ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7681

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/19723 & AWB 11/19724
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • S.W.S. Kilic
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op medische gronden

In deze zaak heeft eiser op 11 mei 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel het ondergaan van een medische behandeling. Deze aanvraag werd door verweerder op 20 augustus 2010 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 9 juni 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep had beslist. De openbare behandeling vond plaats op 30 november 2011.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan nierfalen en vier keer per week dialyse nodig heeft. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft in een rapport aangegeven dat de medische behandeling die eiser nodig heeft beschikbaar is in Marokko, maar de rechtbank oordeelt dat het BMA-advies onvoldoende inzichtelijk is. De rechtbank concludeert dat verweerder zich had moeten vergewissen van de beschikbaarheid van de noodzakelijke medische behandeling in Marokko, vooral gezien de frequentie van de dialysebehandelingen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, omdat dit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,- worden vastgesteld, en het betaalde griffierecht van € 152,- moet worden vergoed. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het belang daarvan is komen te vervallen nu in de hoofdzaak wordt beslist.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 11 / 19723 (beroep)
AWB 11 / 19724 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 9 december 2011
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Marokkaanse nationaliteit,
verzoeker/eiser,
hierna eiser;
gemachtigde: mr. R. Heringa, advocaat te Hoorn,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 11 mei 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘het ondergaan van een medische behandeling’. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 20 augustus 2010 afgewezen. Bij besluit van 9 juni 2011 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen om verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 november 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op verzoek van verweerder heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 22 juli 2010 een rapport uitgebracht over de medische situatie van eiser. Hierin staat vermeld dat eiser lijdt aan nierfalen, waarbij er geen restfunctie van de nieren is. Eiser staat onder behandeling van een internist-nefroloog en de behandeling is blijvend noodzakelijk. Gelet op de huidige medische inzichten en de aard en ernst van de klachten zal uitblijven van de behandeling op korte termijn leiden tot een medische noodsituatie. Het staken van de dialyse kan tot coma leiden. Eiser wordt in staat geacht te kunnen reizen met de gangbare vervoermiddelen, mits er rekening wordt gehouden met de dagen dat eiser gedialyseerd wordt. Uit het rapport van de door het BMA geraadpleegde vertrouwensarts in Marokko blijkt dat de medicatie die eiser inneemt in Marokko aanwezig is dan wel te leveren is binnen vier weken. Voorts blijkt hieruit dat mogelijkheden voor dialyse in Marokko aanwezig zijn evenals behandeling door een nefroloog. Op grond hiervan komt het BMA tot de conclusie dat er voldoende behandelmogelijkheden voor eiser aanwezig zijn in Marokko. Bij brief van 24 december 2010 deelt het BMA mee dat de brief van de behandelend internist-nefroloog van eiser van 17 september 2010 inzake de medicatie van eiser geen aanleiding geeft het advies van 22 juli 2010 aan te passen. Naar aanleiding van de brief van 1 maart 2010 van dezelfde behandelaar, waarin staat vermeld dat eiser inmiddels vier maal per week wordt gedialyseerd, concludeert het BMA bij brief van 6 april 2011 dat het advies van 22 juli 2010 gehandhaafd kan blijven.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat in de medische situatie van eiser geen grond wordt gezien om hem van het machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)-vereiste vrij te stellen. Verweerder heeft zich bij de beoordeling van de aanvraag gebaseerd op de adviezen van het BMA. De medische behandeling die eiser momenteel in Nederland ondergaat is beschikbaar in Marokko. Weliswaar zal bij het staken van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn ontstaan, maar deze situatie kan worden voorkomen omdat behandelingsmogelijkheden in Marokko aanwezig zijn. Eiser kan dan ook in staat worden geacht de behandeling van een op te starten mvv-procedure in Marokko af te wachten.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de Mens kan uitzetting slechts onder uitzonderlijke omstandigheden leiden tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit de BMA-adviezen is gebleken dat een medische noodsituatie niet hoeft te ontstaan omdat medische behandeling beschikbaar is in Marokko. Nu eiser niet met medische verklaringen of anderszins heeft aangetoond dat de ziekte waaraan hij lijdt zich in een levensbedreigend stadium bevindt en dit evenmin blijkt uit de BMA-adviezen, is geen sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid. Eiser kan dan ook geen beroep doen op schending van artikel 3 van het EVRM.
