ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7529

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/8211
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor alleenstaande ouder met Nederlandse dochter in het kader van het Zambrano-arrest

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder met de Chinese nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering, die door verweerder is afgewezen op grond van het ontbreken van een geldige verblijfstitel. Verzoekster is de moeder van een jonge dochter met de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op het arrest Zambrano van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat een ouder van een EU-burger niet het recht kan worden ontzegd om in de EU te verblijven, indien dit het recht van het kind om in de Unie te verblijven zou schaden. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster in afwachting van haar verblijfsvergunning rechtmatig in Nederland verblijft en dat haar dochtertje, als burger van de Unie, recht heeft op een adequate verzorging. Gezien de omstandigheden, waaronder de afwezigheid van de vader en de financiële nood van verzoekster, wordt geoordeeld dat er onverwijlde spoed is en dat verzoekster recht heeft op een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter besluit dat verzoekster voorschotten op de bijstandsuitkering moet ontvangen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/8211
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2011 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[A], te [plaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: D.L. Swart).
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 25 oktober 2011, ingekomen bij verweerder op dezelfde datum, bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 8 november 2011 ter zitting behandeld.
Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Swart.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
2. Verzoekster is een alleenstaande ouder met de Chinese nationaliteit. Zij is in het bezit van een Italiaanse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Haar dochtertje, geboren op [datum] 2010, heeft de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster heeft op 4 september 2011 een aanvraag ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om een Nederlandse verblijfsvergunning. Voorts heeft verzoekster op 3 oktober 2011 een bijstandsuitkering voor levensonderhoud aangevraagd.
3. Bij het bestreden besluit van 14 oktober 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een bijstandsuitkering afgewezen. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat verzoekster niet beschikt over een geldige verblijfstitel op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
4. Verzoekster kan zich met het besluit niet verenigen. Zij beroept zich op bepalingen van internationaal recht als artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEG) in zijn arrest van 8 maart 2011 (Zambrano LJN: BP9130). Verzoekster betoogt dat zij tijdens de periode van zes of meer maanden die zij moet wachten op een beslissing inzake haar aanvraag om een Nederlandse verblijfsvergunning zonder tewerkstellingsvergunning hier te lande niet mag werken en dus zonder bron van inkomsten zit. De kans op het verkrijgen van deze tewerkstellingsvergunning is volgens verzoekster nihil te achten, aangezien voor het verkrijgen daarvan aan de werknemer (opleiding)eisen worden gesteld, waaraan zij vanwege haar gebrek aan opleiding op geen enkele manier kan voldoen. Verzoekster stelt dat haar Nederlandse dochtertje aldus wordt gefrustreerd in de uitoefening van haar door artikel 20 VWEU beschermde rechten. Verzoekster voert aan dat zij, gelet op het Zambrano-arrest, in aanmerking moet worden gebracht voor het recht op bijstand, nu zij rechtmatig in Nederland verblijft en in feite gelijk te stellen is met een Nederlander in de zin van artikel 11, tweede lid, van de Wwb.
5.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wwb, heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
5.2 Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wwb, wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande verblijvende vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
5.3. Artikel 20 VWEU luidt, voor zover van belang:
1. Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.
2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere:
a) het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;
b) ...
6.1. Artikel 20 VWEU verleent aan eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit de status van burger van de Unie. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJEG (zie onder andere het arrest-Rottmann, uitspraak van 2 maart 2010, LJN: BL8153) moet deze hoedanigheid worden aangemerkt als de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten. In dat kader verzet artikel 20 VWEU zich tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat de burgers van de Unie het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten.
6.2. In het door verzoeker aangehaalde arrest van het HvJEG van 11 maart 2011 (Zambrano) is door het HvJEG naar aanleiding van prejudiciële vragen in een verklaring voor recht geoordeeld dat een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in de lidstaat waar zijn kinderen van jonge leeftijd, staatsburgers van die lidstaat en te zijnen laste, verblijven, en wordt geweigerd hem een arbeidsvergunning te verstrekken. Er is namelijk van uit te gaan dat een dergelijke weigering ertoe zal leiden dat deze kinderen, burgers van de Unie, zullen worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten om hun ouders te volgen. Tevens loopt de betrokken persoon, indien hem geen arbeidsvergunning wordt gegeven, het risico niet over voldoende bestaansmiddelen te beschikken om te voorzien in zijn eigen onderhoud en in dat van zijn gezin, wat er eveneens toe zou leiden dat zijn kinderen, burgers van de Unie, zouden worden verplicht het grondgebied van de Unie te verlaten. In die omstandigheden zullen bedoelde burgers van de Unie in de feitelijke onmogelijkheid verkeren de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten uit te oefenen. Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien zulke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen.
7.1. De vraag of verzoekster in haar opvatting inzake het arrest Zambrano kan worden gevolgd, leent zich vanwege de complexiteit van de materie niet voor beantwoording in een voorlopige voorzieningprocedure. Aangezien verzoekster in broodnood zit, zal worden bezien of onverwijlde spoed, gelet op alle betrokken belangen, het vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen.
7.2. Het staat vast dat verzoekster in afwachting van de beslissing op haar aanvraag om een verblijfsvergunning rechtmatig in Nederland verblijft en als enige de zorg draagt voor haar anderhalf jaar oude Nederlandse dochter. De Nederlandse vader van de dochter is spoorloos en ontrekt zich aan de zorgtaken. Nu verzoekster ouder is van een jonge burger van de Unie met de Nederlandse nationaliteit, valt op voorhand niet uit te sluiten dat verzoekster onder de termen van het arrest Zambrano valt, zodat haar de gelegenheid moet worden geboden hier te lande in het onderhoud van haar dochter en van haarzelf te voorzien.
7.3. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verzoekster bij wijze van voorlopige voorziening voorschotten toe te kennen naar de voor haar geldende bijstandsnorm (alleenstaande ouder) tot zes weken na het besluit op bezwaar.
8. Gelet hierop behoeven de overige door verzoekster opgeworpen stellingen geen bespreking.
9. Verweerder wordt in de door verzoekster gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage:
- treft de voorlopige voorziening dat met ingang van 25 oktober 2011 - de datum waarop het verzoekschrift bij de rechtbank is ingekomen - door verweerder aan verzoekster voorschotten worden verstrekt ter hoogte van de voor haar geldende bijstandsnorm tot zes weken na de datum van bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- gelast verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 41,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874,-, welke kosten verweerder aan verzoekster dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D. Tieleman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 november 2011.
griffier rechter