De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd.
2.4 In artikel 17 Vw zijn categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen. Zo wordt op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
2.5 Niet in geschil is dat eiseres niet in het bezit is van een mvv. De vraag die partijen onder meer verdeeld houdt is of verweerder zonder een BMA-advies over de gezondheidstoestand van eiseres heeft kunnen overwegen dat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.6 Vaststaat dat eiseres bij haar aanvraag een toestemmingsverklaring heeft overgelegd ten behoeve van haar psychiater, dr. Lionarons, gedateerd op 3 december 2010. Daarnaast heeft eiseres in bezwaar een medische verklaring van haar psychiater overgelegd, gedateerd op 17 december 2010 waarin onder meer staat dat eiseres lijdt aan een depressieve stoornis die gepaard gaat met gegeneraliseerde angst en gesomatiseerde spanning, dat de behandeling langdurig zal zijn en zonder onderbreking dient te worden voortgezet om decompensatie te voorkomen. Voorts heeft eiseres bij haar aanvraag een toestemmingsverklaring overgelegd ten aanzien van het OLVG-ziekenhuis, waarop de naam van de behandelend arts niet is ingevuld.
2.7 Ten aanzien van de stelling van eiseres dat geen sprake is van een onvolledig ingevulde toestemmingsverklaring ten aanzien van het OLVG-ziekenhuis, nu zij de naam van haar behandelend arts in het OLVG-ziekenhuis mondeling heeft gemeld bij het indienen van haar aanvraag bij het IND-loket, overweegt de rechtbank dat eiseres hierin niet gevolgd wordt, aangezien zij deze stelling niet heeft onderbouwd.
2.8 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder betoogd dat het BMA alleen een advies kan uitbrengen indien zij beschikt over alle medische gegevens van eiseres en dat zij geen deeladvies kan uitbrengen over de medische situatie van eiseres enkel op grond van haar medische gegevens van de psychiater. Nu op de toestemmingsverklaring met betrekking tot de behandeling van eiseres in het OLVG-ziekenhuis de naam van de behandelaar ontbreekt, heeft het BMA geen advies kunnen uitbrengen. Volgens verweerder is deze werkwijze van het BMA vaste praktijk.
2.9 De rechtbank stelt vast dat het argument van verweerder met betrekking tot de werkwijze van het BMA in het besluit in primo noch in het besluit op bezwaar is genoemd ter onderbouwing van verweerders standpunt dat er geen BMA-advies kon worden ingewonnen. In beide besluiten heeft verweerder immers enkel overwogen dat de toestemmingsverklaring ten behoeve van het OLVG-ziekenhuis niet volledig was ingevuld en dat het BMA als gevolg daarvan niet om advies kon worden gevraagd. Niet overwogen is dat de overgelegde toestemmingsverklaring ten behoeve van de psychiater op zich zelf onvoldoende is voor het BMA, gelet op voornoemde werkwijze. De bij de aanvraag overgelegde toestemmingsverklaring ten behoeve van de psychiater wordt in geen van beide besluiten genoemd. Met de enkele overweging dat het BMA geen advies heeft kunnen uitbrengen omdat de toestemmingsverklaring ten aanzien van het OLVG-ziekenhuis onvolledig is, is, gelet op het feit dat er wel een volledig ingevulde toestemmingsverklaring ten behoeve van de psychiater is overgelegd, aangevuld met nadere medische informatie, het in het bestreden besluit opgenomen standpunt dat het BMA geen advies heeft kunnen uitbrengen met betrekking tot eiseres, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Verweerder heeft daarmee voorts onzorgvuldig gehandeld door zonder BMA-advies te concluderen dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, Vw. In zoverre is het besluit dan ook genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb.
2.10 Volgt de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.11 Verweerder baseert zich ter onderbouwing van zijn standpunt dat het BMA geen advies kon inwinnen met betrekking tot eiseres op de door hem genoemde werkwijze van het BMA, waarbij het BMA geen deeladvies uitbrengt indien zij niet beschikt over alle medische gegevens. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat deze werkwijze vaste praktijk is, doch niet kenbaar is vastgelegd in beleid.
2.12 Nu verweerders stelling met betrekking tot de werkwijze van het BMA niet blijkt uit het door verweerder te hanteren beleid, neergelegd in B/8.3 Vreemdelingencirculaire (Vc), en ook overigens niet is onderbouwd en de rechtbnak ook ambtshalve niet bekend is, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat geen medisch advies kan worden ingewonnen indien met de overgelegde (volledige ingevulde) toestemmingsverklaringen niet de hele medische problematiek van een vreemdeling in beeld gebracht kan worden.
2.13 Uit het voorgaande volgt dat verweerder ook zijn ter zitting ingenomen standpunt dat de door eiseres overgelegde toestemmingsverklaring ten behoeve van de psychiater niet tot een BMA-advies kan leiden, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Hieruit volgt dat verweerder met zijn ter zitting ingenomen standpunt evenmin het in rechtsoverweging 2.8 geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek heeft kunnen wegnemen.
2.14 Zoals overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. De overige gronden van beroep behoeven gelet daarop geen bespreking meer.
2.15 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.17 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.18 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.19 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
2.20 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.