ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7554

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/8332
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake reguliere bouwvergunning voor (brom)fiets- en voetgangerstunnel onder Rijksstraatweg te Wassenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2011 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een reguliere bouwvergunning voor de bouw van een (brom)fiets- en voetgangerstunnel onder de Rijksstraatweg nabij het kruispunt Den Deijl te Wassenaar. De bouwvergunning 2e fase was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar op 7 juli 2011. Verzoekers, bestaande uit VVE Rijksstraatweg 370 en enkele bewoners, stelden dat de vergunning niet in overeenstemming was met het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening. Ze voerden aan dat de herinrichting van het gebied niet was meegenomen in de aanvraag en dat dit een wijziging betekende die volgens artikel 56a van de Woningwet niet was toegestaan.

De voorzieningenrechter overwoog dat de bouwvergunning 2e fase geen strijd opleverde met het Bouwbesluit 2003 en dat de herinrichting van het gebied geen omgevingsvergunning vereiste, omdat het gebruik van de gronden in overeenstemming was met de geldende bestemming. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de argumenten van de verzoekers onvoldoende gewicht hadden om de gevraagde voorziening te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting zonder onrechtmatigheid in stand zou kunnen blijven na bezwaar.

De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en vertegenwoordigers van de verweerder. De verzoekers waren in persoon aanwezig, en de verweerder werd vertegenwoordigd door gemachtigden en deskundigen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/8332
uitspraak van 15 november 2011 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
VVE Rijksstraatweg 370, [A], [B] en [C], te Wassenaar, verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder
(gemachtigde: mr. W.J.E. van der Werf en mr. I.M. van der Heijden).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft verweerder reguliere bouwvergunning 2e fase verleend voor het bouwen van een (brom)fiets- en voetgangerstunnel onder de Rijksstraatweg nabij het kruispunt Den Deijl te Wassenaar.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 27 juli 2011 bezwaar gemaakt. De gronden zijn daarna aangevuld.
Bij brief van 28 oktober 2011 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 14 november 2011 ter zitting behandeld.
Verzoekers [A], [B] en [C] zijn in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts zijn namens verweerder verschenen ing. drs. S. Fokkema, O. van Zetten, T.B. van Meerten en P. Mangal.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
2. Op 12 februari 2009 heeft de gemeente Wassenaar een bouwvergunning 1e fase aangevraagd voor het bouwen van een (brom)fiets- en voetgangerstunnel onder de Rijksstraatweg nabij kruispunt Den Deijl te Wassenaar.
3. Bij besluit van 1 december 2010 heeft verweerder een bouwvergunning 1e fase verleend. Bij brief van 2 mei 2011 heeft verweerder meegedeeld dat de bouwvergunning van
1 december 2009 is herroepen op de grond dat deze al van rechtswege was verleend.
Bij besluiten van 28 juni 2011 heeft verweerder de hiertegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep zal door de meervoudige kamer van de rechtbank worden behandeld op 17 november 2011.
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft verweerder bouwvergunning 2e fase verleend voor het bouwplan. Hiertegen hebben verzoekers op 27 juli 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van
28 oktober 2011 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker [C] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet is aan te merken als belanghebbende. Zijn belang is volgens verweerder niet in belangrijke mate te onderscheiden van dat van anderen. Zijn woning is op ongeveer 250 meter afstand gelegen en hij heeft geen zicht op de tunnel. Het gestelde belang dat er een nieuwe verkeerstroom door zijn straat zal gaan is onvoldoende om een onderscheidend belang aan te nemen, aldus verweerder.
4.1 Verzoeker [C] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel belanghebbende is bij het bestreden besluit. Hij woont op 162 meter afstand en wordt direct getroffen door verkeersstromen die ten gevolge van de tunnel anders gaan lopen en door zijn (smalle) straat zullen komen.
4.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in de fase van de procedure geen aanleiding is om een conclusie te trekken ten aanzien van de vraag of de heer [C] belanghebbende is bij het bestreden besluit. Partijen verschillen daarover van mening en hebben verschillende afstanden genoemd tussen de woning van de heer [C] en de tunnel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het in de rede dat dit punt in de bezwaarfase nader wordt uitgekristalliseerd. Op dit moment is er echter geen aanleiding daarover een uitspraak te doen omdat ook in het geval dat de heer [C]
niet-ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek er nog de overige wel ontvankelijke verzoeken resteren.
