21 november 2011.
9 Waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 21 november 2011.
10 Proces-verbaal, 14 juni 2011, p. 80 met bijlagen p. 82-86; Bijlagen 1, 2, 3, 10 en 11 bij het proces-verbaal van bevindingen PL1640 2011056878-46, 5 september 2011.
11 Proces-verbaal van bevindingen PL1644 2011056878-40, 26 juli 2011.