1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 10 september 2010 een aanvraag ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie aan de Hogeschool van Amsterdam te Amsterdam’. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 2 maart 2011 afgewezen. Bij besluit van 6 juni 2011 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2011. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was in bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie aan de Hogeschool van Amsterdam te Amsterdam’, geldig met ingang van 7 september 2007 tot 31 augustus 2008 en laatstelijk verlengd tot 31 augustus 2010.
2.2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de aanvraag te laat heeft ingediend en dat dit haar is toe te rekenen. Gelet daarop is haar aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw, nu zij arbeid in loondienst verricht zonder dat haar werkgever voor haar beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning (TWV). Op grond van het voorgaande is de aanvraag om verlenging terecht afgewezen, aldus verweerder.
2.3 In beroep heeft eiseres hiertegen aangevoerd dat de verlengingsaanvraag tijdig is ingediend, namelijk binnen de door verweerder in B1/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bepaalde redelijke termijn van twee jaar. Indien de rechtbank van oordeel is dat desondanks sprake is van een termijnoverschrijding, dan is die zo gering dat verweerder, gelet op de belangen van eiseres, de aanvraag had moeten behandelen als was deze tijdig ingediend.
2.4 Deze beroepsgrond kan niet slagen. Op grond van artikel 3.80, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend. Vast staat dat eiseres de verlengingsaanvraag op 10 september 2010 heeft ingediend en dat haar verblijfvergunning geldig was tot 31 augustus 2010. Gelet daarop heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres de verlengingsaanvraag te laat heeft ingediend. De ter zitting ingenomen stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, nu eiseres haar studiepasje niet eerder ontvangen had, heeft verweerder terecht aangemerkt als onvoldoende om de termijnoverschrijding niet aan eiseres toe te rekenen. Het is immers de verantwoordelijkheid van eiseres om tijdig te beschikken over de benodigde documenten. Het (impliciete) beroep op
artikel 3:82 Vb maakt het voorgaande niet anders, nu in deze bepaling niet is neergelegd dat een niet-tijdige aanvraag die binnen de redelijke termijn is ingediend, als een tijdige aanvraag dient te worden aangemerkt.
Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat verweerder gebruik had dienen te maken van zijn beoordelingsvrijheid en in dat verband de aanvraag had moeten behandelen als was deze tijdig ingediend, merkt de rechtbank op dat artikel 3.80, eerste lid, Vb een dwingend geformuleerde bepaling betreft, zodat er voor verweerder geen ruimte is om daarvan af te wijken op grond van een belangenafweging.
2.5 Op grond van artikel 3.80, tweede lid, van het Vb wordt de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw, gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Door de niet-tijdig ingediende aanvraag van eiseres aan te merken als aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning heeft verweerder in de voorliggende zaak derhalve op een juiste wijze toepassing gegeven aan het bepaalde in het Vb.
2.6 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder f, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan. Ingevolge onderdeel B6/5 en B6/6 van de Vc is het vreemdelingen die hier te lande voor studiedoeleinden zijn toegelaten, toegestaan arbeid van bijkomende aard te verrichten. Het gaat daarbij om arbeid van maximaal tien uur per week of seizoensarbeid in de maanden juni, juli en augustus. Hiervoor is een TWV vereist.
2.7 Met betrekking tot het tegenwerpen van het ontbreken van een TWV heeft eiseres naar voren gebracht dat verweerder in het verleden bij eerdere aanvragen tot verlenging van haar verblijfsvergunning heeft gedoogd dat ze naast haar studie meer dan tien uur werk verrichtte. Volgens eiseres kan dit nu dan ook geen grond zijn om de voorliggende aanvraag af te wijzen.
2.8 Niet in geschil is dat eiseres meer dan tien uur per week werkzaamheden verrichtte voor [naam] te Amsterdam, zonder dat deze werkgever voor eiseres beschikte over een TWV, zodat verweerder het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder f, Vw aan haar heeft kunnen tegenwerpen. De stelling van eiseres dat zij bij het indienen van haar eerdere verlengingsaanvragen telkens melding heeft gemaakt van deze werkzaamheden, is niet onderbouwd en evenmin kan dit worden afgeleid uit het dossier. Ook overigens kan uit het dossier niet worden afgeleid dat verweerder in het verleden deze werkzaamheden heeft gedoogd. Daarin behoefde verweerder dan ook geen reden te zien om het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder f, Vw niet aan eiseres tegen te werpen.
2.9 Voorts heeft eiseres in beroep aangevoerd dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onterecht in haar nadeel heeft laten uitvallen. Indien de verblijfsvergunning niet wordt verlengd, kan eiseres haar studie niet voltooien. Daarnaast is van belang dat zij een relatie is aangegaan met een Nederlandse man. Waarschijnlijk zal zij hier blijven en gaan werken, zodat zij een wezenlijke bijdrage gaat leveren aan de Nederlandse economie.
2.10 Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder f, Vw niet in het voordeel van eiseres hoeven laten uitvallen vanwege het feit dat zij haar studie in Nederland wenst af te maken en een relatie heeft met een Nederlandse man. In de omstandigheid dat eiseres zonder verblijfsvergunning haar studie niet zal kunnen afmaken, verschilt zij immers niet van andere studenten voor wie dezelfde voorwaarden gelden. Ook het feit dat eiseres een relatie heeft met een Nederlandse man is niet zodanig zwaarwegend dat verweerder op grond daarvan aan de belangen van eiseres doorslaggevend gewicht behoefde toe te kennen.
2.11 Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.12 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.