5. In artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a van de Woningwet is ingediend en op dat tijdstip nog geen sprake is van zowel een onherroepelijke bouwvergunning eerste fase als een onherroepelijke bouwvergunning tweede fase, het onmiddellijk voor dat tijdstip geldende recht van toepassing blijft op de indiening van een aanvraag om bouwvergunning tweede fase.
6. Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Wow, wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn. De bouwvergunning tweede fase mag slechts en moet ingevolge het derde lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel a of b van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid niet van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
7. Ter zitting is onweersproken komen vast te staan dat de onderhavige bouwvergunning 2e fase geen strijd oplevert met het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke bouwverordening (waar het betreft bepalingen anders dan van stedenbouwkundige aard).
8. Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat -kort gezegd- de bouwvergunning 2e fase een ander bouwplan betreft dan de bouwvergunning 1e fase, omdat daarin de herinrichting van het gebied niet is meegenomen en dat tengevolge daarvan ingevolge het bepaalde in artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet de bouwvergunning 1e fase moet worden geacht te zijn vervallen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8.1 De herinrichting van het gebied rondom de te bouwen tunnel ziet niet op bouwen maar op gebruik. De herinrichting kan worden uitgevoerd binnen de bepalingen van het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter aldus terecht op het standpunt gesteld dat voor de herinrichting van het gebied geen omgevingsvergunning nodig is nu het gebruik van de betreffende gronden in overeenstemming is met de geldende bestemming.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had de herinrichting daarom ook geen onderdeel uit hoeven te maken van de aanvraag en van de verlening van de bouwvergunning 1e fase en is er, ook al is de herinrichting wel meegenomen in de aanvraag en de verlening van de bouwvergunning 2e fase, geen sprake van een wijziging als bedoeld in het bepaalde in artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet.
9. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat het huidige college van burgemeester en wethouders onrechtmatig is verkozen en dat de bouwvergunningen 1e en 2e fase derhalve onbevoegd zijn genomen.
9.1 De voorzieningenrechter is hierover van oordeel dat er op grond van de behandeling ter zitting en de overgelegde stukken op dit punt geen aanleiding is de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Hierover kan zo nodig in de bezwaarfase een nader standpunt worden ingenomen.
10. Wat betreft het standpunt van verzoekers dat de aanvraag niet voldoet aan de in het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Biab) gestelde eisen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
10.1 In artikel 4, derde lid, van het Biab is bepaald dat burgemeester en wethouders, indien de aard van het bouwplan naar hun oordeel daartoe aanleiding geeft, kunnen bepalen dat de gegevens en bescheiden, genoemd in paragraaf 1.5, onderdeel 2, van hoofdstuk 1 van de bijlage, door de aanvrager eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetrefffende bouwwerkzaamheden behoeven te worden verstrekt.
10.2 In het bestreden besluit van 7 juli 2011 is onder punt 1 vermeld welke dergelijke aanvullende gegevens nader moeten worden ingediend, zoals onder meer de bouwveiligheidsrapporten.
10.3 De voorzieningenrechter overweegt dat ter zitting onweersproken door verweerder is gesteld dat de in het bestreden besluit genoemde gegevens voor zover thans relevant aanwezig zijn bij verweerder. Het is de voorzieningenrechter, mede gelet op het verhandelde ter zitting, niet gebleken dat het bestreden besluit op dit aspect niet voldoet aan het bepaalde in het Biab.
11. Voorts hebben verzoekers aangevoerd dat van de Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (hierna: de ASVV) zoals opgesteld door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: het CROW) door verweerder is afgeweken en dat niet is gedocumenteerd waarom dat is gebeurd.
11.1 De voorzieningenrechter is hierover van oordeel dat het antwoord op de vraag of er door verweerder voldoende is gemotiveerd op grond waarvan is afgeweken van de ASVV van de CROW van onvoldoende gewicht voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Ook hierop kan zo nodig in bezwaar door verweerder een nader standpunt worden ingenomen.
12. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat ter zitting is komen vast te staan dat het bepaalde in artikel 5.56 van de Regeling Bouwbesluit 2003 in onderhavige geval niet van toepassing is nu de te bouwen tunnel korter is dan 250 m.
13. De voorzieningenrechter is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat naar verwachting na bezwaar het bestreden besluit zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van D. van den Born, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2011.
griffier rechter