2.3 In beroep voert eiser hier in de eerste plaats tegen aan dat zijn uitzetting tot schending van artikel 3 van het EVRM zal leiden, omdat zijn ziekte zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt. In de door verweerder aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Afdeling) van 25 mei 2009 volgt niet dat de feitelijke toegankelijkheid van de medische behandeling in het kader van artikel 3 van het EVRM geen rol zou spelen. Het bestreden besluit ontbeert dan ook een deugdelijke motivering en kan niet in stand blijven.
2.4 Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (hierna: het Hof, arresten van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts, nr. 146/1996/767/964, RV 1997, 70, 6 februari 2001 in de zaak Bensaid, nr. 44599/98, JV 2001/103, en laatstelijk 27 mei 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05, JV 2008/266) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, tot schending van artikel 3 EVRM leiden. Van uitzonderlijke omstandigheden kan volgens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium lijdt. Weliswaar zal bij eiser, indien de behandeling wordt stopgezet, sprake zijn van een levensbedreigende situatie, maar dat betekent niet dat, zolang dat niet het geval is, van een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium sprake is. Eiser kan dan ook geen geslaagd beroep doen op artikel 3 van het EVRM.
2.5 In de tweede plaats voert eiser het volgende aan. In het BMA-advies van 22 juli 2010 heeft de medische adviseur op de vraag van verweerder of eiser kan reizen en of daarbij medische reisvoorwaarden noodzakelijk zijn, te kennen gegeven dat eiser wel kan reizen, maar dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is, namelijk: rekening houdend met de dagen dat er dialyse plaats vindt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient verweerder zich reeds bij het nemen van het besluit ervan te vergewissen dat het mogelijk is dat bij daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan die voorwaarde wordt voldaan. Eiser wordt vier keer per week gedialyseerd. Dat betekent dat hij bij verwijdering uit Nederland bij aankomst in Marokko op zeer korte termijn weer dialyse nodig heeft. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om zich ervan te vergewissen of dit daadwerkelijk mogelijk is en waar en door welke behandelaar dit dan zou moeten gebeuren.
2.6 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd.
2.7 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
2.8 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 maart 2010, LJN: BM6418) is een BMA-advies een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient dit advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag in beginsel van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.
2.9 Niet in geschil is dat bij het uitblijven van een behandeling, eiser in een medische noodsituatie terecht zal komen aangezien hij vier maal per week een dialyse wegens nierfalen nodig heeft. Gelet op de frequentie van de dialyse, is het BMA-advies naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk opgesteld. Immers, na de reisdag zonder nierdialyse zal eiser op de daaropvolgende dag, of uiterlijk de dag daarna, weer een dialyse moeten krijgen. Weliswaar hebben de artsen van het BMA in Marokko navraag gedaan omtrent de beschikbaarheid van de behandeling die eiser behoeft, maar hiermee is nog niet inzichtelijk gemaakt dat eiser, nadat hij naar Marokko is gereisd, aansluitend aan zijn reisdag (of op zeer korte termijn daarna) de dialyse zal kunnen krijgen. Nu deze behandeling, gelet op de frequentie ervan, zo nauw is verweven met de gestelde reisvoorwaarde, had verweerder zich ervan dienen te vergewissen dat voortzetting van deze noodzakelijke behandeling voor eiser aansluitend aan zijn reis tijdig beschikbaar is in Marokko, althans had verweerder hieromtrent nadere vragen dienen te stellen aan het BMA, zodat het BMA zich erover had kunnen uitlaten of als extra reisvoorwaarde de overdracht van de medische behandeling aan een met name genoemde behandelaar in Marokko gesteld moet worden. Nu het BMA-advies op dit punt niet inzichtelijk is, had verweerder dit advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
2.10 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hetgeen door eiser overigens tegen het bestreden besluit is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.11 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.12 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht ad € 152,- te vergoeden.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.14 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.15 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.16 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
2.17 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 152,- moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser in verband met het beroep;
3.5 draagt verweerder op € 152,- aan eiser te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- te betalen aan eiser in verband met het verzoek;
3.8 draagt verweerder op € 152,- aan eiser te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kilic, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2011.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.