ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7454

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/35208
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een terugkeerbesluit in het belang van de openbare orde

In deze zaak gaat het om de schorsing van een terugkeerbesluit dat op 6 oktober 2011 aan verzoeker is opgelegd, waarbij hij werd geïnformeerd dat hij Nederland onmiddellijk diende te verlaten. Verzoeker, een Irakese vreemdeling, heeft op 1 november 2011 bezwaar aangetekend tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft op 30 november 2011 uitspraak gedaan. De kern van het geschil betreft de vraag of verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde, wat zou rechtvaardigen dat de vertrektermijn wordt verkort. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat verzoeker een dergelijk gevaar vormt, enkel op basis van een openstaande verdenking van heling. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen beleidsregels zijn die het verkorten van de vertrektermijn in het belang van de openbare orde ondersteunen. Daarom wordt het verzoek om schorsing van het terugkeerbesluit toegewezen, en wordt het besluit geschorst tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 874,--. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Pereira Horta, in aanwezigheid van griffier mr. M. de Graaf, en is openbaar uitgesproken op 30 november 2011. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/35208
uitspraak ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker, V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. M.D. Gunster).
Procesverloop
Verzoeker stelt te zijn geboren op [datum] 1986 en de Irakese nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Op 6 oktober 2011 is verzoeker in kennis gesteld van het feit dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten, zoals bedoeld in artikel 62 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 (hierna: het terugkeerbesluit). Verzoeker heeft tegen dit besluit op 1 november 2011 een bezwaarschrift ingediend.
Bij schrijven van 1 november 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die er toe strekt hem in de gelegenheid te stellen zijn bezwaarprocedure in Nederland af te wachten.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 november 2011. Verzoeker heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2 Ingevolge artikel 62, derde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 dient, in afwijking van het eerste lid, de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft gehad, Nederland onmiddellijk te verlaten.
Ingevolge artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan de minister, in afwijking van het eerste lid, de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) is een terugkeerbesluit de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt een passende termijn van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 vermelde uitzonderingen.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan dertig dagen, indien er een risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus is afgewezen, dan wel indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
3 Verweerder heeft zich bij brief van 28 november 2011 op het standpunt gesteld dat in het terugkeerbesluit terecht en op juiste gronden, onder verwijzing naar artikel 62, vierde lid, van de Vw 2000, is overwogen dat de openbare orde het onmiddellijke vertrek van verzoeker eist en dat om die reden geen langere vertrektermijn is gegund. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van
8 november 2011 (LJN: BU4116) en naar een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 november 2011.
4 Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat het verzoek er tevens toe strekt het terugkeerbesluit te schorsen. Verder is aangevoerd dat de uitspraak waarnaar door verweerder is verwezen ziet op een andere situatie. Voorts heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat het te ver gaat om op basis van de enkele verdenking van een misdrijf aan te nemen dat verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde.
5 De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het risico op onderduiken geen omstandigheid is die kan leiden tot het afzien van een vertrektermijn.
6 Bij eerdergenoemde uitspraak van 8 november 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, geoordeeld dat artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een voldoende nationaalrechtelijke basis biedt om de terugkeertermijn op nul dagen te stellen in verband met aspecten van openbare orde. Dit is door verzoeker ook niet bestreden. De voorzieningenrechter neemt de in die uitspraak hieromtrent neergelegde overwegingen over.
7 De kern van het geschil betreft de vraag of betrokkene een gevaar is voor de openbare orde, in welk geval verweerder kan afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek. De voorzieningenrechter stelt vast dat beleidsregels ontbreken ten aanzien van het verkorten van een vertrektermijn in het belang van de openbare orde. In dat licht bezien heeft verweerder met het enkele feit dat op het strafblad van verzoeker een openstaande zaak betreffende een verdenking van heling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een dergelijk gevaar voor de openbare orde. Het beroep van verweerder op de eerdergenoemde uitspraak van
8 november 2011 faalt, nu in die zaak -anders dan in de huidige zaak- sprake was van een veroordeling tot twee maanden gevangenisstraf vanwege het in het bezit zijn van een reisdocument waarvan de vreemdeling wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vervalst is, zodat geen sprake is van een vergelijkbaar geval. Voorts volgt de voorzieningenrechter verweerder niet in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat het misdrijf van heling in het algemeen ernstiger is en meer maatschappelijke impact heeft dan het in voormelde uitspraak van 8 november 2011 genoemde misdrijf. De verwijzing naar de praktijk betreffende het weigeren of intrekken van een visum voor kort verblijf bij de verdenking van een strafbaar feit acht de voorzieningenrechter evenmin voldoende om te motiveren dat in dit geval het belang van openbare orde het onmiddellijke vertrek van verzoeker vordert.
8 Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen en komt het verzoek voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter zal het terugkeerbesluit van 6 oktober 2011 schorsen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
9 De voorzieningenrechter ziet gelet op de aard van het in deze procedure bestreden terugkeerbesluit, dat enkel een terugkeerverplichting vaststelt en niet ziet op verlening, vaststelling of intrekking van een verblijfsrecht, geen aanleiding te bepalen dat het verzoeker wordt toegestaan het bezwaar in Nederland af te wachten.
10 De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,--
(1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe, in die zin dat het terugkeerbesluit van 6 oktober 2011 wordt geschorst tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,--, die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Pereira Horta, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.